Gerechtshof Amsterdam, 13-12-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3539, 200.284.503/01
Gerechtshof Amsterdam, 13-12-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3539, 200.284.503/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 december 2022
- Datum publicatie
- 24 december 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:3539
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1278
- Zaaknummer
- 200.284.503/01
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:GHAMS:2022:1063. Hierbij werd het beroep van de werkgever op schending van de klachtplicht ten aanzien van de aanspraak van werknemers op uitbetaling van overuren, gehonoreerd. Dit betekent dat het grootste deel van de vorderingen van werknemers tot betaling van achterstallig loon, wordt afgewezen. Partijen hebben zich na tussenarrest vervolgens nog uitgelaten over de resterende posten. De berekeningen in hoger beroep leiden tot door de werkgever te betalen bedragen die afwijken van de in eerste aanleg toegewezen bedragen, zodat vernietiging volgt en toewijzing van bedragen aan achterstallig loon.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.284.503/01
zaaknummer rechtbank : 8159036 CV EXPL 19-23781 :
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 december 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in (voorwaardelijk) incidenteel appel,
advocaat: mr. M.W.M. Heijlaerts te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] B.V., tevens handelend onder de naam [geïntimeerde] of [geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in (voorwaardelijk) incidenteel appel,
advocaat: mr. K. Aupers te Amsterdam.
1 Het verdere geding in hoger beroep
Partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
Verwezen wordt naar het tussenarrest van 5 april 2022 (hierna ‘het tussenarrest’) en het proces-verbaal van de zitting van 1 oktober 2021. Hierna hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- akte na tussenarrest van de zijde van [geïntimeerde] van 17 mei 2022, met producties;
- antwoordakte na tussenarrest van de zijde van [appellant] van 28 juni 2022.
Ten slotte is arrest bepaald.
2 De verdere beoordeling
Bij het tussenarrest zijn de grieven 1 en 2 in principaal appel verworpen. Ten aanzien van de feestdagentoeslag (grieven 3 en 4 in principaal appel) en de vakantietoeslag over vakantiedagen (grief 5 in principaal appel) zijn partijen in de gelegenheid gesteld een akte te nemen.
Aan [geïntimeerde] is verzocht een duidelijk en gespecificeerd overzicht over te leggen van de feestdagen en uren die volgens haar zijn gewerkt en betaald alsmede van de door haar betaalde vakantietoeslag over de vakantiedagen gedurende de in het tussenarrest genoemde relevante periode van 19 november 2013 tot 11 juni 2018. [appellant] mocht hierop bij akte reageren, waarbij hem is verzocht een duidelijke en gespecificeerde berekening over te leggen van wat volgens hem onbetaald is gebleven exclusief overwerkuren.
[geïntimeerde] heeft bij akte inzicht gegeven in drie door haar opgestelde herberekeningen ter zake het aan [appellant] toekomende loon die hebben geresulteerd in nabetalingen van:
-€ 3.812,92 bruto op 19 juni 2020;
-€ 907,79 bruto op 28februari 2021
-€ 950,80 bruto op 28 september 2021,
derhalve in totaal € 5.671,51 bruto.
[appellant] erkent bij antwoordakte dat - uitgaande van de in het tussenarrest gegeven kaders - al zijn vorderingen hiermee zijn voldaan, behoudens na te noemen vordering van € 217,00 bruto wegens feestdagentoeslag, en de wettelijke verhoging en wettelijke rente over voornoemde nabetalingen/looncorrecties en over de nog openstaande vordering van € 217,00 bruto.
Het bedrag van € 217,00 bruto aan feestdagentoeslag dat volgens [appellant] nog verschuldigd is, houdt verband met het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] recht heeft op een toeslag van 50% loon over de op een feestdag gewerkte uren. De hoogte van het verschuldigde uurloon is evenmin nog langer in geschil tussen partijen. [appellant] stelt bij antwoordakte dat met de door [geïntimeerde] gedane nabetalingen alle reguliere, op een feestdag gewerkte uren zijn betaald, maar dat over een aantal extra op feestdagen gewerkte en verloonde uren nog geen feestdagentoeslag is betaald. [appellant] stelt dat de in de akte van [geïntimeerde] onder 2.2 vermelde, door hem gewerkte uren niet juist zijn, onder verwijzing naar eerder door [geïntimeerde] in de procedure als producties 5 en 7 overgelegde overzichten van door hem gewerkte uren. Voor zover daarmee productie 5 van [geïntimeerde] bij memorie van antwoord wordt bedoeld, kan het hof deze verwijzing niet plaatsen, nu hierin niet een dergelijk totaaloverzicht van gewerkte uren is opgenomen. Het betreft de volgende dagen:
2014
-Koningsdag 26 april 2014 (50 % van 8,15 reguliere uren plus 2 extra gewerkt)
2015
-Koningsdag 27 april 2015 (8,15 regulier plus 3 extra gewerkt, recht op 5,57, toegekend 4,07 dus 1,5 uur tekort)
2016
-1e Paasdag 27 maart 2016 (1 extra uur x 50 %)
-Koningsdag 27 april 2016 (50 % van 8,15 reguliere uren plus 1 extra uur)
-2e Kerstdag 26 december 2016 (8.15 regulier plus 8,15 extra, recht op 8,14, toegekend 4,07 dus 4,07 uur tekort).
Het totaal aantal uren waarover feestdagentoeslag betaald had moeten worden vermenigvuldigd met het uurloon levert volgens [appellant] het bedrag van € 217,00 bruto op.
Nu [geïntimeerde] een gespecificeerd overzicht heeft overgelegd van de volgens haar door [appellant] gewerkte uren op feestdagen gedurende de relevante periode, en [appellant] zijn stelling dat hij andere of meer uren op feestdagen heeft gewerkt niet of onvoldoende heeft onderbouwd, zal worden uitgegaan van de juistheid van de opgave van [geïntimeerde] .
Dit betekent dat - binnen de in het tussenarrest gegeven kaders - de vorderingen van [appellant] voor wat betreft de verschuldigde hoofdsommen, als voldaan moeten worden beschouwd met de drie nabetalingen van in totaal € 5.671,51 bruto.
Dit bedrag wijkt af van hetgeen door de kantonrechter is toegewezen, terwijl voorts gesteld noch gebleken is dat de wettelijke verhoging en de wettelijke rente zijn voldaan over het in eerste aanleg toegewezen bedrag. Het hof zal omwille van de overzichtelijkheid het bestreden vonnis in zijn geheel vernietigen en de vorderingen van [appellant] toewijzen op na te noemen wijze. De grieven 3 tot en met 6 in principaal appel zijn daarmee besproken.
Met grief 7 in principaal appel wordt opgekomen tegen de matiging van de wettelijke verhoging tot 25%. Nu niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] willens en wetens te weinig loon heeft betaald, acht het hof de toegepaste matiging tot 25% juist. Het hof verenigt zich daarmee. Over het achterstallig loon inclusief de wettelijke verhoging, zal voorts de wettelijke rente worden toegewezen. Op het totale aldus verschuldigde bedrag strekt in mindering hetgeen reeds door [geïntimeerde] - al dan niet uit hoofde van het vonnis in eerste aanleg - is voldaan. Grief 7 in principaal appel faalt.
Grief 8 in principaal appel welke is gericht tegen de compensatie van proceskosten in eerste aanleg faalt eveneens, nu partijen in eerste aanleg inhoudelijk over en weer op terechte gronden deels in het ongelijk zijn gesteld. Dat het hof omwille van de overzichtelijkheid het bestreden vonnis in zijn geheel vernietigt, doet hieraan niet af.
Ook de proceskosten in principaal appel zullen worden gecompenseerd, nu beide partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld.
In voorwaardelijk incidenteel appel
Gelet op het feit dat in het tussenarrest het door [geïntimeerde] gedane beroep op (schending van) de klachtplicht is gehonoreerd, heeft zij geen belang meer bij bespreking van haar grief in voorwaardelijk incidenteel appel.
4 Beslissing
Het hof:
-vernietigt het bestreden vonnis;
-veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 5.671,51 bruto wegens achterstallig loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25% en met de wettelijke rente over het totale bedrag vanaf de datum van de dagvaarding in eerste aanleg tot het moment van betaling;
-bepaalt dat op dit bedrag in mindering strekt hetgeen door [geïntimeerde] reeds aan [appellant] is betaald;
-veroordeelt [geïntimeerde] om binnen vijf werkdagen na betekening van dit arrest aan de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Horeca mededeling te doen van de nabetaling van loon aan [appellant] , en de verschuldigde pensioenpremie over de nabetaling te voldoen;
-compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep;
-wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, M.L.D. Akkaya en E. Verhulp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022.