Gerechtshof Amsterdam, 15-02-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:389, 200.297.698/01
Gerechtshof Amsterdam, 15-02-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:389, 200.297.698/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 februari 2022
- Datum publicatie
- 22 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:389
- Zaaknummer
- 200.297.698/01
Inhoudsindicatie
Geldig ontslag op staande voet. Werknemer meldt zich na vakantie niet tijdig bij zijn werkgever. Verklaringen van behandelend artsen in Ghana roepen vragen op. Arboarts heeft geoordeeld dat werknemer in staat was tijdig terug te keren naar Nederland. Geen deskundigenoordeel.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.297.698/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 9131832 EA VERZ 21-237
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 februari 2022 (bij vervroeging)
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. I. Heijselaar te Amsterdam,
tegen
SCHOONMAKEN.NL B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.J.A.M. Bots te Breukelen.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en Schoonmaken genoemd.
[appellant] is bij verzoekschrift, ontvangen ter griffie van het hof op 6 augustus 2021 (per fax op 27 juli 2021), onder aanvoering van gronden in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovengenoemd zaaknummer, op 11 juni 2021 heeft gegeven. Het beroepschrift strekt, zakelijk weergegeven, ertoe dat het hof de genoemde beschikking, waarbij de kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, zal vernietigen, alsmede zal bepalen dat de initiële verzoeken inbegrepen de provisionele voorziening van [appellant] alsnog worden toegewezen, met veroordeling van Schoonmaken in de proceskosten in beide instanties.
Op 29 november 2021 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van Schoonmaken ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in het hoger beroep.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 12 januari 2022. Bij die gelegenheid hebben de advocaten voornoemd namens [appellant] en Schoonmaken het woord gevoerd, mr. Heijselaar aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
[appellant] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden.
Vervolgens is uitspraak bepaald.
2 Feiten
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1.1 tot en met 1.19 een aantal feiten in deze zaak als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. De feiten behelzen, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1978, is op 9 september 2011 in de functie van schoonmaker in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) Schoonmaken. Het salaris bedroeg laatstelijk € 2.117,67 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
In de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 is [appellant] zonder toestemming en zonder voorafgaande mededeling steeds enkele dagen later dan was afgesproken teruggekeerd van zijn vakantie.
In 2014, 2015 en 2017 heeft [appellant] schriftelijke waarschuwingen ontvangen voor respectievelijk wangedrag tegenover een klant, een oncollegiale werkhouding (telefoneren tijdens werk) en het zonder toestemming gebruiken van de bedrijfsauto voor privé-doeleinden.
Bij brief van 21 februari 2018 heeft Schoonmaken [appellant] op de hoogte gesteld van een schriftelijke klacht van een collega die zich door [appellant] bedreigd voelde, waardoor Schoonmaken zich genoodzaakt zag [appellant] over te plaatsen naar een andere locatie.
Op 28 maart 2018 heeft [appellant] een schriftelijke ‘officiële laatste waarschuwing’ ontvangen wegens het gebruik van zijn mobiele telefoon, het gedrag naar zijn voorman en diverse bedreigingen naar het team met de mededeling dat bij een volgende overtreding Schoonmaken over zal gaan tot ontslag op staande voet.
Bij brief van 10 december 2018 heeft Schoonmaken [appellant] bericht dat ontslag op staande voet volgt als hij weer niet op tijd terugkomt van zijn vakantie.
Op 28 juli 2020 heeft [appellant] zich ziekgemeld. Vanaf 22 september 2020 is hij gaan re-integreren en vanaf 2 november 2020 is hij 6 uren per dag gaan werken.
Op 18 november 2020 heeft Schoonmaken de vakantieaanvraag van [appellant] voor de periode van 17 december 2020 tot 8 februari 2021 goedgekeurd, hem erop gewezen dat hij op 8 februari 2021 weer op het werk wordt verwacht en geschreven: “Indien u tijdens de voor u vastgestelde periode ziek wordt of u een ongeval overkomt, dan dient u dit direct telefonisch aan ons te melden. De ziekmelding moet worden voorzien van één van de onderstaande bewijsstukken:
- - Brief van dokter of arts (Nederlands of Engels);
- - Bewijsstuk ANWB alarmcentrale;
- - Bewijsstuk politie (Nederlands of Engels).”
Op 15 december 2020 heeft Schoonmaken [appellant] een brief geschreven met de volgende inhoud: ‘U reist binnenkort naar een gebied met code oranje. Voor een groot deel van de wereld geldt code oranje. Dit betekent dat reizen naar deze landen wordt afgeraden, tenzij het noodzakelijk is. Een vakantiereis of familiebezoek naar Ghana wordt niet gezien als een noodzakelijke reis. Wanneer je toch afreist naar een oranje gebied, gebeurt dit op eigen verantwoordelijkheid. (…)’. De officemanager bij Schoonmaken, [X] , heeft een schriftelijke verklaring opgesteld inhoudend dat zij genoemde brief op 16 december 2020 persoonlijk aan [appellant] heeft overhandigd, met uitleg over de brief.
In de schriftelijke rapportage van de Arboarts van 17 december 2020 staat onder andere: ‘Meneer [appellant] werkt momenteel 6 uur per dag. De beperkingen nemen toe. (…) Ik heb vernomen dat meneer [appellant] binnenkort 8 weken vakantie heeft. Ik verwacht dat een periode van rust zal bijdragen aan het herstel, waardoor de beperkingen zullen afnemen. Ik adviseer om vanaf week 8 te starten met 5 dagen 6 uur en in week 10 volledige werkhervatting.’.
[appellant] heeft Schoonmaken op 8 februari 2021 vanuit Ghana laten weten dat hij niet in staat is terug te keren, omdat hij ziek is en daar een medische behandeling dient te ondergaan waarvoor hij verwijst naar onder meer de bijgevoegde verklaring van ‘Multi Clinic’ van 2 februari 2021 waarin, voor zover hier van belang, over [appellant] staat: “on the 20th December 2020 he visited my facility with a complain of waist and left knee pain.(…) he is under strict monitoring and observation hence the need to be closer to the facility. Client is therefore from 5th February 2021 to have a bed rest for three (3) to four (4) week and make sure he comes to the clinic in the period staying.”
Op 8 februari 2021 heeft Schoonmaken [appellant] per brief bericht: “Vandaag had u zoals in uw vakantiebevestiging d.d. 18 november 2020 aangegeven moeten beginnen met werken. U geeft aan dat u in Ghana een behandeling bent gestart zonder toestemming van de Arbodienst, en hierdoor minimaal drie weken langer in Ghana moet verblijven. Daarnaast bent u naar een code oranje gebied afgereisd. Dit is niet volgens onze afspraken en heeft ons doen besluiten u per direct een loonstop op te leggen.
Wij gaan hier niet mee akkoord en geven u de kans om u zelf binnen vijf werkdagen in Nederland te melden. Indien u zich niet in Nederland meldt zullen wij overgaan tot ontslag op staande voet.”
In reactie hierop heeft de gemachtigde van [appellant] in een brief van 12 februari 2021 aan Schoonmaken betwist dat er een rechtsgrond is voor de loonstop en voor het aangekondigde ontslag op staande voet, omdat [appellant] ziek is geworden en hij dit conform afspraak direct telefonisch heeft gemeld vergezeld van schriftelijk bewijs van een dokter of arts.
Op 15 februari 2021 heeft de Arboarts aan Schoonmaken laten weten dat er op basis van de door [appellant] verstrekte medische informatie uit Ghana geen bezwaar is om te reizen en dat de diagnose overeenkomt met de medische informatie die al bij haar bekend was. Zij verzoekt op korte termijn een afspraak in te plannen om de belastbaarheid van [appellant] te kunnen beoordelen.
Op 15 februari 2021 is [appellant] door Schoonmaken op staande voet ontslagen, hetgeen hem bij brief van dezelfde datum is bericht: “Op 8 februari jl. hebben wij u schriftelijk laten weten niet akkoord te kunnen gaan met uw afmelding voor werk. Wij hebben aangegeven dat u ondanks het verbod naar oranje gebied bent gereisd en voorts zonder overleg c.q. toestemming met c.q. van de bedrijfsarts kennelijk een behandeling bent gestart. Naast het overtreden van het verbod om naar code oranje te reizen voldoet u niet aan de regels bij ziekte. Wij hebben u middels schrijven van 8 februari jl. nog in de gelegenheid gesteld u alsnog binnen vijf dagen in Nederland te melden, bij gebreke waarvan wij genoodzaakt zijn u op staande voet te ontslaan. Nu genoemde vijf dagen zijn verstreken en u niet heeft voldaan aan de sommatie om u alsnog te melden, zijn wij genoodzaakt u op staande voet te ontslaan.”
Het ontslag is diezelfde dag schriftelijk bevestigd door de gemachtigde van Schoonmaken aan de gemachtigde van [appellant] . Daarin staat, voor zover hier van belang: “Uw cliënt heeft een verklaring overgelegd waaruit zou blijken dat uw cliënt niet zou kunnen reizen. Genoemde verklaring is overhandigd aan de Arboarts die aangeeft dat op basis van de gegevens er geen belemmeringen zijn om te reizen. Daarnaast is de verklaring van 2 februari jl. waarbij gesproken wordt over een datum van 20 december 2020 met een periode van 3 of 4 weken, welke op 8 februari reeds ruimschoots waren verstreken. Hieruit moet de conclusie worden getrokken dat uw cliënt zonder legitieme reden niet op 8 februari jl. zijn werkzaamheden heeft hervat en ook de sommatie van cliënt om zich binnen vijf dagen te melden niet heeft opgevolgd. Cliënte deelt uw stelling dat er sprake is van overmacht gelet op het bovenstaande niet.”
[appellant] is op 20 maart 2021 uit Ghana naar Nederland teruggekeerd. Hij heeft zich tot de indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, niet bij Schoonmaken gemeld.
[appellant] heeft een verzoekschrift ingediend tot vernietiging van het ontslag op staande voet, alsmede (bij wijze van voorlopige voorziening) tot veroordeling van Schoonmaken om [appellant] in staat te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden te verrichten dan wel zijn re-integratie te hervatten. Na verweer van Schoonmaken is daarop de thans bestreden beschikking afgegeven.
Op 1 juni 2021 heeft de Arboarts geoordeeld dat [appellant] nog niet volledig arbeidsgeschikt is.
3 Beoordeling
[appellant] heeft de kantonrechter in eerste aanleg, kort samengevat, verzocht voor zover mogelijk bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, het ontslag op staande voet te vernietigen met veroordeling van Schoonmaken om [appellant] in staat te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden dan wel zijn re-integratie te hervatten op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling tot betaling van € 2.117,66 bruto aan loon per maand, vakantiegeld bruto per maand en alle overige emolumenten vanaf 8 februari 2021 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, de wettelijke rente en de proceskosten. Hij heeft tevens bij provisionele vordering verzocht tot doorbetaling van loon en toelating tot het werk dan wel tot re-integratie, voor zover hij daartoe in staat is, op straffe van een dwangsom.
[appellant] heeft ter onderbouwing hiervan gesteld dat geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet. [appellant] heeft hierbij aangevoerd dat hem niet verboden was om naar Ghana te reizen, maar dat het door Schoonmaken slechts was afgeraden, welk bericht hem pas heeft bereikt toen hij al in het vliegtuig zat. Daarvoor zou juist in goed overleg met de Arboarts en Schoonmaken, met het oog op zijn re-integratie, zijn besloten dat [appellant] op vakantie naar Ghana mocht afreizen. [appellant] stelde zich op het standpunt zich aan de door Schoonmaken gestelde voorwaarden te hebben gehouden. Bovendien voerde [appellant] aan dat zijn twee collega’s beiden ook te laat uit Ghana zijn teruggekeerd op het werk, waarvan één met Covid-19, zonder dat een loonstop of ontslag op staande voet is gevolgd. Verder heeft [appellant] gesteld dat er sprake is van overmacht als bedoeld in artikel 6:75 Burgerlijk Wetboek (BW). Gelet op de lengte van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet had Schoonmaken niet over mogen gaan tot het gegeven ontslag, aldus [appellant] .
Schoonmaken heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [appellant] .
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat de reden die Schoonmaken aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd als een dringende reden kwalificeert. De kantonrechter overweegt daartoe dat vaststaat dat [appellant] niet op 8 februari 2021, de eerste werkdag na zijn vakantie, zijn werkzaamheden heeft hervat zoals hem op 18 november 2020 was aangezegd. Naar het oordeel van de kantonrechter was er op dat moment geen sprake van geoorloofd verzuim. Daartoe is overwogen dat, anders dan [appellant] heeft gesteld, hij zich niet heeft gehouden aan de voorschriften in geval van ziekte tijdens vakantie, waarop hij bij brief van 18 november 2020 was gewezen. Uit de door [appellant] overgelegde medische verklaring van de ‘Multi Clinic’ in Ghana blijkt dat [appellant] zich al op 20 december 2020 bij deze kliniek heeft gemeld en dat hij zich niet direct daarna heeft ziekgemeld, zoals voorgeschreven, maar daarmee heeft gewacht tot 8 februari 2021 zonder dat hij daarvoor een (afdoende) verklaring heeft gegeven. De kantonrechter overweegt vervolgens dat de stelling van [appellant] dat hij toestemming had gekregen van zijn werkgever om in Ghana een behandeling te ondergaan geen steun vindt in de feiten en dat in de rapportage van de Arboarts niets meer is opgenomen dan dat het de verwachting was dat een vakantie het verdere herstel van [appellant] zou bevorderen. Daarbij komt, aldus de kantonrechter, dat [appellant] ook geen gehoor heeft gegeven aan de oproep van zijn werkgever van 8 februari 2021 om zich binnen vijf werkdagen op het werk te melden, terwijl er volgens de Arboarts geen belemmeringen waren om te reizen. De kantonrechter merkt daarbij op dat zij de stelling van [appellant] dat hij volgens de arts in Ghana niet kon reizen, niet kan volgen nu dit niet blijkt uit de overgelegde medische verklaringen waarin alleen staat dat hij rust moet houden, nog daargelaten dat [appellant] zich in verband met zijn re-integratie heeft te houden aan de instructies van de Arboarts. De kantonrechter heeft in de beschikking vastgesteld dat dit niet is gebeurd omdat [appellant] pas op 20 maart 2021 naar Nederland is teruggekeerd en dat hij zich toen evenmin bij Schoonmaken en/of de Arboarts heeft gemeld. Gelet hierop concludeert de kantonrechter dat het betoog dat Schoonmaken geen hoor/wederhoor heeft toegepast, niet kan worden gevolgd. Met betrekking tot de andere twee werknemers die naar Ghana zijn gereisd en laat zijn teruggekeerd, overweegt de kantonrechter dat ter zitting is toegelicht en niet, althans onvoldoende is weersproken dat ook bij hen een loonstop is gevolgd op het te laat terugkeren, maar dat één van de twee collega’s wel binnen de gestelde fatale termijn is teruggekeerd en de ander direct nadat hij was hersteld van Covid-19, zodat om die reden geen ontslag op staande voet is gevolgd. Ook het beroep op overmacht slaagt niet. Bij dit alles heeft de kantonrechter meegewogen dat [appellant] vanaf 2012 veelvuldig te laat is teruggekeerd van zijn vakanties in Ghana, waarop hij telkens is aangesproken en waarop hij meerdere waarschuwingen heeft ontvangen. Als prikkel tot nakoming van de waarschuwing om terug te keren binnen vijf werkdagen uit Ghana heeft Schoonmaken een loonstop toegepast en, anders dan [appellant] stelt, niet direct gegrepen naar het zwaarste middel, te weten het ontslag op staande voet. Nu [appellant] zich niet heeft gehouden aan de voorgeschreven regels door zonder toestemming weg te blijven en hij meermaals is gewaarschuwd, komt de kantonrechter tot de conclusie dat Schoonmaken het recht had de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen als bedoeld in artikel 7:677, eerste lid BW. Bij het oordeel heeft de kantonrechter acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van [appellant] , maar deze wegen volgens haar niet op tegen de ernst van de gedragingen van [appellant] en het patroon ervan. Tot slot heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ongeoorloofd verzuim waardoor [appellant] niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratie als zelfstandige grond voor het gegeven ontslag voldoende is en dat daardoor aan de andere reden voor het gegeven ontslag (het zonder toestemming afreizen naar oranje gebied) niet wordt toegekomen.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn acht grieven op. Geen grief is gericht tegen de overweging dat het ongeoorloofd verzuim waardoor [appellant] niet heeft meegewerkt aan zijn re-integratie als zelfstandige grond voor het gegeven ontslag voldoende is en dat daardoor aan de andere reden voor het gegeven ontslag (het zonder toestemming afreizen naar oranje gebied) niet wordt toegekomen. De overige grieven komen er in wezen op neer dat een dringende reden ontbreekt, omdat [appellant] goede redenen had niet kort voor 8 februari 2021 naar Nederland terug te reizen, aangezien hij in Ghana het medisch advies had gekregen rust te houden en hem ontraden was een lange reis te maken. [appellant] bestrijdt dat hij zich op 20 december 2020 bij Schoonmaken had moeten ziekmelden, omdat hij op dat moment al geruime tijd ziek was. [appellant] voert aan dat Schoonmaken had ingestemd met zijn vertrek naar Ghana, om aldaar een medische behandeling te ondergaan. Hij stelt verder dat hij Schoonmaken conform instructie op de hoogte heeft gehouden van zijn medische situatie. Dat hij op 8 februari 2021 niet was teruggekeerd was daarom (ook) een situatie van overmacht. Dat aan hem eerdere waarschuwingsbrieven waren gestuurd doet hieraan niet af, reeds omdat voorafgaand aan het versturen van die waarschuwingsbrieven niet conform de cao-bepalingen hoor en wederhoor had plaatsgevonden. Ten slotte is [appellant] van oordeel dat de kantonrechter zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende heeft meegewogen. Het hof overweegt als volgt.
De voor dit hoger beroep relevante reden die aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd, en die door [appellant] in zijn verweer in eerste aanleg ook zo is opgevat, is dat [appellant] op 8 februari 2021 niet conform afspraak op het werk verscheen, en zich vervolgens ook niet binnen vijf dagen nadien bij Schoonmaken meldde. [appellant] betwist dat niet maar voert aan, zo begrijpt het hof, dat hij om medische redenen niet in staat was op 8 dan wel 13 februari 2021 in Nederland te zijn, dan wel dat hij vertrouwde op het advies van zijn medische behandelaars in Ghana de reis naar Nederland niet te ondernemen.
[appellant] voert daarbij aan dat Schoonmaken ervan op de hoogte was dat hij naar Ghana reisde om een medische behandeling te ondergaan. Dit laatste wordt door Schoonmaken stellig betwist en het hof volgt Schoonmaken daarin. Uit de op 15 december 2020 gedateerde brief van Schoonmaken blijkt dat Schoonmaken er van uitgaat dat [appellant] voor vakantie of familiebezoek naar Ghana reist. Uit de rapportage van de Arboarts van 17 december 2020 blijkt dat [appellant] binnenkort acht weken vakantie heeft en dat de Arboarts verwacht dat een periode van rust zal bijdragen aan het herstel van [appellant] ; over in Ghana te ondergane medische behandelingen wordt daarbij niet gesproken. Dat Schoonmaken ervan op de hoogte zou zijn geweest dat [appellant] in Ghana medische behandelingen zou ondergaan, laat staan dat zij daarmee zou hebben ingestemd, staat daarmee allerminst vast.
[appellant] voert aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij op 20 december 2020 had moeten melden in Ghana ziek te zijn geworden. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat hij, reeds ten tijde van zijn vertrek naar Ghana, ziek was in de zin van artikel 7:629 BW; in die zin was sprake van voortdurende ziekte. Deze tekortkoming is echter niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd, zodat [appellant] geen belang heeft bij deze grief. Overigens is het hof van oordeel dat [appellant] op grond van het goed werknemerschap wel meteen aan Schoonmaken had moeten melden dat hem door zijn behandelend artsen in Ghana bedrust was voorgeschreven (naar zijn zeggen tot eind januari 2021), aangezien die informatie voor de re-integratie van belang was.
[appellant] beroept zich op de informatie die hij van zijn behandelende artsen in Ghana heeft verkregen. Uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat hij kennelijk op 20 december 2020 onder behandeling is gekomen van de Multi Clinic (waarvan geen adres blijkt uit de schriftelijke verklaring, maar een postbus), en waarvan een zonder bij name genoemde medical officer schrijft dat hij zich aldaar die dag had gemeld met klachten aan de knie en aan de rug. Kennelijk zijn van de linker knie en de rug op 1 februari 2021 röntgenfoto’s gemaakt wat tot een die dag op schrift gestelde diagnose door het Unilab Medical Diagnostic Services heeft geleid. In een brief gedateerd 2 februari 2021 verklaart de medical officer van de Multi Clinic dat [appellant] vanaf 5 februari 2021 gedurende drie tot vier weken bedrust moet houden en daarom in (de buurt van) de kliniek zal moeten verblijven. Deze informatie komt niet overeen met hetgeen [appellant] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaarde. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij vanaf eind januari 2021 in de kliniek heeft verbleven omdat hij bedrust diende te houden. Op 13 februari 2021 schrijft de medical officer van de Ghana Health Services (onder vermelding van Tafo Government Hospital en onder vermelding van een ander postbusnummer) dat [appellant] klachten aan de knie en de rug ondervindt en dat hij daarom vanaf 15 februari 2021 gedurende drie tot vier weken bedrust moet houden en in de kliniek zal moeten verblijven. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] verklaard in (slechts) een kliniek te hebben verbleven. Aan [appellant] is ter zitting in hoger beroep gevraagd of hij kwitanties had van zijn verblijf in de kliniek waar hij heeft verbleven. [appellant] heeft daarop naar het oordeel van het hof geen duidelijk antwoord gegeven en heeft in ieder geval niet verklaard dat hij die kwitanties had en bereid was ze te verstrekken. Op de vraag ter zitting in hoger beroep hoe de situatie was tussen 20 december 2020 en eind januari/begin februari 2021, heeft [appellant] verklaard dat hem geen voorschriften waren verstrekt, inhoudende het doen van oefeningen of het houden van rust, en dat hij dus kon gaan en staan waar hij wilde.
Al met al roepen de door [appellant] verstrekte verklaringen van zijn behandelend artsen in Ghana vragen op wat betreft de precieze inhoud van de aan hem gegeven adviezen. Vast staat dat de Arboarts, die [appellant] al voorafgaand aan zijn vertrek naar Ghana had gezien, op 8 februari 2021 op basis van de uit Ghana verkregen informatie heeft geoordeeld dat sprake was van dezelfde klachten die al in Nederland bestonden, en dat [appellant] in staat werd geacht naar Nederland terug te keren. Ook als ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] van zijn Ghanese behandelaars te horen had gekregen dat het hem ontraden werd naar Nederland terug te reizen, bestaat er dus een verschil van opvatting (tussen de behandelend artsen die naar het oordeel van het hof geen consistente verklaringen hebben afgelegd, en de Arboarts) of [appellant] vlak voor 8 februari 2021 wel of niet tot terugreizen in staat was. Van [appellant] had onder deze omstandigheden verwacht mogen worden hieromtrent een deskundigenoordeel aan te vragen. [appellant] , die voorzien was van juridische bijstand, heeft daarvan afgezien. Daar komt bij dat [appellant] er naar het oordeel van het hof geen afdoende verklaring voor heeft gegeven waarom hij wel in staat was op 17 december 2020 naar Ghana te reizen, en waarom hij begin februari 2021 niet in staat was weer terug te reizen naar Nederland. Dat zijn gezondheid, en in het bijzonder zijn mobiliteit, sinds 17 december 2020 achteruit zou zijn gegaan heeft hij niet dan wel onvoldoende gemotiveerd gesteld. Het hof heeft uit de verklaringen van [appellant] veeleer, althans ook, de indruk gekregen dat hij in Ghana graag een langdurige medische behandeling wilde ondergaan. Dat mag zo zijn, maar dat is iets anders dan het om medische redenen niet kunnen terugreizen.
De verklaring gedateerd 18 maart 2021 van de Ghana Health Services, inhoudend dat [appellant] (had) ‘to refrain from long sitting travel distance from 4th February to 18th March 2021’ maakt dit niet anders. Allereerst heeft [appellant] noch zijn advocaat er naar het oordeel van het hof een overtuigende verklaring voor gegeven waarom deze verklaring pas in hoger beroep is ingebracht. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij de verklaring bij zijn terugreis omstreeks 20 maart 2021 in Ghana ‘was vergeten’. Hij heeft evenwel niet duidelijk kunnen maken wanneer hij dit dan heeft bemerkt, en wanneer hij de verklaring aan zijn advocaat heeft verstrekt. Ook de advocaat kon hierover geen uitsluitsel geven. Nog los daarvan komt de inhoud van de verklaring niet overeen met de andere verstrekte informatie uit Ghana. De datum van 4 februari vanaf welke [appellant] niet in staat zou zijn te reizen stemt niet overeen met de andere verklaringen: door dezelfde Ghana Health Services wordt immers op 13 februari 2021 gemeld dat hij vanaf de 15e daar bedrust moet gaan houden. De Multi Clinic heeft het over 5 februari.
Al met al acht het hof het betoog van [appellant] en de door hem verstrekte verklaringen dat hij erop mocht vertrouwen niet te kunnen reizen op onderdelen tegenstrijdig en daarmee niet overtuigend. Het hof is daarom van oordeel dat hij zonder goede reden op 8 en op 13 februari 2021 zich niet bij Schoonmaken op het werk in Nederland heeft gemeld. Van overmacht om naar Nederland terug te keren is niet gebleken. Schoonmaken heeft onweersproken gesteld dat er dagelijks vliegtuigen vliegen van Ghana naar Nederland, zodat [appellant] op en kort na 8 februari 2021 (toen Schoonmaken hem de loonstop had opgelegd en deze ook met hem had gecommuniceerd) de gelegenheid had per direct alsnog terug te keren. Deze omstandigheden, gelet op de duidelijke waarschuwing die [appellant] had gehad dat het niet nakomen van deze opdracht tot ontslag op staande voet zou leiden, in combinatie met de eerdere waarschuwingen die hij al had gehad, ook voor het te laat van vakantie terugkeren, dragen bij aan de conclusie dat [appellant] Schoonmaken een dringende reden heeft gegeven voor ontslag op staande voet. Dat voorafgaand aan het geven van deze waarschuwingen onvoldoende hoor en wederhoor zou zijn betracht – hetgeen [appellant] stelt en Schoonmaken betwist – maakt niet dat aan deze herhaalde waarschuwingen geen gewicht kan worden toegekend. [appellant] heeft ook niet gesteld dat de in de waarschuwingen genoemde verwijten op feitelijke onjuistheden berusten. Dat de gevolgen van een ontslag op staande voet voor [appellant] ingrijpend zijn maakt dat niet anders. Het ontslag op staande voet is daarmee terecht gegeven en de verzoeken in hoofdzaak alsmede tot het treffen van een provisionele vordering stranden daarop.
Slotsom
De slotsom is dat de grieven falen en dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd en [appellant] terecht is veroordeeld tot betaling van de proceskosten in eerste aanleg. Grief 9 faalt. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.