Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-08-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2308, 200.314.326/01

Gerechtshof Amsterdam, 22-08-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2308, 200.314.326/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 augustus 2023
Datum publicatie
9 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:2308
Zaaknummer
200.314.326/01

Inhoudsindicatie

WWZ. Ontslag op staande voet. Het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven. De werknemer heeft onjuiste informatie en mededelingen verstrekt over zijn belastbaarheid aan de werkgever en de bedrijfsarts en over zijn Covid-19 besmetting. Het hof is van oordeel dat deze gedragingen, zowel afzonderlijk als in onderling verband en samenhang bezien, een dringende reden opleveren die een ontslag op staande voet rechtvaardigt.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer: 200.314.326/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam: 9765058 \ EA VERZ 22-182

beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 augustus 2023

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. P.Chr. Snijders te Amsterdam,

tegen

GENERAL LOGISTICS SYSTEMS NETHERLANDS B.V.,

gevestigd te Utrecht,

geïntimeerde,

advocaat: mr. J.C. Zevenberg te Rijswijk.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en GLS genoemd.

[appellant] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 2 augustus 2022, onder aanvoering van grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovengenoemd zaaknummer, op 24 mei 2022 heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het beroepschrift strekt, zakelijk weergegeven, ertoe dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en alsnog, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, GLS veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen (a) de transitievergoeding van € 622,36 bruto, (b) een vergoeding wegens onregelmatige opzegging gelijk aan een maand loon, inclusief ploegentoeslag en vakantiegeld, zijnde € 3.521,89, (c) een billijke vergoeding van € 30.000,00 bruto, dit alles vermeerderd met de wettelijke rente. Ook heeft [appellant] het hof verzocht om GLS te veroordelen (d) tot ongedaanmaking van datgene dat als gevolg van de bestreden beschikking is gepresteerd, althans tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] in het kader van het ontslag op staande voet aan GLS heeft voldaan, te weten de ingehouden € 3.553,71 bruto in de eindafrekening, alsmede € 1.348,99 netto, en (e) om GLS te veroordelen in de volledige proces- en nakosten in beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente.

Op 14 april 2023 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep met producties van GLS ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep uitvoerbaar bij voorraad te bekrachtigen, zo nodig onder verbetering van gronden, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 26 mei 2023. Bij die gelegenheid hebben de advocaten, voornoemd, namens partijen het woord gevoerd. Daarbij heeft mr. Snijders zich bediend van aan het hof overgelegde aantekeningen. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord. [appellant] heeft nog nadere producties overgelegd.

Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

Uitspraak is bepaald op heden.

2 Feiten

2.1.

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1.1. tot en met 1.15. een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. [appellant] heeft met grief 1 betoogd dat deze feiten onjuist dan wel onvolledig zijn. Voor zover van belang zal het hof daarmee hierna rekening houden. De feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds als niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, behelzen - kort weergegeven - het volgende.

2.2.

Op 1 augustus 2021 is [appellant] in dienst getreden van GLS in de functie van teamleider productie op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (zeven maanden) voor 40 uur per week tegen een salaris van € 3.290,47 bruto per maand. Er gold een proeftijd van een maand.

2.3.

Sinds 2012 staat [appellant] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als eenmanszaak genaamd Taxi [appellant] .

2.4.

Op 10 september 2021 is [appellant] tijdens laadwerkzaamheden uitgevoerd in opdracht van GLS in een trailer uitgegleden en ten val gekomen. [appellant] heeft direct na zijn val foto’s van de vloer van de trailer genomen, die hij later ter beschikking van GLS heeft gesteld. Na zijn val heeft [appellant] een vriend gebeld die hem na ongeveer 15 minuten is komen ophalen. Van de val zijn camerabeelden van een gesloten door GLS gebruikt CCTV-systeem beschikbaar gekomen. [appellant] heeft na zijn vertrek foto’s aan GLS gestuurd waarop is te zien dat zijn rechterpols en rechterenkel in het verband zitten.

2.5.

Op 13 september 2021 heeft [appellant] zich ziek gemeld.

2.6.

Op 5 oktober 2021 is [appellant] door de bedrijfsarts gehoord. Daarvan is een probleemanalyse opgemaakt. Daarin komt de bedrijfsarts ten aanzien van de benutbare mogelijkheden tot het volgende advies:
“Betrokkene is uitgevallen na een incident op het werk. Betrokkene gaf aan dat er onvoldoende communicatie is tussen werkgever en werknemer om erover te bespreken. Dit is m.i. een belemmerende factor voor zijn herstel. Ik adviseer werkgever en werknemer om z.s.m. met elkaar te bespreken over werkgerelateerde problemen.
Voor zijn lichamelijke klachten hebben we besproken over aanvullend onderzoek. Indien er geen onverwachte resultaten zijn, verwacht ik toename belastbaarheid op korte termijn. Prognose is gunstig en verwachting tot volledig herstel in enkele weken.”

2.7.

Op 26 oktober 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] , [naam 1] , HR adviseur bij GLS, en [naam 2] , depotmanager bij GLS over het incident op 10 september 2021.

2.8.

Op 2 november 2021 is [appellant] opnieuw gehoord door de bedrijfsarts. In de terugkoppeling daarvan aan GLS heeft de bedrijfsarts geconstateerd dat het gesprek voor [appellant] niet het beoogde effect heeft gehad en dat er sprake is van inadequate verwerking die een andere aanpak vereist. Hij adviseert een specifieke behandelinterventie.

2.9.

Bij brief van 3 november 2021 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant] GLS aansprakelijk gesteld voor door [appellant] als gevolg van zijn val geleden en nog te lijden schade.

2.10.

Op 7 december 2021 is [appellant] weer gehoord door de bedrijfsarts. [appellant] heeft laten weten dat er geen sprake was van afname van fysieke en mentale beperkingen. In de terugkoppeling daarvan aan GLS heeft de bedrijfsarts in verband daarmee een aanvullend behandeltraject voor fysieke klachten geadviseerd. Op grond van dat advies is [appellant] nadien doorverwezen naar de polikliniek [B.] .

2.11.

Op 8 december 2021 is [appellant] op gesprek geweest bij [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). Van dit gesprek met de psycholoog is een verslag opgemaakt. In dit verslag is vermeld dat de klachten van [appellant] naar aanleiding van zijn antwoorden op de door [bedrijf 2] gebruikte vragenlijst als matig depressief zijn gekwalificeerd. De prognose van eventuele behandeling voor wat betreft klachtenreductie is door [bedrijf 2] als gunstig beoordeeld. Vanaf 4 januari 2022 is [appellant] een behandeltraject bij [bedrijf 2] begonnen.

2.12.

Op 13 januari 2022 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden tussen [appellant] , [naam 2] en [naam 1] . [appellant] heeft tijdens dit gesprek meegedeeld dat er geen enkele vooruitgang wordt geboekt. [appellant] is door een vriend per auto naar dat gesprek vervoerd.

2.13.

Op 19 januari 2022 heeft de Arbodienst van GLS een door [appellant] te tekenen machtiging naar hem gestuurd waarmee de bedrijfsarts in staat zou worden gesteld medische informatie van [appellant] op te vragen. Op 2 februari 2022 heeft de Arbodienst hem een rappel gestuurd. Daarop heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij niet over een laptop beschikt om de machtiging online te kunnen invullen en dat hij het machtigingsverzoek kwijt is. Op 4 februari 2022 heeft de Arbodienst hem een nieuwe machtiging per post toegezonden. [appellant] heeft ook die machtiging niet getekend en geretourneerd.

2.14.

Op 24 januari 2022 is [appellant] weer gehoord door de bedrijfsarts. [appellant] heeft ook toen te kennen gegeven dat er nog geen sprake was van afname van de fysieke en mentale beperkingen en dat er bovendien sprake is van een bijkomende medische aandoening die de re-integratie verder belemmert. In de terugkoppeling daarvan aan GLS heeft de bedrijfsarts te kennen gegeven dat de huidige fysieke belastbaarheid vanwege het feit dat het een videoconsult betrof lastig te objectiveren is zonder aanvullend onderzoek. De bedrijfsarts kon derhalve geen onderbouwd medisch advies geven ten aanzien van mogelijkheden en re-integratie.

2.15.

In een e-mail van 27 januari 2022 heeft [naam 1] [appellant] uitgenodigd voor een re-integratiegesprek op 2 februari 2022. Daarop heeft [appellant] op diezelfde dag onder meer geantwoord:
Ik heb op dit moment corona en zit in quarantaine. Is het mogelijk om het gesprek via video te doen? Anders zullen we het gesprek moeten verplaatsen.”
[naam 1] antwoordde daarop:
Wat vervelend dat je nu ook Corona hebt. Hoe lang heb je dat? Het is nog geen woensdag en als je 24 uur klachtenvrij bent kan je gewoon op gesprek komen, dus laten we heel even afwachten hoe het met je gaat.
Waarop [appellant] , nog steeds op dezelfde dag, heeft geantwoord:
Ik mag officieel zaterdag uit quarantaine, dus idd f afwachten hoe ik me t.z.t. voel. Ik wilde het alleen tijdig doorgeven, omdat ik me dit moment erg slecht voel. Zullen we afspreken dat ik je dinsdag voor 12u laat weten of ik klachtenvrij ben?”
Bij e-mail van 1 februari 2022 heeft [appellant] aan [naam 1] onder meer het volgende geschreven:
Ik zou je vandaag laten weten hoe ik me voel, en de covid heeft me goed te pakken. Heb nog ontzettend veel last ervan. Is het mogelijk om het gesprek morgen telefonisch of videobellen te doen? Anders moeten we het gesprek verplaatsen naar volgende week.

2.16.

In opdracht van GLS heeft recherchebureau [bedrijf 1] [appellant] op 20, 25 en 31 januari 2022 geobserveerd. Daarvan heeft [bedrijf 1] een rapport opgemaakt. Daarin constateert [bedrijf 1] dat op de camerabeelden van GLS is te zien dat [appellant] bij het uitvoeren van de laadwerkzaamheden op 10 september 2021 naar links valt en dat op door [appellant] aan GLS gestuurde foto’s van na het ongeluk is te zien dat zijn rechterenkel in het verband zit. Verder constateert [bedrijf 1] onder meer dat [appellant] op 25 januari 2022 ’s ochtends in een blauwe VW Golf met blauwe kenteken rijdt, daarmee een kind naar de kinderopvang [A.] in [plaats] -West brengt en later een vrouw uit [plaats] -Noord ophaalt, die achterin de auto plaatsneemt, waarna hij deze vrouw wegbrengt naar een kantoorgebouw in [plaats] Zuidoost. Op 31 januari 2022 constateert [bedrijf 1] dat om 8:04 uur in de ochtend een vrouw achterin de auto stapt die [appellant] na een tussenstop bij de kinderopvang [A.] naar de [straatnaam 1] te [plaats] rijdt, waarna hij doorrijdt naar zijn woning aan de [straatnaam 2] 7 te [plaats] . Later die ochtend vertrekt hij vanaf zijn woning, maar nu in een zilvergrijze VW Golf. Hij keert ook weer terug in een zilvergrijze VW Golf, maar nu met een ander kenteken.

In een samenvatting zegt [bedrijf 1] dat uit het tot op dat moment (8 februari 2022) ingestelde onderzoek niet is gebleken dat [appellant] kampt met fysieke beperkingen. Van de observaties zijn filmopnames gemaakt, die door GLS in het geding zijn gebracht.

2.17.

Bij brief van 2 februari 2022 heeft GLS aan [appellant] meegedeeld dat op grond van de observaties van [bedrijf 1] er grote twijfels zijn gerezen met betrekking tot de door [appellant] beweerde klachten, zijn mogelijkheden om werkzaamheden te verrichten, zijn mededelingen met betrekking tot besmetting met het coronavirus, terwijl hij ondertussen ogenschijnlijk taxiritten uitvoerde. GLS zag in een en ander een mogelijke grond voor onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Zij heeft [appellant] uitgenodigd om op 4 februari 2022 zijn kant van het verhaal te komen vertellen.

2.18.

Bij brief van 11 februari 2022 heeft GLS [appellant] op staande voet ontslagen omdat hij zowel GLS als de bedrijfsarts onjuiste informatie met betrekking tot zijn belastbaarheid heeft verschaft, taxi-werkzaamheden heeft verricht op 25 januari 2022 en onjuiste mededelingen heeft gedaan met betrekking tot zijn coronabesmetting (hierna: de ontslagbrief). Volgens GLS vormen die omstandigheden ieder voor zich, maar ook in onderlinge samenhang een dringende reden voor ontslag op staande voet.

2.19.

GLS heeft na het ontslag een eindafrekening opgemaakt. Op het aan [appellant] nog toekomende loon heeft GLS de schadevergoeding ex artikel 7:677 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in mindering gebracht, te weten € 3.553,71.

2.20.

Bij beslissing van 17 februari 2022 heeft het UWV aan [appellant] meegedeeld dat hij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (hierna: Zw) met ingang van 11 februari 2022. In de beslissing is vermeld dat binnen 6 weken na datum van de brief bezwaar kan worden gemaakt. [appellant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV.

2.21.

Bij brief van 23 februari 2022 is namens [appellant] geprotesteerd tegen het gegeven ontslag. [appellant] betwist dat hij onjuiste informatie heeft verschaft aan GLS en de bedrijfsarts en dat hij taxi-werkzaamheden heeft verricht. Hij heeft niet gelogen over zijn coronabesmetting, maar wel zijn kinderen naar de opvang gebracht en zijn vrouw naar haar werk. GLS wordt in de brief gesommeerd om de loonbetaling te hervatten tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst van rechtswege zal eindigen.

3 Beoordeling

3.1.

[appellant] heeft in eerste aanleg verzocht om (I) te bepalen dat de verrekening door GLS ongedaan moet worden gemaakt door betaling aan [appellant] van het (achterstallig) brutoloon ad € 3.290,47 inclusief vakantiebijslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%; (II) GLS te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een billijke vergoeding van € 5.000,-; (III) GLS te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder (I) en (II) genoemde bedragen; (IV) GLS te veroordelen tot verstrekking aan [appellant] van een schriftelijke en deugdelijke specificatie van de onder (I) en (II) genoemde bedragen, met veroordeling van GLS in (V) de buitengerechtelijke kosten en (VI) de proceskosten.

3.2.

GLS heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [appellant] , met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

3.3.

Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter overwogen dat GLS moet bewijzen dat [appellant] ten aanzien van zijn fysieke beperkingen c.q. de aard en de mate van zijn arbeidsongeschiktheid willens en wetens een valse voorstelling van zaken heeft gegeven en bovendien onwaarheden heeft gesproken ten aanzien van een coronabesmetting. GLS heeft hiertoe het rapport van [bedrijf 1] ingediend. [bedrijf 1] heeft in dit rapport geconstateerd – en dit wordt door de ingediende filmbeelden ondersteund – dat [appellant] op 20, 25 en 31 januari 2022 geen fysieke beperkingen lijkt te ondervinden en daarbij in staat is auto te rijden, met die auto personen te vervoeren en zijn kind in de auto te tillen. Aangezien deze met beeld ondersteunde constateringen in lijnrechte tegenspraak zijn met [appellant] ’s herhaalde beweringen tegenover de bedrijfsarts en medewerkers van GLS dat er geen afname is van zijn klachten, heeft de kantonrechter geoordeeld dat GLS met het overleggen van dit rapport in het bewijs van de dringende reden is geslaagd. Ook is volgens de kantonrechter met het overleggen van het rapport en de beelden bewezen dat [appellant] op 27 januari en 1 februari 2022 onwaarheden heeft verkondigd ten aanzien van zijn covidbesmetting. Hieruit vloeit volgens de kantonrechter voort dat de verzoeken/vorderingen van [appellant] worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij is [appellant] door de kantonrechter, ten slotte, in de proceskosten veroordeeld.

3.4.

Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met dertien grieven op. GLS bestrijdt de grieven.

Onverwijldheid

3.5.

Met grief 2 betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte geen acht heeft geslagen op het vereiste van onverwijldheid bij het ontslag op staande voet. GLS heeft niet duidelijk gemaakt wat zij heeft gedaan tussen december 2021 en 17 januari 2022. Pas op 17 januari 2022 heeft GLS de opdracht verstrekt aan onderzoeksbureau [bedrijf 1] . GLS wordt geacht al meteen op de hoogte te zijn gesteld van de bevindingen van het bureau op 25 en 31 januari 2022. Vervolgens heeft zij tot 11 februari 2022 gewacht om ontslag te geven. Volgens [appellant] heeft GLS daarom niet voortvarend gehandeld en onderzoek verricht.

3.6.

Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 7:677 lid 1 BW ieder van partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Het hof is van oordeel dat GLS het ontslag op staande voet onverwijld heeft gegeven. GLS heeft toegelicht dat zij naar aanleiding van het gesprek met [appellant] op 13 januari 2022 nader onderzoek is gaan doen vanwege de presentatie van zijn klachten en beperkingen tijdens dat gesprek. Op 17 januari 2022 heeft GLS de opdracht tot onderzoek aan [bedrijf 1] gegeven. Gedurende de periode van 20 tot 31 januari 2022 heeft dit onderzoek vervolgens plaatsgevonden. Op 8 februari 2023 heeft GLS het eindrapport van [bedrijf 1] uiteindelijk ontvangen. GLS heeft toegelicht dat zij [appellant] naar aanleiding van tussentijdse terugkoppelingen van [bedrijf 1] heeft uitgenodigd voor een bespreking op 4 februari 2022. Tijdens dat gesprek heeft [appellant] aangegeven dat zich bij hem vooral psychische beperkingen voordoen en dat er vanaf 25 januari 2022 sprake was van fysiek herstel. GLS heeft toegelicht dat deze reactie voor haar reden was om nadere informatie bij de bedrijfsarts op te vragen. Pas op 11 februari 2022 heeft de bedrijfsarts deze informatie aan GLS toegestuurd. Direct diezelfde dag is GLS vervolgens tot het ontslag op staande voet overgegaan. Daarmee staat naar het oordeel van het hof vast dat alle stappen voldoende voortvarend zijn genomen. Grief 2 faalt derhalve.

Dringende reden

3.7.

Met de grieven 3, 4 en 5 betwist [appellant] dat hij ten aanzien van zijn fysieke beperkingen danwel de aard en de mate van zijn arbeidsongeschiktheid willens en wetens een valse voorstelling van zaken heeft gegeven. Zijn beweringen tegenover de bedrijfsarts en medewerkers van GLS dat er geen afname was van zijn klachten, waren juist. De kantonrechter heeft zich ten onrechte beperkt tot de fysieke klachten van [appellant] en heeft niet ook gekeken naar de psychische klachten. De psychische klachten zijn als gevolg van het ontslag zelfs zodanig toegenomen dat [appellant] niet meer kan werken aan de doelen van de behandeling. Volgens [appellant] was er geen valide reden om een inbreuk te maken op zijn persoonlijke levenssfeer door op basis van onvoldoende gegevens een privédetective in te schakelen. Het rapport van [bedrijf 1] is bovendien hoofdzakelijk gebaseerd op filmopnamen. [appellant] erkent dat hij op 20, 25 en 31 januari 2022 auto heeft gereden. Op 20 januari 2022 is [appellant] met de auto boodschappen gaan doen. Op 25 en 31 januari 2022 heeft hij alleen zijn partner, kind en een vriendin vervoerd. Uit enkel deze filmbeelden kan volgens [appellant] echter niet worden afgeleid dat hij heeft gelogen over zijn medische toestand en dat hij taxi-werkzaamheden heeft verricht. Voorts betwist [appellant] dat hij tijdens het gesprek op 13 januari 2022 moeizaam bewoog en zelfs moeite had om zijn stoel aan te schuiven; dit betreft slechts een interpretatie van GLS. Tot slot betoogt [appellant] dat hem niet valt te verwijten dat het enige tijd heeft geduurd voordat hij de machtiging heeft ontvangen en opgestuurd. Op 2 februari 2022 heeft [appellant] verzocht om de per e-mail gestuurde machtiging ook per post te mogen ontvangen; na ontvangst heeft hij de machtiging direct ondertekend en opgestuurd. Verder betwist [appellant] dat uit het rapport van [bedrijf 1] en de camerabeelden blijkt dat hij onwaarheden over zijn Covid-19 besmetting heeft verkondigd (grieven 6, 7, 8 en 9). [appellant] is op 21 januari 2022 positief getest op Covid-19, maar op 25 januari 2022 heeft hij desondanks noodgedwongen met de auto zijn kind naar de crèche en zijn vrouw naar haar werk gebracht. Dat sluit elkaar niet uit. De bewering van [appellant] dat hij op 1 februari 2022 nog veel last van Covid-19 had (en niet op het gesprek op 2 februari 2022 kon komen), terwijl hij eerder had verklaard al op 29 januari 2022 uit quarantaine te mogen, is niet onjuist. Covid-19 en de daarbij behorende klachten hebben een grillig verloop. [appellant] betwist dat hij onwaarheden heeft gesproken over zijn Covid besmetting en de mogelijkheden om bij GLS op gesprek te komen.

3.8.

Uit de ontslagbrief blijkt dat GLS de volgende gedragingen van [appellant] als dringende redenen aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd:

(i) de onjuiste informatieverschaffing over zijn belastbaarheid aan GLS en de bedrijfsarts;

(ii) het verrichten van taxi-werkzaamheden gedurende zijn arbeidsongeschiktheid;

(iii) de onjuiste mededelingen over zijn coronabesmetting.

Ter onderbouwing van deze gestelde dringende reden(en) heeft GLS verwezen naar het rapport van [bedrijf 1] .

3.9.

Op basis van het [bedrijf 1] rapport - dat mede is gebaseerd op observaties en camerabeelden - kan, voor zover van belang, en in aanvulling op hetgeen hiervoor in rov. 2.16 is vermeld, het volgende worden vastgesteld:

- op 20 januari 2022 rond 14:20 uur komt [appellant] in een blauwe VW Golf met blauw kenteken aanrijden, hij parkeert de auto vervolgens nabij zijn woning, pakt zijn spullen uit de auto en loopt weg;

- op 25 januari 2022 rond 8:03 uur rijdt [appellant] in de blauwe VW Golf met blauw kenteken weg vanaf zijn woning, hij parkeert de auto aan de [straatnaam 3] in [plaats] , tilt een maxi cosi uit de auto en brengt een kind naar een kinderopvangverblijf in [plaats] -West; later rond 9:00 uur haalt hij met diezelfde auto een vrouw op uit [plaats] -Noord, die achterin de auto gaat zitten, waarna hij haar wegbrengt naar een kantoorgebouw in [plaats] -Zuidoost;

- op 31 januari 2022 om 8:04 uur rijdt [appellant] weer in de blauwe VW Golf met blauw kenteken weg vanaf zijn woning, er stapt een vrouw achter in de auto, [appellant] brengt haar - na een tussenstop bij een kinderopvangverblijf in [plaats] -West - weg naar de [straatnaam 1] in [plaats] , daarna rijdt [appellant] weer terug naar zijn woning; later rond 9:10 uur vertrekt [appellant] vanaf zijn woning in een zilvergrijze VW Golf met kenteken [kenteken 1] ; rond 11:28 uur komt hij weer terug bij zijn woning in een zilvergrijze VW Golf met kenteken [kenteken 2] .

3.10.

Het hof is van oordeel dat hieruit kan worden afgeleid dat [appellant] onjuiste informatie over zijn belastbaarheid aan GLS en de bedrijfsarts heeft verstrekt (gedraging (i)). Na het incident op 10 september 2021 heeft [appellant] zich op 13 september 2021 ziek gemeld. Blijkens de probleemanalyse van de bedrijfsarts van 5 oktober 2021 heeft [appellant] op dat moment geen benutbare mogelijkheden. Uit de rapportages van de bedrijfsarts van 7 december 2021 en 24 januari 2022 blijkt dat [appellant] heeft laten weten dat zijn fysieke en mentale beperkingen niet zijn afgenomen. Ook op 13 januari 2022 heeft [appellant] tijdens zijn gesprek met [naam 1] en Heerze aangegeven dat zijn klachten nog steeds niet zijn verminderd. GLS heeft toegelicht dat [appellant] tijdens dit gesprek zeer moeizaam liep en bewoog en slechts korte stapjes zette. Dit is weliswaar weersproken door [appellant] , maar GLS heeft toegelicht dat zij door deze presentatie van [appellant] is gaan twijfelen aan de ernst en juistheid van zijn beperkingen en dat zij daarom recherchebureau [bedrijf 1] heeft ingeschakeld. In het rapport van [bedrijf 1] wordt geconcludeerd dat niet is gebleken dat [appellant] op 20, 25 en 31 januari 2022 kampte met fysieke beperkingen, dat tijdens de observaties is gebleken dat hij tijdens het lopen niet werd gehinderd en dat hij ook in staat was om auto te rijden en zaken te tillen. Deze door [bedrijf 1] geschetste gang van zaken komt geenszins overeen met hetgeen [appellant] heeft verklaard over zijn belastbaarheid en beperkingen bij de bedrijfsarts en tijdens zijn gesprek op 13 januari 2022, te weten dat hij geen enkele benutbare mogelijkheden heeft. Onder deze omstandigheden kan gezegd worden dat [appellant] geen juiste informatie over zijn belastbaarheid heeft verstrekt. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat [appellant] niet voldoende voortvarend heeft meegewerkt aan het ondertekenen en terugsturen van de medische machtiging aan de bedrijfsarts, waardoor het voor GLS niet mogelijk was om tijdig de door [appellant] gestelde klachten medisch te objectiveren/verifiëren bij de behandelend sector. Dit klemt te meer omdat bijna alle consulten met de bedrijfsarts vanwege de Corona pandemie via een videoconsult hadden plaatsgevonden; de bedrijfsarts heeft [appellant] slechts eenmaal fysiek gezien. Het hof concludeert dat het verweten handelen (i) van [appellant] voldoende is komen vast te staan en dat GLS dat handelen aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft kunnen leggen.

3.11.

Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [appellant] op 25 en/of 31 januari 2022 gedurende zijn arbeidsongeschiktheid (taxi)werkzaamheden heeft verricht (gedraging (ii)). Niet is in geschil dat [appellant] op 25 en 31 januari 2021 personen heeft vervoerd met een auto met een blauw (taxi)kenteken. Uit het [bedrijf 1] rapport kan evenwel niet worden afgeleid dat hij daarmee bedrijfsmatig taxi werkzaamheden heeft verricht. [appellant] heeft in dit verband toegelicht dat hij op 25 januari 2022 zijn jongste kind naar de kinderopvang heeft gebracht, dat er een vriendin van hem in de auto is gestapt die hij thuis heeft afgezet, dat hij op 31 januari 2022 zijn eigen vrouw naar haar werk en zijn jongste kind naar de kinderopvang heeft gebracht en dat van betaalde, zakelijke ritten geen sprake is. Weliswaar heeft [appellant] deze ritten met een auto met een blauw taxi kentekenplaat verricht, maar naar het oordeel van het hof is dat onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van bedrijfsmatig verrichte taxiritten. Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat [appellant] zich heeft schuldig gemaakt aan gedraging (ii).

3.12.

Het hof is voorts van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [appellant] onjuiste mededelingen over zijn Covid-19 besmetting heeft verstrekt (gedraging (iii)). Uit de door [appellant] overgelegde testuitslagen blijkt hij op 21 januari 2022 positief op Covid-19 is getest. Op 27 januari 2022 heeft [appellant] aangegeven dat hij op 29 januari 2022 uit quarantaine mocht gaan. Zoals hiervoor onder rov. 3.9. is overwogen, heeft [appellant] op 25 en 31 januari 2022 auto gereden en handelingen verricht zonder dat hij zichtbaar last had van (enige) fysieke beperkingen. Op 1 februari 2022 heeft hij GLS echter laten weten dat hij vanwege zijn Covid-19 besmetting niet in staat was om op het gesprek van 2 februari 2022 te komen. Dit strookt niet met het feit dat hij één dag eerder (op 31 januari 2022) wel in staat was om auto te rijden en zijn kind en vrouw weg te brengen. Niet valt in te zien waarom [appellant] dan niet ook op 2 februari 2022 op gesprek bij GLS kon verschijnen. Het voorgaande betekent dat deze gedraging (iii) van [appellant] voldoende is komen vast te staan en dat GLS deze gedraging aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft kunnen leggen.

3.13.

Het hof is van oordeel dat de gedragingen (i) en (iii) van [appellant] , zowel afzonderlijk als in onderling verband en samenhang bezien, een dringende reden opleveren die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Daarbij neemt het hof de opmerkelijke gang van zaken ten tijde van en kort na de val op 10 september 2021 in aanmerking. [appellant] is ten tijde van de val op 10 september 2021 nog maar ruim één maand bij GLS in dienst. [appellant] heeft direct na zijn val foto’s van de vloer van de trailer genomen. Na zijn vertrek heeft hij ook foto’s van zijn rechterpols en -enkel gemaakt. [bedrijf 1] heeft in haar rapport geconstateerd dat op de camerabeelden van GLS is te zien dat [appellant] naar links valt, maar dat op de door [appellant] gemaakte en aan GLS gestuurde foto’s van na het ongeluk te zien is dat zijn rechterenkel in het verband zit. Kort daarna op 3 november 2021 heeft hij GLS al direct aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. Deze gang van zaken roept vraagtekens op ten aanzien van ernst en juistheid van de door [appellant] gestelde beperkingen. Ook acht het hof van belang dat [appellant] ter zitting in hoger beroep heeft toegelicht dat hij voorafgaande aan zijn indiensttreding bij GLS al rugklachten had en een Zw-uitkering ontving en dat hij vervolgens bij GLS in dienst is getreden zonder GLS op de hoogte te stellen van zijn ziekteverleden. Niet kan worden uitgesloten dat de klachten die [appellant] als gevolg van de val op 10 september 2021 stelt te hebben opgelopen, al (gedeeltelijk) aanwezig waren voorafgaande aan zijn dienstverband bij GLS. Al deze omstandigheden in aanmerking nemende concludeert het hof dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. De grieven 3 tot en met 9 falen. De ingrijpende (financiële) gevolgen van het ontslag voor [appellant] , zijn persoonlijke omstandigheden en de omstandigheid dat hij vanwege zijn ziekte geen fulltime baan kan accepteren, wettigen geen ander oordeel. Ook grief 10 faalt derhalve.

3.14.

Grief 11 is een veeggrief die zelfstandige betekenis mist en deelt derhalve het lot van de andere grieven. Aangezien het ontslag op staande voet in hoger beroep stand houdt, wijst het hof de door [appellant] verzochte transitievergoeding en billijke vergoeding af, zodat ook grief 13 faalt.

Slotsom en kosten

3.15.

De slotsom is dat de grieven tevergeefs zijn voorgesteld. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. [appellant] is door de kantonrechter als de in het ongelijk gestelde partij terecht in de proceskosten veroordeeld. Grief 12 faalt derhalve. [appellant] zal ook als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Partijen hebben geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, zodat hun bewijsaanbiedingen daarom worden gepasseerd.

4 Beslissing