Gerechtshof Amsterdam, 05-12-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2879, 200.324.056/01 NOT
Gerechtshof Amsterdam, 05-12-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2879, 200.324.056/01 NOT
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 december 2023
- Datum publicatie
- 7 december 2023
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2023:2879
- Zaaknummer
- 200.324.056/01 NOT
Inhoudsindicatie
BFT-klacht tegen notaris. Beleggingsverbod artikel 17 lid 3 Wet op het notarisambt. Verboden belegging. Ontvankelijkheid klacht. Artikel 99 lid 21 Wet op het notarisambt. Eisen aan klaagschrift en een verweerschrift. Uitgangspunten hof beleggingsverbod artikel 17 lid 3 Wna. Schendt de verweten gedraging de onpartijdigheid of onafhankelijkheid van de notaris beïnvloedt dan wel de eer of aanzien van het ambt?
Uitspraak
beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.324.056/01 NOT
nummer eerste aanleg : 22-29
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 5 december 2023
inzake
[klager] ,
gevestigd te [plaats A] ,
appellant,
gemachtigde: mr. Y.H.M. de Groot,
tegen
[notaris] ,
notaris te [plaats B] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna het [klager] en de notaris genoemd.
1 De zaak in het kort
De notaris heeft, samen met zijn (twee) broer(s) en zuster, het mede-eigendom van twee winkelpanden te [plaats C] en twee winkelpanden te [plaats D] . De panden te [plaats C] zijn in 1988 krachtens schenking van zijn moeder verkregen. Het aandeel in de panden te [plaats D] heeft de notaris in 2009 geërfd uit de nalatenschap van zijn moeder. Alle panden zijn als winkelruimte verhuurd. Het [klager] heeft in juli 2021 een onderzoek ingesteld bij de notaris. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het [klager] tegen de notaris een klacht ingediend wegens schending van het beleggingsverbod zoals neergelegd in artikel 17 derde lid Wet op het notarisambt (hierna: Wna).
2 Het geding in hoger beroep
Het [klager] heeft op 14 maart 2023 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 15 februari 2023 (ECLI:NL:TNORDHA:2023:1).
De notaris heeft op 20 april 2023 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
Op 20 en 21 juni 2023 heeft de notaris aanvullende producties ingediend.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 6 juli 2023. Het [klager] , vertegenwoordigd door mrs. [A] en [B] , en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen. De gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.
3 Feiten
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan komen de feiten neer op het volgende.
De notaris heeft de (mede-)eigendom van de volgende registergoederen:
- twee winkelpanden te [plaats C] (ieder pand voor 1/4e eigendom);
- een winkelpand te [plaats D] (1/2e eigendom);
- een winkelpand te [plaats D] (1/5e eigendom).
Alle panden zijn als winkelruimte verhuurd.
De winkelpanden te [plaats C] zijn familiebezit. De notaris heeft deze panden in 1988 krachtens schenking verkregen. Het aandeel in de winkelpanden te [plaats D] heeft de notaris op 17 oktober 2009 geërfd van zijn moeder.
Op grond van artikel 110 lid 1 Wna heeft het [klager] op 28 juli 2021 een onderzoek ingesteld bij de notaris.
Het [klager] heeft zijn onderzoeksbevindingen vastgelegd in een rapportage van 4 oktober 2021. Dit rapport bevat de volgende conclusie:
“U belegt in commercieel verhuurde registergoederen en handelt daarmee in strijd met art. 17 lid 3 van de Wna”.
In het rapport is de reactie, gedateerd 18 augustus 2021, opgenomen die de notaris in antwoord op de vragenbrief van het [klager] van 28 juli 2021 heeft gegeven. Deze reactie luidt, voor zover relevant:
“Toen ik in 1998 solliciteerde voor het notarisambt te [plaats B] , heb ik een opgave van mijn privévermogen ingediend bij de Kamer van Toezicht van de Rechtbank te Rotterdam, Staatssecretaris van justitie, [C] , en nog meer overheidsinstanties. In die vermogensopstelling waren ook al de verhuurde winkelpanden (familiebezit van mijn ouders, broers, zus en mij) te [plaats C] opgenomen. (…). In alle jaarstukken (privé en zakelijk) en belastingaangiften vanaf mijn infunctietreding tot en met heden is deze deelname opgenomen. U bent daarvan al sinds mijn infunctietreding door mij elk jaar op de hoogte gesteld. (…).Op 17 oktober 2009 is mijn moeder, mijn langstlevende ouder, overleden en heb ik samen met mijn broers en zus twee verhuurde winkel-woonpanden in [plaats D] geërfd. (…). Ook hiervan bent u elk jaar door mij ingelicht”.