Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-02-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1136, 200.269.175/01

Gerechtshof Amsterdam, 13-02-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1136, 200.269.175/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 februari 2024
Datum publicatie
29 april 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1136
Zaaknummer
200.269.175/01

Inhoudsindicatie

Aftoppingsregeling vertrekpremie in Sociaal Plan ABN Amro 2017-2020 levert geen verboden leeftijdsdiscriminatie op.

Gelet op aanwezigheid en hoogte van bodembedrag is geen sprake van ‘excessieve’ korting op basis van leeftijd, ook omdat Sociaal Plan met vakbonden is overeengekomen en niet is komen vast te staan dat aftoppingsmaatregel niet passend of noodzakelijk was, dan wel kennelijk ongeschikt. “

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer: 200.269.175/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam: 6499066 EA 17-1057

beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 februari 2024

inzake

ABN AMRO BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

principaal appellante, tevens incidenteel verweerster,

advocaat: mr. M.J.M.T. Keulaerds te Den Haag,

tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],

principaal geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,

advocaat: mr. H. den Besten te Almere.

Partijen worden hierna ABN AMRO en [geïntimeerde] genoemd.

1 De zaak in het kort

In de vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van het dienstverband heeft werknemer een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de op zijn ontslagvergoeding conform de geldende cao toegepaste aftoppingsregeling, waarvan hij de ongeldigheid wegens ongeoorloofde leeftijdsdiscriminatie aan de rechter wilde voorleggen. Anders dan de kantonrechter komt het hof tot het oordeel dat de aftoppingsregeling wel is toegestaan. De poging aan de arbitrageclausule te ontkomen ten aanzien van het boventalligheidsontslag faalt.

2 Het geding in hoger beroep

ABN AMRO is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 12 november 2019, in hoger beroep gekomen van de beschikkingen die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 19 april 2019 (hierna: de tussenbeschikking) en 13 augustus 2019 (hierna: de eindbeschikking) onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven.

Op 28 januari 2020 is ter griffie van het hof van [geïntimeerde] een verweerschrift in hoger beroep (met producties), tevens incidenteel beroepschrift, ingekomen.

Op 9 april 2020 is ter griffie van het hof van ABN AMRO een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingekomen.

Nadien heeft ABN AMRO op 11 mei 2021 een akte genomen. Vervolgens heeft [geïntimeerde] op 6 juli 2021 een ‘Akte uitlating en aanvulling / uitleg schadebedragen’ genomen.

ABN AMRO heeft op 17 januari 2023 een akte genomen, waarop [geïntimeerde] op 24 februari 2023 bij antwoord-akte heeft gereageerd.

Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 27 oktober 2023 laten toelichten, ABN AMRO door mr. Keulaerds voornoemd en door zijn kantoorgenoot mr. F.M. Dekker, [geïntimeerde] door mr. Den Besten voornoemd, allen aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. ABN AMRO is ter zitting verschenen bij mr. A.H. van Empel en C.A.M. Hertog. [geïntimeerde] is ter zitting verschenen. Partijen hebben vragen beantwoord.

Uitspraak is nader bepaald op heden.

3 Feiten

De kantonrechter heeft in 1.1 tot en met 1.12 van de bestreden tussenbeschikking de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat deze feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.

3.1

[geïntimeerde], geboren op [geboortedatum], is van 15 januari 1980 tot 1 oktober 2017 in dienst geweest van ABN AMRO tegen een salaris dat laatstelijk € 8.074,05 bruto bedroeg.

3.2

ABN AMRO heeft [geïntimeerde] als gevolg van een reorganisatie boventallig verklaard en hem geen andere functie aangeboden. Op (de beëindiging van) de arbeidsovereenkomst is onder meer het als cao aangemelde Sociaal Plan 2017-2020 van toepassing. Het Sociaal Plan 2017-2020 bevat een arbitrageclausule over de toepassing ervan, inclusief geschillen over een beëindigingsovereenkomst. [geïntimeerde] heeft niet gekozen voor de mogelijkheid om, tegenover een lagere (65%) vertrekpremie, geplaatst te worden in de Mobiliteitsorganisatie van ABN AMRO. Voor de vertrekpremie gold voor [geïntimeerde], na aftopping op grond van de zogenaamde ‘fictieve pensioendatum’ van [geïntimeerde], bij vrijwillig vertrek een bodem van 12 maanden salaris.

3.3.

Op 29 september 2017 is tussen partijen een beëindigingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald:

- dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden wordt beëindigd per 1 oktober 2017;

- dat ABN AMRO aan [geïntimeerde] overeenkomstig het Sociaal Plan een vertrekpremie van € 96.889,00 bruto betaalt, alsmede een compensatie van € 10.244,00 voor het verlies van hypotheekrentekorting gedurende vijf jaar;

- dat [geïntimeerde] jegens ABN AMRO een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de (aftopping van de) vertrekpremie;

- dat partijen elkaar voor het overige finale kwijting verlenen;

- dat geschillen over de vertrekregeling onder de in de cao genoemde arbitrageclausule vallen.

3.4

[geïntimeerde] heeft vanaf 1 oktober 2017 gedurende 29 maanden een WW-uitkering ontvangen.

4 Eerste aanleg

5 Beoordeling

6 Beslissing