Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1159, 200.333.531/01 en 200.333.555/01

Gerechtshof Amsterdam, 30-04-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1159, 200.333.531/01 en 200.333.555/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 april 2024
Datum publicatie
24 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1159
Zaaknummer
200.333.531/01 en 200.333.555/01

Inhoudsindicatie

Leidinggevende wordt na langdurige afwezigheid wegens ziekte in zijn re-integratietraject geconfronteerd met negatief onderzoeksrapport over zijn stijl van leidinggeven. Werkgever weigert hem te laten terugkeren en biedt andere functie(s) aan, die door hof niet passend worden beoordeeld. Werknemer heeft tijdelijk andere leidinggevende functie bij zusterbedrijf aanvaard, in afwachting van uitkomst hoger beroep. Hof oordeelt dat hij terug mag in oude functie, maar op andere locatie (Stoof/Mammoet). Hogere dwangsom. Onderzoekskosten blijven voor rekening werkgever. Enkele nevenverzoeken mochten niet pas in hoger beroep worden ingediend.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummers : 200.333.531/01 en 200.333.555/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : 1046222 / EA VERZ 23-393

beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 april 2024

in de zaak (met zaaknummer 200.333.531/01) van

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. A.M. Wevers te Amsterdam ,

tegen

PPG COATINGS NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde,

advocaat: mr. H.C. Tonino te Haarlem.

en in de zaak (met zaaknummer 200.333.555/01) van

PPG COATINGS NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

appellante,

advocaat: mr. H.C. Tonino te Haarlem,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. A.M. Wevers te Amsterdam .

Partijen worden hierna [werknemer] en PPG genoemd.

1 De zaken in het kort

Zowel werknemer als werkgever komen zelfstandig in hoger beroep van een beschikking van de kantonrechter waarbij het verzoek tot ontbinding door de werkgever is afgewezen, en werkgever is veroordeeld om werknemer in een andere passende functie te plaatsen. Volgens werkgever zijn er gronden voor ontbinding aanwezig omdat werknemer disfunctioneerde en heeft gezorgd voor een onveilig werkklimaat. Volgens werknemer zijn er geen gronden voor ontbinding en moet hij weder te werk worden gesteld in zijn oude functie.

2 Het geding in hoger beroep

In de zaak met nummer 200.333.531/01

[werknemer] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 17 oktober 2023, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer, op 20 juli 2023 heeft gegeven.

Het beroepschrift van [werknemer] strekt ertoe, zakelijk weergegeven:

primair dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover het betreft de veroordeling van PPG tot herplaatsing van [werknemer] in een andere passende functie dan de functie van supervisor production in de VFU of in de VFA, en PPG te gebieden [werknemer] binnen 24 uur na betekening van de beschikking van het hof, zonder beperkingen toe te laten tot de functie van supervisor production in de VFU inclusief alle daarbij behorende bevoegdheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per (deel van een) dag dat PPG in gebreke blijft aan de beschikking van het hof te voldoen, zulks met een maximum van € 100.000,-;

subsidiair het hof PPG zal gebieden [werknemer] binnen 24 uur na betekening van de beschikking van het hof, zonder beperkingen toe te laten tot de functie van supervisor production in de VFA inclusief alle daarbij behorende bevoegdheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per (deel van een) dag dat PPG in gebreke blijft aan de beschikking van het hof te voldoen, zulks met een maximum van € 100.000,-;

voorwaardelijk dan wel meer subsidiair heeft [werknemer] , uitsluitend voor het geval het primaire en het subsidiaire verzoek worden afgewezen, het hof verzocht PPG ertoe te veroordelen dat zijn arbeidsvoorwaarden minimaal gelijk blijven, dat zijn ploegentoeslag niet wordt afgebouwd, dat zijn reiskosten volledig worden vergoed en dat zijn anciënniteit behouden blijft, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per (deel van een) dag dat PPG in gebreke blijft aan de beschikking van het hof te voldoen, zulks met een maximum van € 100.000,-;

Tot slot heeft [werknemer] het hof verzocht:

- vast te stellen dat de indiensttredingsdatum van [werknemer] 1 november 2000 is en PPG te gebieden dit binnen 24 uur na betekening van de beschikking van het hof aan te passen in het personeelssysteem en daarvan een bewijs te verstrekken aan [werknemer] , onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per (deel van een) dag dat PPG in gebreke blijft aan de beschikking van het hof te voldoen, zulks met een maximum van

€ 100.000,-;

- vast te stellen dat het salaris van [werknemer] € 6.142,42 bruto inclusief vakantiegeld en emolumenten bedraagt;

- vast te stellen dat uit de stukken niet blijkt dat vijftien medewerkers uit het team van [werknemer] in de VFU een verklaring hebben afgelegd over [werknemer] ;

- vast te stellen dat de dwangsom in eerste aanleg ten onrechte is vastgesteld op

€ 500,- per dag, met een maximum van € 50.000 en in plaats daarvan te oordelen dat deze dwangsom wordt vastgesteld op € 1.000,- per dag met een maximum van

€ 100.000,-;

- PPG te gebieden binnen 24 uur na betekening van de beschikking van het hof het bericht, zoals onder VIII van het petitum in het verzoekschrift beschreven, op de landingspagina van het intranet te plaatsen, onder verbeurte van een dwangsom van

€ 1.000,- per (deel van een) dag dat PPG in gebreke blijft aan de beschikking van het hof te voldoen, zulks met een maximum van € 100.000,-;

- PPG te veroordelen in de kosten van beide instanties, met daarbij een integrale vergoeding van de gemaakte advocaatkosten alsook van de kosten van de procedure in kort geding.

Op 22 februari 2024 is ter griffie van het hof van de zijde van PPG een verweerschrift ingekomen, ertoe strekkende de verzoeken van [werknemer] af te wijzen met veroordeling van [werknemer] in de kosten van het hoger beroep.

In de zaak met nummer 200.333.555/01

PPG is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 18 oktober 2023, eveneens in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter op 20 juli 2023 heeft gegeven.

Het beroepschrift van PPG strekt ertoe, zakelijk weergegeven:

primair dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

- alsnog in goede justitie een datum te bepalen waarop de tussen PPG en [werknemer] bestaande arbeidsovereenkomst zal eindigen;

- [werknemer] te veroordelen om het door PPG betaalde bedrag van € 9.000,- wegens voorschot op verbeurde dwangsommen binnen 14 dagen na de uitspraak van het hof aan PPG terug te betalen;

- [werknemer] te veroordelen om een PPG te betalen een bedrag van € 8.285,49 wegens gemaakte onderzoekskosten;

subsidiair heeft PPG, voor het geval het hof de bestreden beschikking niet vernietigt maar alsnog een datum bepaalt waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

- alsnog in goede justitie een datum te bepalen waarop de tussen PPG en [werknemer] bestaande arbeidsovereenkomst zal eindigen;

- voor recht te verklaren dat de door PPG aan [werknemer] aangeboden functie van Supervisor coatings in Tiel met aangepaste werktijden van 07:00 tot 16:00 uur, maar verder met behoud van arbeidsvoorwaarden passend is;

- voor recht te verklaren dat de door PPG aan [werknemer] aangeboden functie van Operator C in de VFA , met behoud van salaris behorende bij de functie van Supervisor , passend was;

- [werknemer] te veroordelen om het door PPG betaalde bedrag van € 9.000,- wegens voorschot op verbeurde dwangsommen binnen 14 dagen na de uitspraak van het hof aan PPG terug te betalen;

voorwaardelijk: voor het geval het hof niet een datum zal bepalen waarop de arbeidsovereenkomst zal eindigen, heeft PPG verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat:

- de door PPG aan [werknemer] aangeboden functie van Supervisor coatings in Tiel met aangepaste werktijden van 07:00 tot 16:00 uur, maar verder met behoud van arbeidsvoorwaarden passend is;

- de door PPG aan [werknemer] aangeboden functie van Operator C in de VFA , met behoud van salaris behorende bij de functie van Supervisor , passend was;

en [werknemer] te veroordelen om het door PPG betaalde bedrag van € 9.000,- wegens voorschot op verbeurde dwangsommen binnen 14 dagen na de uitspraak van het hof aan PPG terug te betalen.

Tot slot heeft PPG verzocht [werknemer] te veroordelen in de kosten van beide instanties, een bedrag aan salaris van de advocaat van PPG daaronder begrepen.

Op 13 februari 2024 is ter griffie van het hof van de zijde van [werknemer] een verweerschrift met producties ingekomen, ertoe strekkende de verzoeken van PPG af te wijzen met veroordeling van PPG in de kosten van het hoger beroep. Daarnaast heeft [werknemer] de verzoeken uit zijn beroepschrift herhaald. In aanvulling daarop heeft [werknemer] het hof verzocht, meer subsidiair, te bepalen dat [werknemer] moet worden herplaatst in een passende functie, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per (deel van een) dag dat PPG in gebreke blijft aan de beschikking van het hof te voldoen, zulks met een maximum van € 100.000,-.

Voorwaardelijk, indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, heeft [werknemer] het hof, meer subsidiair, verzocht:

- te bepalen dat PPG ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en een billijke vergoeding verschuldigd is aan [werknemer] ter hoogte van € 326.831,39 bruto;

- te bepalen dat PPG op basis van artikel 7:673 BW een transitievergoeding ter hoogte van € 48.875,71 bruto aan [werknemer] verschuldigd is, en – in geval wordt ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 1 en 3 sub i BW – te bepalen dat PPG een vergoeding van 50% van de transitievergoeding aan [werknemer] verschuldigd is;

- bij het bepalen van de ontbindingsdatum rekening te houden met de opzegtermijn van vier maanden, zonder aftrek proceduretijd;

- PPG te veroordelen tot betaling van rente over de billijke- en de transitievergoeding.

Voorwaardelijk, uiterst subsidiair, indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, heeft [werknemer] het hof verzocht:

- te bepalen dat PPG een transitievergoeding op basis van artikel 7:673 lid 8 BW van

€ 48.875,71 bruto aan [werknemer] verschuldigd is indien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [werknemer] , en – in geval wordt ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 1 en 3 sub i BW – te bepalen dat PPG een vergoeding van 50% van de transitievergoeding aan [werknemer] verschuldigd is;

- bij het bepalen van de ontbindingsdatum rekening te houden met de opzegtermijn van vier maanden zonder aftrek proceduretijd;

- PPG te veroordelen tot betaling van rente over de billijke vergoeding en de transitievergoeding.

Tot slot heeft [werknemer] , in aanvulling op zijn verzoeken in het beroepschrift, het hof in zijn verweerschrift verzocht:

- te bepalen dat [werknemer] het door PPG betaalde bedrag van € 9.000,- wegens verbeurde dwangsommen niet hoeft terug te betalen aan PPG;

- vast te stellen dat het salaris van [werknemer] € 6.151,48 bruto inclusief vakantiegeld en emolumenten bedraagt;

- het verzoek van PPG tot betaling van de onderzoekskosten af te wijzen;

- PPG te veroordelen in de kosten van beide instanties.

In beide zaken

Partijen hebben op 26 en 29 maart 2024 nog nadere stukken ingediend.

Beide zaken zijn gevoegd behandeld omdat zij op hetzelfde onderwerp betrekking hebben. Partijen hebben de zaken tijdens de mondelinge behandeling van 5 april 2024 laten toelichten. [werknemer] door mr. Wevers en PPG door mr. Tonino, beiden aan de hand van overlegde spreekaantekeningen. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord. Daarnaast hebben partijen er tijdens de mondelinge behandeling onvoorwaardelijk mee ingestemd dat alle ingediende stukken in beide zaken aan de orde zijn.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

Vervolgens is uitspraak bepaald.

3 Feiten

in beide zaken

De kantonrechter heeft in 1.1 tot en met 1.22 van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. [werknemer] heeft tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter bezwaar gemaakt. Het hof zal met deze bezwaren (voor zover relevant) bij de boordeling rekening houden. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.

3.1.

[werknemer] , geboren op 16 januari 1970, is sinds 1 mei 2001 in dienst van PPG en was ten tijde van de procedure in eerste aanleg laatstelijk werkzaam in de functie van supervisor production in de verffabriek Uithoorn (verder VFU). Het bruto salaris op basis van een werkweek van 36.25 uren bedraagt € 6.008,76 volgens PPG, althans € 6.142,42 volgens [werknemer] per maand inclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.

3.2.

Er geldt voor PPG een opzegtermijn van 4 maanden.

3.3.

Op de arbeidsverhouding is van toepassing de PPG CAO.

3.4.

[werknemer] heeft zich ziekgemeld op 30 september 2019. Er is sprake van overspannenheid, depressiviteit en PTSS.

3.5.

In het plan van aanpak van 12 maart 2020 wordt uitgegaan van terugkeer in de eigen functie.

3 .6. In een gesprek in september 2020 heeft PPG geconcludeerd dat interne re-integratie niet meer mogelijk was.

3.7.

In een arbeidsdeskundig rapport van het UWV d.d. 4 augustus 2021 wordt PPG verweten dat zij geen re-integratie in het 2e spoor heeft ingezet.

3.8.

PPG heeft toen alsnog re-integratie in het 2e spoor ingezet.

3.9.

Tussen partijen heeft mediation plaatsgevonden in de maanden augustus en september 2021. Dit heeft niet tot een oplossing geleid.

3.10.

Per 14 maart 2022 heeft [werknemer] zich volledig hersteld gemeld voor zijn eigen werkzaamheden en heeft hij PPG verzocht het 2e spoortraject te stoppen.

3.11.

In mei 2022 is een verbeterplan opgesteld. Het verbetertraject is gestart op 10 mei 2022 en geëindigd op 10 november 2022.

3.12.

[werknemer] heeft in het kader hiervan onder meer een coachingstraject gevolgd, en daarnaast heeft hij tijdelijk werkzaamheden verricht in de verffabriek Amsterdam

(VFA).

3.13.

Op 8 november 2022 is een eindverslag over het verbetertraject opgesteld. Daarin wordt vastgesteld welke doelstellingen er zijn gesteld en wanneer deze zijn behaald.

3.14.

Als eindconclusie heeft PPG gesteld dat [werknemer] niet is geslaagd voor het verbetertraject.

3.15.

Op 11 november 2022 heeft PPG [werknemer] gevraagd te kiezen uit de volgende drie opties:

a. a) Het voortzetten van het verbeterplan in zijn eigen functie van supervisor in de VFU.

b) Het zoeken naar een alternatieve functie binnen PPG gedurende zes maanden.

-c) Beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

3.16.

Op 17 november 2022 heeft [werknemer] aan PPG laten weten dat hij het werk weer wil hervatten als supervisor in de VFU;

3.17.

Afgesproken wordt dat de terugkeer van [werknemer] zal worden besproken met het team omdat hij ruim drie jaar is weggeweest.

3.18.

Op 30 november 2022 heeft de heer [collega supervisor] , die [werknemer] heeft vervangen tijdens diens ziekte, het volgende geschreven:

Na de mededeling van afgelopen maandag dat [werknemer] per 1 december terugkomt in

de VFU en zijn ploeg weer overneemt van mij is dit bij mij zeer slecht gevallen Ik heb

de afgelopen nachten hierdoor slecht geslapen en voel me beroerd.

Zo ongeveer 3 jaar geleden toen beide supervisors ziek waren heb ik me ingezet met

hulp van beide ploegen en operators om de productie en tapperij door te laten draaien. Dat is toen met succes gelukt. Toen een supervisor weer naar ruim 1 jaar terug was heb ik tot nu toe mijn huidige ploeg leiding gegeven. En weer met mooie resultaten. Nu moet ik plotseling en zonder enig overleg wijken voor iemand die 3 jaar afwezig is geneest en naar mijn mening incompetent is als leidinggevende. Dit valt mij zwaar en begrijp niet waarom ik die paar weken voor mijn vervroegd pensioen niet “mijn” ploeg heb mogen houden zodat ik waardig tot het eind had kunnen werken en fatsoenlijk afscheid had kunnen nemen.

Ik meld mij hierbij ziek.

Met vriendelijke groet,

[collega supervisor]

Supervisor Production

3.19.

Begin december 2022 heeft een 15-tal medewerkers van VFU anoniem een verklaring afgelegd over [werknemer] .

3.20.

Op 23 december 2022 heeft de Algemene Werkgeversvereniging (AWVN), na een in opdracht van PPG uitgevoerd vertrouwelijk onderzoek, het volgende gerapporteerd:

Conclusie oordeel over het al dan niet sprake zijn van grensoverschrijdend gedrag Eerder effectief gedrag met soms een directief element in aanspreken van operators op veilig gedrag en productie verstoringen lijkt in de loop van de tijd overgegaan te zijn in intimiderend gedrag Met negatieve effecten op de werksfeer voor (bijna) alle operators, angstgevoelens bij een aantal operators, bij een enkeling leidend tot mentale fysieke klachten. Dit is als grensoverschrijdend aan te merken in 2022. Vrijwel de hele bezetting van de fabriek in Uithoorn ziet terugkeer van de supervisor niet zitten. Een aantal zal zich dan ziekmelden, een

enkeling is voornemens dan ander werk te zoeken.

De supervisor ontkent het geschetste gedrag niet en zit met de vraag hoe het zover

is gekomen. Zijn intentie is altijd geweest zorg te dragen voor een veilige werkplek

en een ongestoord productieproces, hij heeft nooit mensen willen raken.

In zijn reflectie geeft hij aan steeds meer en complexere taken gekregen te hebben met een afnemende bezetting en regelmatig onderbezetting. De aandacht voor mensen schoof naar de achtergrond door tijdgebrek en prioriteit te geven aan acute zaken.

Het proces van aardige, sociale collega naar supervisor die orde op zaken stelde

tot meer directief en later ook intimiderend gedrag wordt door vrijwel alle operators herkend.”.

3.21.

Na zijn hersteldmelding op 14 maart 2022 heeft [werknemer] geen werkzaamheden

verricht in de VFU.

3.22.

Vanaf 1 december 2022 heeft PPG [werknemer] vrijgesteld van werk met behoud van

loon.

3.23.

[werknemer] heeft de bestreden beschikking op 25 juli 2023 aan PPG laten betekenen en daarbij bevel gedaan om binnen zeven werkdagen na betekening te voldoen aan de inhoud van de veroordeling tot tewerkstelling, op straffe van een dwangsom, (zoals beschreven onder IV van het dictum in de bestreden beschikking).

3.24.Na de betekening heeft PPG op 1 augustus 2023 een gesprek tussen PPG en [werknemer] plaatsgevonden waarbij PPG aan [werknemer] de functie van Operator C in de VFA heeft aangeboden. [werknemer] is op 2 augustus 2023, onder protest, in die functie aan de slag gegaan.

3.25.

Op 10 augustus 2023 heeft de advocaat van [werknemer] meegedeeld dat [werknemer] de functie van Operator C in de VFA niet kan accepteren omdat deze niet als passend is aan te merken en op 17 augustus 2023 heeft [werknemer] aanspraak gemaakt op verbeurde dwangsommen. Daarop zijn partijen opnieuw het gesprek met elkaar aangegaan op 22 en 24 augustus 2023 waarbij is gesproken over de functie van supervisor coatings in Tiel .

3.26.

PPG heeft op 24 augustus 2023 een kort geding dagvaarding uit laten brengen en daarbij in essentie staking van de executie door [werknemer] jegens PPG gevorderd, met bepaling dat PPG geen dwangsommen heeft verbeurd. De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam , heeft in een vonnis in kort geding van 4 september 2023 – samengevat – geoordeeld dat de functie van Operator C in de VFA geen passende functie was. De functie van supervisor production in de fabriek in Tiel was naar het oordeel van de kantonrechter (inmiddels) wel passend. Omdat de (aangepaste) werktijden van deze functie pas op de mondelinge behandeling van 28 augustus 2023 door PPG concreet zijn voorgesteld, heeft PPG naar het oordeel van de kantonrechter pas op deze datum aan de hoofdveroordeling in de bestreden beschikking voldaan. Dat betekent naar het oordeel van de kantonrechter in kort geding dat PPG tot 28 augustus 2023 dwangsommen heeft verbeurd. Tegen dit in kort geding gewezen vonnis is door geen van partijen hoger beroep ingesteld.

3.27.

Op 29 augustus 2023 heeft [werknemer] zich ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft PPG en [werknemer] op 6 september 2023 geadviseerd om vanaf 18 september 2023 te starten met re-integratie voor 4 uur per dag en dit iedere twee weken op te bouwen. Op 16 oktober 2023 zou [werknemer] dan weer volledig inzetbaar zijn.

3.28.

Bij e-mail van 11 september 2023 heeft de advocaat van PPG aan de advocaat van [werknemer] gevraagd of hij de functie in Tiel accepteert en daar wil beginnen met de re-integratie. De advocaat van [werknemer] heeft in een e-mail van 13 september 2023 geschreven dat [werknemer] de functie in Tiel vanwege de reistijd onder protest en slechts voorlopig (in afwachting van het onderhavige hoger beroep) accepteert, ook omdat [werknemer] van mening was dat hij in zijn oude functie herplaatst kon worden in de VFU of VFA.

3.29.

PPG heeft bij e-mail van 14 september 2023 er mee ingestemd dat [werknemer] de functie in Tiel voorlopig en onder protest heeft geaccepteerd en heeft medegedeeld dat de reiskosten van [werknemer] worden gemaximeerd op € 299,60 per maand, dat zijn ploegentoeslag zal worden afgebouwd en dat zijn werkweek zal worden aangepast van 36 uur naar 40 uur.

3.30.

Naar aanleiding van de hiervoor genoemde e-mail van PPG heeft [werknemer] zich op 15 september 2023 weer ziekgemeld.

3.31.

Op 29 september 2023 heeft de bedrijfsarts partijen bericht dat werkhervatting door [werknemer] over 4 weken nadien mogelijk wordt geacht.

3.32.

Op 4 oktober 2023 heeft tussen partijen een gesprek over werkhervatting in Tiel door [werknemer] plaatsgevonden.

3.33.

Tot op heden is [werknemer] werkzaam in de functie van supervisor in de fabriek in Tiel .

4 Eerste aanleg

5 Beoordeling

6 Beslissing