Gerechtshof Amsterdam, 23-01-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:147, 200.323.927/01
Gerechtshof Amsterdam, 23-01-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:147, 200.323.927/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 januari 2024
- Datum publicatie
- 28 maart 2024
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2024:147
- Zaaknummer
- 200.323.927/01
Inhoudsindicatie
Werkgever detacheert, na een interne opleiding, ‘trainees’ zonder relevante IT-ervaring in de IT-branche, opdat zij na enige tijd op eigen kracht in de IT-branche aan de slag kunnen. Werk¬nemer is opgeleid en - na enige twijfel bij de werkgever, die zij uiteindelijk overwint - gedetacheerd, maar dat mislukt. Werknemer krijgt daarna meteen te horen dat hij mag vertrekken, maar partijen slagen er niet in om tot overeenstemming te komen. Daarop escaleert de situatie. De kantonrechter ontbindt op de (subsidiaire) g-grond, maar het hof vindt dat te snel: werkgever had eerst het verbetertraject moeten inzetten en afronden, dan wel naar de-escalatie moeten streven. Werknemer krijgt de vervangende billijke vergoeding wegens vier maanden inkomstenverlies.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.323.927/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 10166109 \ EA VERZ 22-642
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 januari 2024
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. L.M.L. van Berkel te Amsterdam (voorheen: mr. J. Jaab te Amsterdam),
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.E.J. van Gelderen te Utrecht.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1 De zaak in het kort
Werkgever detacheert, na een interne opleiding, ‘trainees’ zonder relevante IT-ervaring in de IT-branche, opdat zij na enige tijd op eigen kracht in de IT-branche aan de slag kunnen.
Werknemer is opgeleid en - na enige twijfel bij de werkgever, die zij uiteindelijk overwint - gedetacheerd, maar dat mislukt. Werknemer krijgt daarna meteen te horen dat hij mag vertrekken, maar partijen slagen er niet in om tot overeenstemming te komen. Daarop escaleert de situatie. De kantonrechter ontbindt op de (subsidiaire) g-grond, maar het hof vindt dat te snel: werkgever had eerst het verbetertraject moeten inzetten en afronden, dan wel naar de-escalatie moeten streven. Werknemer krijgt de vervangende billijke vergoeding wegens vier maanden inkomstenverlies.
2 Het geding in hoger beroep
[appellant] is bij beroepschrift, met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 11 maart 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 12 december 2022 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 6 oktober 2023 is ter griffie van het hof een verweerschrift ex artikel 7:683 BW, met producties, van [geïntimeerde] ingekomen.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 22 november 2023 laten toelichten, [appellant] door mr. Van Berkel voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Van Gelderen voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Voorafgaand aan de zitting heeft [appellant] een akte aanvulling/correctie verzoekschrift, met producties, ingediend.
Uitspraak is nader bepaald op heden.
[appellant] heeft in het beroepschrift geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - zijn verzoeken in eerste aanleg alsnog zal toewijzen en die van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft in het verweerschrift geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
In zijn akte heeft [appellant] het hof verzocht het in het beroepschrift opgenomen petitum te lezen als een verzoek ex artikel 7:683 lid 3 BW, in die zin dat primair veroordeling van [geïntimeerde] wordt verzocht om de arbeidsovereenkomst op gelijke arbeidsvoorwaarden te herstellen en subsidiair veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een billijke vergoeding ex artikel 7:683 lid 3 BW (ter hoogte van € 37.924,20 bruto), naast de transitievergoeding, op grond van ernstig verwijtbaar handelen door [geïntimeerde] .
[geïntimeerde] heeft tijdens de zitting met een beroep op de twee-conclusieregel betoogd dat [appellant] het petitum aldus onacceptabel heeft opgerekt. [geïntimeerde] heeft zich verzet tegen het verzoek tot herstel van het dienstverband en aangevoerd dat zij ervanuit ging en ook mocht gaan dat het verzoek van [appellant] enkel betrekking had op de toekenning van een billijke vergoeding.
3 Feiten
De kantonrechter heeft in 1.1 t/m 1.15 van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
[geïntimeerde] houdt zich bezig met het opleiden en detacheren van haar medewerkers bij opdrachtgevers in de IT-branche. Zij neemt daartoe relatief onervaren medewerkers in dienst, die zij binnen haar eigen onderneming opleidt door middel van een intensief leertraject.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] en nu dus 33 jaar oud, is op 15 oktober 2021 in dienst getreden van [geïntimeerde] in de functie van MasterClass Professional tegen een salaris van € 2.314,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
[geïntimeerde] heeft [appellant] aanvankelijk voor onbepaalde tijd in dienst genomen maar hem op 10 december 2021 in de proeftijd ontslagen onder gelijktijdige indienstneming van hem per diezelfde datum op basis van een contract voor de duur van drie maanden (tot 9 maart 2022). Op 1 maart 2022 is de arbeidsovereenkomst omgezet in (opnieuw) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Met ingang van 9 februari 2022 is [appellant] gedetacheerd naar Fujitsu.
Op 21 maart 2022 heeft [appellant] [geïntimeerde] per e-mail bericht dat hij problemen ervaart in zijn werk bij en de samenwerking met Fujitsu. Onder meer klaagt [appellant] in die e-mail over gebrek aan begeleiding, een onaardige bejegening en het zich onder druk gezet voelen.
Partijen hebben hier samen over gesproken maar besloten is de detachering bij Fujitsu voort te zetten.
Fujitsu heeft op 29 april 2022 de plaatsing van [appellant] - tijdens zijn vakantie - beëindigd.
In een ‘formulier terugkomer’, een formulier dat [geïntimeerde] hanteert wanneer een opdrachtgever een opdracht (voortijdig) beëindigt, is onder meer opgenomen:“(…) Houding & Gedrag. Laat op proactiviteit en professionele houding niet zien. Gaf zelf aan het begin aan Fujitsu en zijn opdracht niet te zien zitten. Mede door team, niet naar kantoor kunnen, slecht worden ingewerkt, niet op kunnen schieten met zijn inwerkbuddy, etc. Uitgedaagd om te zien als challenge, lange termijn plan, etc. Vele gesprekken (discussies) gehad met FM. Ziet hierin vooral de schuld in alles om hem heen, wil daar vooral van overtuigen, moeilijk om naar eigen stukje te kijken. Niet erg reflectief.
(…) Gesprek met opdrachtgever gehad. (…) Ook uitgenodigd voor gesprek op kantoor over professionele houding. (Lange mails, onprofessionele apjes). Na twee weken evaluatie eerste feedbackgesprek met opdrachtgever, die geeft aan de te weinig vooruitgang te hebben gezien en stuurt de medewerker terug uit de opdracht. Lijkt meer te spelen aan Fujitsu kant. (…) Vanuit [geïntimeerde] redelijk onterecht een verbetertraject in te gaan en iemand 5 dagen de kans te geven. (…) Krijgt verschillende signalen zowel van Fujitsu kant als in trainee kant, waarheid ligt waarschijnlijk ergens in het midden? (…)”
Kort na de beëindiging van de opdracht door Fujitsu heeft [geïntimeerde] [appellant] een vaststellingsovereenkomst aangeboden, waarmee werd voorgesteld de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen per 1 juli 2022 zonder betaling van een (transitie)vergoeding.
Bij e-mail van 24 mei 2022 heeft de toenmalige advocaat van [appellant] [geïntimeerde] bericht dat er - kort gezegd - geen grond is voor beëindiging van het dienstverband omdat er geen dossier is dat dat rechtvaardigt. Desondanks heeft hij een tegenvoorstel gedaan om tot minnelijke beëindiging van het dienstverband te komen.
[geïntimeerde] , die vond dat [appellant] met zijn tegenvoorstel ver overvroeg, heeft hem vervolgens bij e-mail van 25 mei 2022 bericht dat zij haar voorstel van de vaststellingsovereenkomst weer intrekt en [appellant] 30 mei 2022 weer op kantoor verwacht ‘om zijn opdracht verder in te vullen en voor het vinden van een opdracht waar hij goed op zou passen’.
Bij e-mail van 30 mei 2022 heeft [appellant] , die die dag niet op kantoor verschenen is, [geïntimeerde] laten weten dat hij (vanwege de ‘heftige uitlatingen’ van [geïntimeerde] ) hulp heeft ingeschakeld en in afwachting is van advies. Ook heeft hij geschreven dat het hem zaak lijkt per e-mail tot een afspraak te komen voordat hij weer op kantoor verschijnt.
Bij e-mail van 31 mei 2022 heeft [geïntimeerde] [appellant] opgeroepen om zich op 1 juni 2022 om 9 uur te melden op de vierde verdieping bij de afdeling opleidingen.
[appellant] heeft [geïntimeerde] diezelfde dag een lange e-mail gestuurd, waarin hij aangeeft waarom hij het niet met de feedback van [geïntimeerde] op zijn functioneren eens is. Hij sluit zijn e-mail af met de opmerking dat hij op 1 juni 2022 om 9 uur op kantoor zal verschijnen.
Bij e-mail van 2 juni 2022 heeft [appellant] [geïntimeerde] geschreven dat hij op 1 juni 2022 zijn spullen heeft opgehaald en dat hij graag duidelijkheid wil over wat er van hem wordt verwacht. Hij schrijft dat de negatieve woorden niet ongedaan kunnen worden gemaakt, dat het allemaal erg negatief is en dat [geïntimeerde] haar commerciële belangen zwaarder laat wegen dan die van haar werknemers bij gezonde werkomstandigheden. [appellant] stelt voor de gesprekken voort te zetten als iedereen weer aanwezig is en dan tot een acceptabele overeenkomst (het hof begrijpt: beëindigingsovereenkomst) te komen.
[geïntimeerde] heeft hierop gereageerd bij e-mail aan [appellant] van 3 juni 2022, waarin zij aanbiedt hem een mondelinge toelichting te geven. Omdat een reactie van [appellant] uitbleef, heeft [geïntimeerde] hem later die dag gemaild dat hij niet is gezien door de docenten en dat zij hem volgende week weer elke dag op kantoor verwachten. Daarbij heeft [geïntimeerde] een loonstop aangekondigd indien [appellant] vanaf 7 juni 2022 niet op de gebruikelijke tijden op kantoor is en ook laten weten dat zij in dat geval verdere stappen overweegt waaronder ontslag op staande voet.
[appellant] is op 6 juni 2022 naar kantoor gekomen.
[geïntimeerde] heeft [appellant] vervolgens opnieuw een beëindigingsvoorstel gedaan, volgens [geïntimeerde] omdat [appellant] daarom vroeg. [geïntimeerde] heeft [appellant] aansluitend een aantal dagen vrijgesteld om zich over het voorstel te kunnen beraden.
Na enige tijd heeft de toenmalige advocaat van [appellant] opnieuw een tegenvoorstel gedaan, maar partijen zijn er (wederom) niet uitgekomen.
Bij e-mail van 24 juni 2022 heeft [appellant] [geïntimeerde] geschreven dat hij niet ziet hoe [geïntimeerde] het vervolg ziet omdat zij niet bereid was door te gaan in haar zoektocht naar een nieuwe opdrachtgever, maar dat hij ‘gezellig’ maandag weer zal verschijnen. [appellant] wijst er in die e-mail evenwel op dat zijn vriendin corona heeft en zijn verschijning niet zonder risico’s is.
In aansluiting daarop heeft [appellant] [geïntimeerde] per e-mail van 27 juni 2022 bericht dat hij zelf net positief heeft getest op corona, zodat het hem niet verstandig lijkt de volgende dag naar kantoor te komen. [appellant] schrijft dat hij thuis aan de slag zal gaan en dat hij bij zijn terugkomst verwacht direct in gesprek te kunnen met [geïntimeerde] . Volgens [appellant] speelt [geïntimeerde] ‘een smerig spelletje’ met hem; het is [geïntimeerde] geweest die heeft aangegeven niet bereid te zijn een opdrachtgever voor hem te zoeken en dit maakt dat zij gehouden is zijn ‘bod gewoon te accepteren om de wegen netjes af te sluiten’.
[geïntimeerde] heeft [appellant] daarop laten weten dat hij zich na een week quarantaine weer op kantoor kan melden op 4 juli 2022.
Op 5 juli 2022 heeft [geïntimeerde] een e-mail gestuurd over de coronaregels. In die e-mail is vermeld dat het aanbod van [geïntimeerde] om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen nog staat en dat, als [appellant] daarvan geen gebruik wenst te maken, zij graag hoort wanneer [appellant] weer op kantoor kan verschijnen.
[appellant] heeft [geïntimeerde] daarop laten weten dat hij verwacht op 8 juli 2022 weer naar kantoor te kunnen komen.
[geïntimeerde] heeft [appellant] verzocht om bij terugkomst op de vijfde verdieping (en niet - zoals gebruikelijk - op de vierde verdieping) plaats te nemen.
Bij e-mail van 8 juli 2022 10:23 uur heeft [appellant] geschreven dat hij weer op de vierde verdieping is gaan zitten omdat hij last heeft van ‘milde claustrofobie’ en het voor hem als een ‘marteling’ voelt om niet de vrijheid te hebben rond te kunnen lopen en onder de mensen te zijn.
[geïntimeerde] heeft hierop gereageerd bij e-mail van 8 juli 2022 13:25 uur, waarin zij schrijft dat zij het verzoek van [appellant] niet kan inwilligen maar dat hij desgewenst wel in een ander kantoor op de vijfde verdieping kan gaan zitten. Tevens schrijft [geïntimeerde] in haar e-mail dat zij [appellant] een officiële waarschuwing geeft omdat hij ondanks afspraak niet om 8:30 uur op kantoor is verschenen.
Bij e-mail van 8 juli 2022 16:25 uur heeft [appellant] geschreven dat een officiële waarschuwing ‘echt nergens over gaat’, dat hij nooit eerder voor 9:00 uur werd verwacht en dat hij nu zelfs om 8:25 uur aanwezig was. [appellant] schrijft verder dat [geïntimeerde] hem niet ‘als mens behandelt’ en dat zijn gezondheid eronder te lijden heeft omdat hij ‘zit opgesloten in een kamer waar hij niet weg mag’ aan een gangpad waar hij confrontaties met mensen die hem negatief hebben ervaren niet kan vermijden. [appellant] voelt zich niet comfortabel en onder druk staan. Hij geeft aan niet in te zien waarom hij niet op de vierde verdieping tussen de trainees zou kunnen zitten.
Bij e-mail van 8 juli 2022 15:54 uur heeft [geïntimeerde] hierop richting [appellant] gereageerd met de opmerking dat het vervelend is dat hij zich zo voelt maar dat hij het groter maakt dan het is en dat hij ‘gewoon’ op de vijfde verdieping kan zitten. Verder staat in die e-mail dat [appellant] die ochtend pas om 8:50 uur op de vijfde verdieping was, dat het voorstel voor beëindiging voor het dienstverband nog steeds staat en dat hij naar de bedrijfsarts kan als hij dat wil, maar dat dat even duurt, terwijl hij sneller terecht kan bij de verzuimspecialist van [geïntimeerde] .
Bij e-mail van 11 juli 2022 heeft [geïntimeerde] [appellant] - in reactie op een bericht van hem dat hij zich echt niet goed voelt en voorlopig niet uit bed kan komen - laten weten dat het haar goed lijkt dat hij bij wijze van ‘cooling down’ een paar dagen rust neemt en dat de verzuimspecialist 14 juli 2022 telefonisch contact met hem zal opnemen.
Op 14 juli 2022 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en de verzuimspecialist van [geïntimeerde] . Bij e-mail van 14 juli 2022 heeft de verzuimspecialist [appellant] bedankt voor het open gesprek en (omdat [appellant] dit zou willen) verder ingezoomd op de mogelijkheid om overeenstemming te krijgen over een beëindigingsvoorstel.
De advocaat van [appellant] heeft opnieuw een beëindigingsvoorstel gedaan maar dit is door [geïntimeerde] afgewezen.
Op 1 augustus 2022 is [appellant] gezien door de bedrijfsarts. In een ‘terugkoppeling spreekuur’ van 2 augustus 2022 meldt deze dat er op dit moment geen sprake is van medische beperkingen ten aanzien van werk maar dat er sprake lijkt te zijn van een conflictsituatie. De bedrijfsarts heeft mediation geadviseerd.
Partijen zijn in mediation geweest maar die is op 13 oktober 2022 zonder succes geëindigd.