Gerechtshof Amsterdam, 02-07-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1837, 200.308.973/01
Gerechtshof Amsterdam, 02-07-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1837, 200.308.973/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 2 juli 2024
- Datum publicatie
- 4 juli 2024
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2024:1837
- Zaaknummer
- 200.308.973/01
Inhoudsindicatie
In deze zaak staat centraal de vraag of een testament, dat na toestemming van de kantonrechter is opgesteld voor een 104-jarige erflaatster die wegens een geestelijke stoornis onder curatele was gesteld, nietig dan wel vernietigbaar is. Na verwijzing door de Hoge Raad komt het hof, met de rechtbank, tot de conclusie dat het testament in stand moet blijven.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer gerechtshof Amsterdam: 200.308.973/01
zaaknummer rechtbank Den Haag: C/09/536794/ HA ZA 17-797
(zaaknummer gerechtshof Den Haag: 200.242.359/01)
arrest van de meervoudige familiekamer van 2 juli 2024
inzake
[eiser] ,
wonende te [plaats A] , Canada,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G.S.A.J. Kuis te Leidschendam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V.,
gevestigd te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs.
1 De zaak in het kort
In deze zaak staat centraal de vraag of een testament, dat na toestemming van de kantonrechter is opgesteld voor een 104-jarige erflaatster, die wegens geestelijke stoornis onder curatele was gesteld, nietig dan wel vernietigbaar is. Het gerechtshof Den Haag heeft deze vraag bevestigend beantwoord. De Hoge Raad was het hiermee niet eens en heeft deze beslissing vernietigd. Dit hof komt nu, met de rechtbank, tot de conclusie dat het testament in stand moet blijven.
2 Het geding na verwijzing door de Hoge Raad
Partijen worden hierna [eiser] en [X] genoemd.
Bij arrest van 25 februari 2022 heeft de Hoge Raad 1 onder zaaknummer 20/03579 de in deze zaak tussen [eiser] en [X] gewezen arresten van het gerechtshof Den Haag van 30 juli 20192 en 4 augustus 20203, zoals hersteld bij beslissing van 18 augustus 2020, vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof. Bij exploot van 4 april 2022 heeft [X] [eiser] opgeroepen om voort te procederen voor dit hof.
Op vordering van [X] tot het verkrijgen van een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv in deze zaak, heeft dit hof bij tussenarrest van 20 december 20224 [eiser] bij wege van voorlopige voorziening veroordeeld tot betaling aan [X] van een bedrag van € 213.191,76, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling tot de dag der volledige terugbetaling.
De beslissing omtrent de kosten van het incident is aangehouden totdat in de hoofdzaak (nader) zal zijn beslist. De hoofdzaak is naar de rol verwezen voor het nemen van een memorie na verwijzing door [eiser] .
[eiser] heeft vervolgens in de hoofdzaak een memorie na verwijzing ingediend.
[X] heeft een antwoordmemorie na verwijzing ingediend.
Partijen hebben de zaak ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, gehouden op 11 maart 2024, nader doen toelichten door hun advocaten voornoemd. Beide partijen hebben toen pleitaantekeningen overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
3 Feiten
Het hof heeft de feiten waarvan in dit geding kan worden uitgegaan vermeld in het tussenarrest van 20 december 2022 onder 2. Ten behoeve van de zelfstandige leesbaarheid van dit eindarrest worden de feiten hier herhaald, waar nodig verder aangevuld. .
In 2017 is de tante van [eiser] , [erflaatster] (hierna: erflaatster), overleden. Erflaatster was toen 105 jaar oud. Bij testament van 1 mei 2012 (hierna: het testament uit 2012), verleden voor notaris [notaris 1] (hierna: notaris [notaris 1] ) heeft erflaatster [eiser] benoemd tot enig en algeheel erfgenaam en notaris [notaris 1] tot executeur.
Bij beschikking van de kantonrechter van 24 april 2013 is erflaatster wegens een geestelijke stoornis onder curatele gesteld, met benoeming van [curator] tot curator (hierna: de curator).
Op 30 juli 2015 heeft de curator namens erflaatster de kantonrechter verzocht om op de voet van artikel 4:55 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) toestemming te verlenen tot het maken van een testament door erflaatster. Bij beschikking van 12 augustus 2015 heeft de kantonrechter deze toestemming verleend en daartoe onder meer het volgende overwogen:
“Bij het verzoekschrift is een schriftelijke “Beoordeling wilsbekwaamheid” gevoegd, waaruit blijkt, dat (…), onafhankelijk medisch adviseur/arts curanda op 28 juli 2015 thuis heeft bezocht en dat zij curanda medisch gezien in staat acht haar eigen uitdrukkelijke wil voldoende duidelijk en consistent kenbaar te maken en wilsbekwaam acht. Ook is een e-mail overgelegd van 15 juli 2015 van de huisarts van curanda, (…), aan de curator, waarin de huisarts bericht dat hij zich kan vinden in de stelling dat curanda niet handelingsbekwaam is, maar wel wilsbekwaam. Bij brief van 5 augustus 2015 aan de curator heeft de huisarts onder meer bevestigd dat hij vindt dat curanda wilsbekwaam is en dat hij zijn mening baseert op de jarenlange band die hij met haar heeft, waarbij hij haar regelmatig bezoekt en het verloop in de jaren goed in beeld heeft.
Ten slotte is in het verzoekschrift gesteld dat ook de notaris curanda wilsbekwaam acht en heeft curanda zelf in haar brief van 6 augustus 2015 aan de kantonrechter bericht dat toestemming haar de nodige rust zou brengen.
De kantonrechter heeft voorts kennis genomen van de inhoud van het concept testament en vastgesteld dat die inhoud overeenstemt met hetgeen curanda wenst volgens de door de curator verstrekte inlichtingen daaromtrent en hetgeen curanda daarover tijdens de mondelinge behandeling aan de kantonrechter heeft medegedeeld.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat voldoende is gebleken, dat de geestelijke stoornis van de curanda niet verhindert dat zij de gevolgen van het testament voldoende overziet en dat de wil van curanda in overeenstemming is met haar verklaring. De kantonrechter zal de gevraagde toestemming dan ook verlenen, met dien verstande dat daaraan de voorwaarden worden verbonden
1 dat het testament binnen een maand na het afgeven van deze beschikking wordt gepasseerd en
2 dat gepasseerd wordt in aanwezigheid van twee getuigen.”
Op 13 augustus 2015 heeft erflaatster een testament laten opmaken. Dit testament is gepasseerd voor notaris [notaris 2] (hierna: notaris [notaris 2] ), als toegevoegd notaris in het protocol van [notaris 3] (hierna: notaris [notaris 3] ). In dat testament (hierna: het testament uit 2015) is onder meer het volgende opgenomen:
“Considerans:
- De comparante heeft aangegeven een uiterste wilsbeschikking te willen opmaken.
- De comparante is onder curatele gesteld. Aangezien de comparante vanwege een geestelijke stoornis onder curatele is gesteld dient de Kantonrechter op grond van artikel 55 lid 2 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek toestemming te verlenen voor het maken van een uiterste wilsbeschikking door de curandus.
- Gezien de indicatoren is door mij, notaris, het “stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid” gevolgd op grond waarvan onder meer een onderzoek is aangevraagd bij een onafhankelijke arts.
- Het onderzoek is uitgevoerd door mevrouw (…), verbonden als arts aan SCIO consult, van welk onderzoek een rapport is opgesteld welke in kopie aan deze akte zal worden gehecht. Uit het onderzoek blijkt dat de comparante wilsbekwaam wordt geacht.
- Vervolgens is de Kantonrechter verzocht om toestemming te verlenen aan de comparante voor het opmaken van de onderhavige uiterste wilsbeschikking. De Kantonrechter heeft deze toestemming verleend, (…)
Uiterste wilsbeschikking
De comparante heeft aan mij, notaris, vooraf zakelijk haar uiterste wil opgegeven, overeenkomstig welke opgaaf ik die wil naar het door mij gereed gemaakte opstel heb doen schrijven, waarna de comparante mij haar uiterste wil nader zakelijk heeft opgegeven, luidende die als volgt:
1. Herroeping
Ik herroep alle vroeger door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen. (…)
3. Legaat
Ik legateer (…) aan mijn neef [eiser] (…)mijn aandeel in het woonhuis aan de [adres] te [plaats B] [hof: hierna het woonhuis], onder de last om de verkoop van voormeld woonhuis te laten verzorgen door mijn hierna te benoemen executeur-afwikkelingsbewindvoerder.
4. Erfstelling
Ik leg mijn hierna te benoemen executeur de last op een fonds op te richten, eventueel middels een daartoe op te richten stichting, welk fonds wordt ingesteld met als doel om gedurende een periode van vijfentwintig (25) jaar (meer)jaarlijks geld beschikbaar te stellen aan:
- [B park] te [plaats B] , voor het organiseren van een muziekconcert door bijvoorbeeld harmonievereniging Adest Musica en/of Crescendo danwel een andere plaatselijke muziekvereniging.
- Nationale Vereniging De Zonnebloem, ter besteding aan de ouderen in [plaats B] .
Dit fonds benoem ik vervolgens, onder bezwaar van voormeld legaat, tot enig erfgenaam van mijn nalatenschap.
[X] is onder 5 van het testament uit 2015 benoemd tot executeur tevens afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap.
[eiser] heeft in deze procedure in eerste aanleg gevorderd:
1. primair voor recht te verklaren, dat het testament uit 2015 dan wel enige nadien opgemaakte uiterste wilsbeschikking nietig is omdat het onder invloed van een stoornis van de geestvermogens tot stand is gekomen;
2. subsidiair deze uiterste wilsbeschikkingen te vernietigen;
3.voor recht te verklaren dat de nalatenschap van erflaatster moet worden afgewikkeld en verdeeld overeenkomstig het testament uit 2012;
4. [X] te veroordelen om binnen veertien dagen na het eerste verzoek van [eiser] volledige medewerking te verlenen aan het doen van een volledige schriftelijke opgave van en afdracht aan hem van de volledige nalatenschap van erflaatster op straffe van een dwangsom;
5. [X] te veroordelen in de kosten van de procedure.
De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] bij vonnis van 11 april 20185 afgewezen en daartoe overwogen:
“4.4 Het testament van erflaatster is weliswaar opgemaakt toen zij onder curatele stond wegens een geestelijke stoornis, maar de kantonrechter heeft in haar beschikking van 12 augustus 2015 overwogen dat de geestelijke stoornis erflaatster niet verhinderde de gevolgen van het testament voldoende te overzien, en dat de wil van erflaatster in overeenstemming was met haar verklaring. Daarop heeft de kantonrechter erflaatster onder het stellen van voorwaarden toestemming gegeven haar testament op te maken (artikel 4:55 lid 2 en 3 BW), hetgeen daags daarna, in overeenstemming met die voorwaarden, is gebeurd. Het oordeel van de kantonrechter dat erflaatster bekwaam was om haar testament te maken berust onder meer op een “Beoordeling wilsbekwaamheid” van een onafhankelijk medisch adviseur/arts die erflaatster op 28 juli 2015 thuis heeft onderzocht en die erflaatster wilsbekwaam achtte. Daarnaast heeft de kantonrechter haar oordeel gebaseerd op twee schriftelijke verklaringen van de huisarts van erflaatster van 15 juli en 5 augustus 2015, waarin de huisarts berichtte dat hij erflaatster wilsbekwaam achtte en zich daarbij baseerde op de jarenlange band die hij met erflaatster had, waarbij hij haar regelmatig bezocht en het verloop in de jaren goed in beeld had. Verder heeft de kantonrechter kennis genomen van de inhoud van het concept testament en vastgesteld dat die inhoud overeenstemt met hetgeen erflaatster daarover tijdens de mondelinge behandeling op 12 augustus 2015 aan de kantonrechter heeft medegedeeld.
[eiser] stelt daar in de eerste plaats zijn eigen waarneming van de geestelijke toestand van erflaatster tegenover, namelijk dat hij sinds geruime tijd, tijdens zijn wekelijkse telefoongesprekken met erflaatster en tijdens zijn jaarlijkse bezoeken aan haar, bemerkte dat zij ernstig dement was. Zijn waarneming wordt volgens hem bevestigd door de curator in een e-mail van 20 juli 2015 waaruit [eiser] ter zitting het volgende heeft geciteerd: “…een testament, waarvan zij zich nog steeds niet kan herinneren dat zij dit met u heeft gewijzigd/opgemaakt.” De eigen waarneming van [eiser] , die niet gestaafd is met medische stukken, en de e-mail van de curator leggen naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het oordeel over de wilsbekwaamheid van erflaatster van de kantonrechter van 12 augustus 2015, dat is gegrond op informatie van twee medisch deskundigen en haar eigen waarneming.
[eiser] stelt verder dat erflaatster door haar hoge leeftijd, haar hulpbehoevendheid en haar dementie erg beïnvloedbaar was, en hij heeft zijn zorgen geuit over de rol die de curator van erflaatster mogelijk heeft gespeeld bij de totstandkoming van het testament. Ook stelt [eiser] dat de notaris op 13 augustus 2015 niet had mogen meewerken aan het passeren van het testament. Voorts heeft [eiser] ter zitting zijn twijfel geuit over de vraag of de notaris het zogenaamde “Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening” wel heeft gevolgd. Tot slot heeft [eiser] ter zitting zijn vraagtekens gezet bij het voorafgaand aan de beschikking van de kantonrechter uitgevoerde medisch onderzoek. Deze door [eiser] niet nader onderbouwde stellingen volstaan echter niet in het licht van de op informatie van twee medisch deskundigen gegronde beschikking van de kantonrechter en het testament waarin staat dat de notaris het voornoemde stappenplan heeft gevolgd. Per saldo heeft [eiser] onvoldoende concrete feiten gesteld ter onderbouwing van zijn stelling dat erflaatster wilsonbekwaam was ten tijde van het verlijden van het testament. Ook zijn vermoeden dat de notaris het stappenplan niet heeft gevolgd, heeft [eiser] , mede gelet op de bewijskracht van het testament, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank komt tot het oordeel dat het testament tot stand is gekomen na het volgen van het voornoemde stappenplan, waarvan zorgvuldig medisch onderzoek onderdeel uitmaakt. Op grond van dat medisch onderzoek en haar eigen waarneming heeft de kantonrechter vastgesteld dat erflaatster haar wil kon bepalen. Het testament is vervolgens met toestemming van de kantonrechter tot stand gekomen zodat ervan moet worden uitgegaan dat het testament rechtsgeldig is. Bij deze stand van zaken is geen plaats meer voor bewijslevering door [eiser].”
[eiser] is in hoger beroep gekomen en heeft bij memorie van grieven verzocht het bestreden vonnis te vernietigen en voorts hetzelfde gevorderd als in eerste aanleg, zoals hiervoor beschreven in 3.2.6.
Het hof Den Haag heeft bij arrest van 30 juli 2019 geoordeeld voorshands van oordeel te zijn dat [eiser] heeft bewezen dat erflaatster mede gezien haar geestestoestand de gevolgen van haar testament van 13 augustus 2015 niet heeft overzien en heeft [X] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs met alle middelen rechtens, in het bijzonder door het horen van getuigen, teneinde het volgende te bewijzen:
1. De geestestoestand van erflaatster was zodanig – op het moment van het opgeven van haar wil – dat zij zelfstandig kon formuleren dat haar nalatenschap zou vererven naar een fonds of een stichting welk fonds of stichting dat geld gedurende 25 jaar ter beschikking zou stellen aan twee doelen zoals geformuleerd in het testament van erflaatster van 13 augustus 2015 waarbij het fonds of de stichting zelf kon bepalen om welke bedragen het zou gaan en er geen verhouding is aangegeven waarin de beide doelen betaald worden. Zij heeft daarbij tevens kunnen afwegen de financiële en fiscale gevolgen van haar keuze.
2. De geestestoestand van erflaatster was tijdens het gesprek met de kantonrechter zodanig dat zij zelfstandig kon formuleren dat haar nalatenschap zou vererven naar een fonds of een stichting welk fonds of stichting dat geld gedurende 25 jaar ter beschikking zou stellen aan twee doelen zoals geformuleerd in het testament van erflaatster van 13 augustus 2015 waarbij het fonds of de stichting zelf kon bepalen om welke bedragen het zou gaan en er geen verhouding is aangegeven waarin de beide doelen betaald worden. Zij heeft daarbij tevens kunnen afwegen de financiële en fiscale gevolgen van haar keuze.
3. De geestestoestand van erflaatster was op het moment van het passeren van het testament zodanig dat zij zelfstandig kon formuleren dat haar nalatenschap zou vererven naar een fonds of een stichting welk fonds of stichting dat geld gedurende 25 jaar ter beschikking zou stellen aan twee doelen zoals geformuleerd in het testament van erflaatster van 13 augustus 2015 waarbij het fonds of de stichting zelf kon bepalen om welke bedragen het zou gaan en er geen verhouding is aangegeven waarin de beide doelen betaald worden. Zij heeft daarbij tevens kunnen afwegen de financiële en fiscale gevolgen van haar keuze.
Het hof Den Haag heeft bij eindarrest van 4 augustus 2020 het vonnis van de rechtbank vernietigd en voor recht verklaard dat het testament uit 2015 nietig is en dat de nalatenschap van erflaatster dient te worden afgewikkeld overeenkomstig het testament uit 2012 en heeft daartoe overwogen:
“48. In het tussenarrest van 30 juli 2019 heeft het hof al duidelijk aangegeven dat het hof de gang van zaken rond het testament van erflaatster zeer zorgelijk vindt. Uit de getuigenverhoren is gebleken dat de notarissen niet bekend waren met het eerdere testament van erflaatster en derhalve erflaatster niet hebben kunnen wijzen op de gevolgen die het wijzigen van haar testament met zich bracht ten opzichte van haar eerdere testament. Erflaatster was mede door haar curator op de hoogte dat zij een testament maakte in 2012 zodat de notaris door een vraag aan erflaatster dan wel aan de curator beschikking had kunnen verkrijgen over een kopie of afschrift van dat eerdere testament. Juist met betrekking tot kwetsbaren in onze maatschappij dient door de notaris zeer zorgvuldig met hun belangen te worden omgegaan. Erflaatster was een afhankelijke vrouw van 104 jaar oud met een ernstige visuele handicap. Deze feiten stonden te lezen in de medische verklaring die de notaris heeft aangevraagd bij een onafhankelijk arts en die hij aan het testament hechtte maar uit de getuigenverhoren is niet af te leiden dat beide notarissen zich erom hebben bekommerd of erflaatster het concept van het testament kon lezen of niet en ook niet of zij erflaatster zonder de aanwezigheid van de curator hebben gesproken over haar uiterste wil.
Gezien het hof hiervoor heeft overwogen is geïntimeerde niet geslaagd in de bewijsopdracht. De door geïntimeerde naar voren gebrachte getuigen hebben naar het oordeel van het hof bevestigd wat het hof al in zijn tussenarrest van 30 juli 2019 heeft geoordeeld.”
[eiser] heeft het eindarrest van het hof Den Haag aan [X] doen betekenen en beslag gelegd. Ter zitting van het daarop volgende kort geding op 13 oktober 2020 hebben partijen een regeling getroffen die onder meer inhoudt:
“[X] zal een bedrag van € 100.000,- overmaken op de derdengeldenrekening van [hof: de advocaat van [eiser] ] (…), waarna het beslag kan worden opgeheven. Dit bedrag zal daar blijven staan zolang partijen hun geschil niet tot een oplossing hebben gebracht, tot uiterlijk aan het einde van de cassatieprocedure”.
Het saldo van boedelrekening(en) ten name van de Erven [erflaatster] , zijnde een totaalbedrag van € 78.325,15, is eveneens overgemaakt naar de derdengeldenrekening van de advocaat van [eiser] . Daarnaast heeft [X] een bedrag van € 34.398,- aan proceskosten betaald op grond van het eindarrest van het hof Den Haag en een bedrag van € 398,61 aan beslagkosten. Verder heeft zij € 70,- aan bankkosten betaald.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 25 februari 2022 de arresten van het hof Den Haag van 30 juli 2019 en 4 augustus 2020, zoals hersteld bij beslissing van 18 augustus 2020, vernietigd en het geding verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing. [eiser] is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De Hoge Raad heeft daartoe overwogen:
“3.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat het hof art. 3:34 BW en art. 4:55 lid 2 BW onjuist en onbegrijpelijk heeft toegepast. Volgens het onderdeel geldt als maatstaf of erflaatster in de gegeven situatie ondanks haar stoornis wilsbekwaam was, de uiterste wilsbeschikking in overeenstemming was met de in vrijheid gevormde wil van erflaatster en de stoornis bij erflaatster niet een redelijke waardering van de daarbij betrokken belangen belette. Het hof heeft omstandigheden in zijn oordeelsvorming betrokken die niet relevant zijn voor het oordeel of aan die maatstaf is voldaan, aldus het onderdeel.
Voor het maken van een uiterste wilsbeschikking is een op rechtsgevolg gerichte wil noodzakelijk, die zich door een verklaring heeft geopenbaard (art. 3:33 BW). Indien de verklaring afkomstig is van iemand van wie de geestvermogens zijn gestoord, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te hebben ontbroken, indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan (art. 3:34 lid 1 BW).
Ook een persoon die wegens diens geestelijke toestand onder curatele is gesteld, kan een uiterste wilsbeschikking maken (art. 4:55 lid 1 BW). Daarvoor is toestemming van de kantonrechter nodig (art. 4:55 lid 2 BW).
In cassatie staat vast dat voorafgaande aan het opstellen van het testament uit 2015 een onafhankelijk arts erflaatster heeft onderzocht en dat met erflaatster is gesproken door de kantonrechter en de notaris. De onafhankelijk arts heeft geconcludeerd dat erflaatster in staat is haar eigen uitdrukkelijke wil voldoende duidelijk en consistent kenbaar te maken en dat zij wilsbekwaam wordt geacht. De huisarts van erflaatster heeft dit bevestigd en verklaard dat hij zijn mening baseert op de jarenlange band die hij met haar heeft gehad. Ook de notaris achtte erflaatster wilsbekwaam. De kantonrechter heeft geconstateerd dat de inhoud van het concepttestament overeenstemt met hetgeen erflaatster daarover aan haar heeft meegedeeld en geoordeeld dat voldoende is gebleken dat de geestelijke stoornis van de curanda niet verhindert dat zij de gevolgen van het testament voldoende overziet en dat de wil van curanda in overeenstemming is met haar verklaring.
Het hof heeft in het tussenarrest aan zijn voorlopige oordeel dat erflaatster mede bezien haar geestestoestand de gevolgen van het testament uit 2015 niet heeft overzien (rov. 57) de volgende omstandigheden ten grondslag gelegd (rov. 56): (i) het initiatief tot het maken dan wel wijzigen van het testament door erflaatster was mede gelegen bij de curator, (ii) de curator was bij alle gesprekken tussen erflaatster en de notaris, kantonrechter en de bestuurder van [X] aanwezig, (iii) gelet op de leeftijd van de erflaatster bestaat er een redelijk vermoeden dat zij in enige mate lichamelijk en geestelijk afhankelijk was van de curator die voor haar de zaken regelde, (iv) aan de kantonrechter is wel het concepttestament overgelegd maar de wijze waarop het een en ander tot stand is gekomen is hem niet medegedeeld, althans dat hij zich daarvan rekenschap heeft gegeven, kan niet uit de beschikking worden opgemaakt, (v) de kantonrechter heeft geen inzicht kunnen hebben in de financiële en fiscale consequenties van de uiterste wil van erflaatster, (vi) het betrof een complex testament, en (vii) de verklaring van de onafhankelijke arts is te algemeen om te kunnen vaststellen of de geestestoestand van erflaatster zodanig was dat zij ook de inhoud van een dergelijk complex testament zou kunnen overzien.
Bij eindarrest heeft het hof geoordeeld dat [X] niet in de bij tussenarrest gegeven (tegen)bewijsopdracht is geslaagd. Het heeft daarmee het voorlopige oordeel definitief gemaakt en daartoe in de kern nog overwogen (rov. 48) dat het de gang van zaken rond het testament uit 2015 zeer zorgelijk vindt, dat de notaris erflaatster niet heeft gewezen op de wijziging van het testament ten opzichte van het testament uit 2012 en dat erflaatster een afhankelijke vrouw van 104 jaar oud met een ernstige visuele handicap was.
De hiervoor in 3.3.2 genoemde omstandigheden kunnen, mede in het licht van hetgeen hiervoor in 3.3.1 is overwogen, het oordeel dat de geestelijke stoornis van erflaatster een redelijke waardering van de bij het testament uit 2015 betrokken belangen belette, niet dragen. Zonder nadere motivering is immers onbegrijpelijk waarom deze omstandigheden betrekking hebben op de geestelijke stoornis van erflaatster en op de eventuele invloed van deze stoornis op de bekwaamheid van erflaatster tot waardering van de bij het testament uit 2015 betrokken belangen. De daarop gerichte klachten van onderdeel 1 slagen. De overige klachten van het onderdeel behoeven geen behandeling.
Voor zover onderdeel 2 klaagt dat het hof in het tussenarrest op basis van de hiervoor in 3.3.2 genoemde omstandigheden voorshands bewezen heeft geacht dat erflaatster mede bezien haar geestestoestand de gevolgen van het testament uit 2015 niet heeft overzien, slaagt het, gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.3 is overwogen, eveneens.
De overige klachten van onderdeel 2 en de klachten van onderdeel 3 kunnen niet tot cassatie leiden. (…)
Onderdeel 4 behoeft geen behandeling.”