Gerechtshof Amsterdam, 27-08-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2584, 200.336.445/03
Gerechtshof Amsterdam, 27-08-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2584, 200.336.445/03
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 27 augustus 2024
- Datum publicatie
- 10 september 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2024:2584
- Zaaknummer
- 200.336.445/03
Inhoudsindicatie
Toewijzing wrakingsverzoek.
Uitspraak
zaaknummer : 200.336.445/03
zaaknummer hoofdzaak : 200.336.445/01
Beslissing van de wrakingskamer van 27 augustus 2024
op het wrakingsverzoek ingediend door
[verzoeker 1] ,
wonende te [plaats 1] ,
en
[verzoeker 2]
wonende te [plaats 2] ,
hierna samen te noemen: verzoekers.
1 De procedure
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 20 november 2023, waarbij de klacht van verzoekers niet ontvankelijk is verklaard.
Op 16 mei 2024 is de hoofdzaak op de zitting behandeld door de raadsheren mrs.
[naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (hierna: de raadsheren dan wel de notariskamer). Verzoekers hebben op 19 juli 2024 verzocht om de wraking van de raadsheren (het eerste wrakingsverzoek). Dat verzoek is op 25 juli 2024 zonder inhoudelijke behandeling of zitting niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekers hebben bij op 29 juli 2024 ingekomen schriftelijk stuk, met bijlagen, wederom de wraking verzocht van de raadsheren.
De raadsheren hebben de wrakingskamer op 4 en 5 augustus 2024 per e-mail laten weten dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek en dat zij geen behoefte hebben om schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek.
Het wrakingsverzoek is op 12 augustus 2024 door de wrakingskamer behandeld. Op de zitting waren verzoekers aanwezig. De raadsheren hebben laten weten niet te zullen verschijnen en zijn ook niet verschenen.
2 Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het schriftelijke verzoek van 29 juli 2024. Verzoekers hebben het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht. Samengevat vinden verzoekers dat uit de bejegening van de notariskamer richting verzoekers tijdens de zitting, de selectieve weergave van hetgeen ter terechtzitting besproken is in het proces-verbaal van de zitting van 16 mei 2024 en het uitblijven van een reactie van de raadsheren op het heropeningsverzoek van 19 juli 2024 van verzoekers, zelfs nadat de wrakingskamer op het eerdere wrakingsverzoek heeft beslist, de (schijn van) partijdigheid van de raadsheren blijkt.
De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berusten.
3 De beoordeling
Juridisch kader
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
Beoordeling in deze zaak
Voor zover verzoekers aan dit verzoek dezelfde omstandigheden ten grondslag leggen als aan het eerste, afgewezen wrakingsverzoek gaat het hof daaraan voorbij. Verzoekers hebben echter ter zitting toegelicht dat zij die omstandigheden alleen als voorgeschiedenis hebben genoemd en dat zich inmiddels nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan, waarop zij het huidige verzoek baseren.
Het meest verstrekkende argument van verzoekers is, dat de raadsheren in de wraking hebben berust. Verzoekers hebben in hun op 12 augustus 2024 voorgedragen pleitnota verwezen naar de volgende passage uit de wetsgeschiedenis van de Awb:
“Artikel 8.1.4.3 Dit artikel maakt het mogelijk dat de rechter wiens wraking is verzocht, afziet van een debat over de gegrondheid van het verzoek. In dat geval berust hij in de wraking, worden de aangevoerde feiten of omstandig– heden niet onderzocht en neemt de betrokken rechter aan de verdere behandeling van de zaak geen deel.”(Kamerstukken II 1991/92, 22495, nr. 3, p. 113).
Artikel 8.1.4.3 Awb is bij de invoering hernummerd tot artikel 8:17 Awb. Deze bepaling ziet uitsluitend op rechters (en raadsheren) van wie wraking is verzocht en die in de wraking hebben berust. Die situatie doet zich in dezen niet voor. De raadsheren hebben immers juist te kennen gegeven niet in de wraking te berusten. Uit de omstandigheid dat zij niet ter zitting van de wrakingskamer zijn verschenen mag dan ook niet de conclusie worden getrokken dat zij (toch) berusten en dat het wrakingsverzoek reeds om die reden moet worden toegewezen. Dat argument faalt.
Verzoekers hebben naar voren gebracht dat zij zich niet herkennen in het proces-verbaal dat is opgemaakt van de zitting bij de notariskamer van 16 mei 2024. Het proces-verbaal bevat een selectieve en volgens verzoekers op belangrijke punten ook onjuiste weergave van hetgeen ter terechtzitting is besproken. Uit het proces-verbaal komt naar hun mening naar voren dat de notariskamer onvoldoende aandacht had voor hun zaak. Voorts blijkt volgens verzoekers de denkrichting van de notariskamer uit het proces-verbaal, waar hun standpunten niet behoorlijk zijn opgenomen en de standpunten van de notaris en zijn advocaat juist veel en positieve nadruk krijgen en te voordelig voor de notaris zijn verwoord; daaruit maken verzoekers op dat de notariskamer al had beslist dat de wederpartij in het gelijk gesteld gaat worden. Dat was ook de indruk die verzoekers aan de zitting hebben overgehouden.
Daarnaast hebben verzoekers naar voren gebracht dat zij op 19 juli 2024 een heropeningsverzoek van de zaak hebben ingediend. Nadat op 25 juli 2024 op het eerste wrakingsverzoek is beslist, is door de notariskamer geen beslissing genomen op dit verzoek. Er is helemaal geen reactie gekomen op het heropeningsverzoek.
Zoals vermeld hebben de raadsheren geen inhoudelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek en zijn zij evenmin verschenen. Over de bejegening van verzoekers op de zitting heeft de wrakingskamer dus geen andere informatie dan het proces-verbaal en het betoog van verzoekers. Het proces-verbaal is zeer beknopt en op het punt van de weergave van de verklaringen van verzoekers zeker in de tweede termijn, nauwelijks te volgen. De indruk van verzoekers dat hun verhaal niet serieus genomen werd kan op basis daarvan niet onbegrijpelijk worden geacht. Dat die indruk is versterkt doordat niet gereageerd is op het verzoek tot heropening is evenzeer niet onbegrijpelijk. De zaak stond immers voor uitspraak op 30 juli 2024. Wegens de voor verzoekers negatieve beslissing op het eerste wrakingsverzoek d.d. 25 juli 2024 moesten verzoekers ervan uitgegaan dat conform dat voornemen op 30 juli 2024 uitspraak zou worden gedaan, zodat er haast was bij een reactie op het heropeningsverzoek. Het uitblijven van elke reactie kon dus redelijkerwijs worden begrepen als een bevestiging van het negatieve beeld dat verzoekers van de zitting hadden overgehouden en hun mening dat de notariskamer onvoldoende aandacht had voor hun zaak en het niet openstond voor hun visie.
Dit alles rechtvaardigt naar het oordeel van de wrakingskamer niet het oordeel dat de notariskamer daadwerkelijk niet onpartijdig is, maar wel dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid van de gehele notariskamer. Het verzoek tot wraking van de raadsheren zal daarom worden toegewezen.