Gerechtshof Amsterdam, 17-09-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2621, 200.322.387/01
Gerechtshof Amsterdam, 17-09-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2621, 200.322.387/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 september 2024
- Datum publicatie
- 23 september 2024
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2024:2621
- Zaaknummer
- 200.322.387/01
Inhoudsindicatie
bewindvoerder niet ontvankelijk in haar vordering tot afgifte van een verklaring voor recht dat een (voorafgaande aan de onderbewindstelling door de onder bewind gestelde opgemaakt) testament nietig is.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.322.387/01
zaaknummer rechtbank : C/15/324001 / HA ZA 22-12
arrest van de meervoudige familiekamer van 17 september 2024
inzake
[A] en [B],
h.o.d.n. [naam] Bewindvoering,
in hoedanigheid van (ook afzonderlijk bevoegd) bewindvoerders van
[C] ,
gevestigd te [plaats A] ,
appellanten,
advocaat: mr. P.F. Keuchenius te Hoorn,
tegen
[D] ,
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.P. van der Werf te Groningen.
1 Het procesverloop in hoger beroep
Partijen worden hierna [naam] q.q. (enkelvoud) en [D] genoemd.
[naam] q.q. is bij dagvaarding van 20 december 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de rechtbank) van 28 september 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [naam] q.q. als eiseressen en [D] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
Partijen zijn op 29 mei 2024 bij het hof geweest voor de mondelinge behandeling van de zaak. Eén van de bewindvoerders, [B] , is verschenen, tezamen met mr. Keuchenius, evenals [D] , vergezeld van mr. Van der Werf. De advocaten hebben, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd, de standpunten toegelicht.
Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat de akte, uitlatingen en producties van de zijde van [naam] q.q. gedateerd 17 mei 2024, 22 mei 2024 en 27 mei 2024, respectievelijk de uitlating en productie van de zijde van [D] van 17 mei 2024, deel uitmaken van het procesdossier.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2 De vorderingen in hoger beroep
[naam] q.q. heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover de ingestelde vorderingen daarin niet zijn toegewezen en bij arrest opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat het testament van 6 mei 2020 van [C] , althans de daarin opgenomen uiterste wilsbeschikking, nietig is, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten in beide instanties.
[D] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring, dan wel afwijzing van de vorderingen van [naam] q.q., met veroordeling van [naam] q.q. in de kosten in beide instanties, waaronder begrepen de nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
3 De feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 3. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Voor zover hier van belang – en het hof neemt daarbij met het oog op hetgeen onder 5.2.7 ten overvloede wordt overwogen en gelet op het oordeel over de proceskosten in verband met de procedure bij de rechtbank enige ruimte - gaat het om de volgende feiten.
Mevrouw [C] (hierna: [C] ) is geboren [in] 1947 in [plaats C] , Frankrijk. Zij is gehuwd geweest met (onder meer) wijlen de heer [E] , die in februari 2019 in Italië is overleden. [C] gebruikte zijn achternaam.
[D] is één van de kinderen van [C] .
Op 2 juli 2019 heeft [C] in aanwezigheid van één van haar andere kinderen een radiologisch onderzoek in het Dijklander Ziekenhuis ondergaan. In het verslag daarvan staat als conclusie onder meer: “Bekende periventriculaire witte stofafwijking met confluerende configuratie passend bij Fazekas graad 2”.
Op 2 juli 2019 onderging [C] ook een neuropsychologisch onderzoek. In het rapport van de afdeling geriatrie geheugenpoli van het genoemde ziekenhuis van 4 juli 2019 staan de volgende conclusies:
“Concluderend geeft het neuropsychologisch onderzoek aanwijzingen voor cognitieve stoornissen op meer domeinen. Er is echter geen duidelijke en volledige tijdlijn qua onset en beloop van de cognitieve stoornissen en hoe patiënte thuis functioneert. Eenzaamheid en rouw spelen een rol, maar in welke mate is niet duidelijk.
Er is geen duidelijkheid over mogelijke depressieve problematiek, omdat het onderzoek al extra tijd in beslag nam vanwege bovenstaande cognitieve stoornissen.
Werkhypothese: uitgebreide neurocognitieve stoornissen.
Advies
Tijd inplannen voor een meer uitgebreide anamnese (hetero anamnese) om een helder beeld te krijgen van onset en beloop van de cognitieve stoornissen in de tijd in relatie tot eenzaamheid, rouw, stemming en persoonlijkheid.”
Op of omstreeks 18 december 2019 is op naam van [C] een bankrekening geopend bij ING Bank (hierna: de ING rekening). Naast deze bankrekening bezat [C] nog een bankrekening bij ABN AMRO Bank (hierna: de ABN AMRO rekening).
De netto-verkoopopbrengst van de verkoop van de woning van [C] , die op 18 december 2019 werd geleverd, is op de ING rekening gestort.
Op 14 april 2020 heeft mr. drs. [notaris] (hierna: de notaris) een algehele notariële volmacht gepasseerd, waarbij [D] samen met de vriend van [C] , [F] , werd gemachtigd om de zaken, goederen en belangen van [C] te beheren en daarover te beschikken.
Op 6 mei 2020 heeft [C] bij de notaris een testament laten opmaken (hierna: het testament) waarbij zij, met herroeping van eerdere testamenten, [D] tot enig erfgename heeft benoemd met uitsluiting van haar andere kinderen.
Op 16 september 2020 en 18 september 2020 is onder vermelding van ‘(restant) lening van [G] aan [D] ’, een bedrag van € 50.000,00 respectievelijk € 25.000,00 van de hiervoor genoemde ING rekening overgemaakt naar een rekeningnummer dat toebehoort aan een besloten vennootschap waarvan [D] enig aandeelhouder en bestuurder is.
Op 11 november 2020 schrijft een andere dochter van [C] , [H] , in een e-mail aan de casemanager van [zorginstelling] , de zorginstelling die [C] op dat moment ambulante zorg verleende, onder meer:
“ Hierbij even een update van hetgeen vanmiddag heeft plaatsgevonden.
(…)
Hierna zijn wij naar de ING bank geweest omdat ik een pas aantrof in mijn moeders portemonnee van de ING. Wij hebben daar het ea gecontroleerd. Mijn zus blijkt daar niet als gevolmachtigde geregistreerd maar zij heeft wel bedragen overgemaakt naar haar rekening. Schrik niet, dit gaat om 75.000 euro. (…) De bank heeft nu alles geblokkeerd (…).”
Op 17 november 2020 heeft [C] de algemene volmacht bij notariële akte herroepen.
Op 18 januari 2021 heeft het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) besloten dat [C] moet worden opgenomen in een Wzd (Wet zorg en dwang-)geregistreerde accommodatie, omdat haar gedrag als gevolg van haar psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel of een aanzienlijk risico daarop.
Op 16 februari 2021 vond een gesprek plaats tussen enerzijds de arts ouderengeneeskunde en de casemanager (beiden van [zorginstelling] ) en anderzijds [D] en haar partner [I] . De arts ouderengeneeskunde informeerde [D] dat al in november/december 2019 door een geriater bij [C] de diagnose dementie is gesteld en dat het inmiddels om een gevorderde dementie gaat.
De goederen van [C] zijn bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 juni 2021 onder bewind gesteld met benoeming van [naam] q.q. tot bewindvoerders.
[C] is begin juli 2021 opgenomen in een verpleeginrichting op grond van een indicatiestelling van het CIZ.
Blijkens een schriftelijke ‘Model leningsovereenkomst’ gesloten tussen [C] en [D] , gedateerd 15 september 2021, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een verschrijving van het jaartal moet zijn, heeft [C] op 12 september 2020 een lening van € 75.000,00 aan [D] toegezegd. Het geld is vervolgens verstrekt (hierna: de leningsovereenkomst).
Op 15 december 2021 schrijft [naam] q.q. per e-mail aan [D] :
“Na bestudering van de stukken, waaronder de door u overhandigde ‘model leningsovereenkomst’ d.d. 15 september 2021 ben ik tot de overtuiging gekomen dat hier geen sprake kan zijn van een rechtsgeldige lening. Op de eerste plaats lijkt uit de feiten en omstandigheden te volgen dat niet uw moeder, maar uzelf dit bedrag heeft overgemaakt vanaf de rekening van uw moeder. Op de tweede plaats kan mijns inziens van een rechtsgeldige lening geen sprake zijn omdat uw moeder ten tijde van de overmaking door een storing in haar geestesvermogens haar wil onvoldoende kon bepalen. Op de derde plaats is de overeenkomst van geldlening die u heeft overhandigd gedateerd op 15 september 2021 terwijl het bedrag al een jaar daarvoor was overgemaakt en bovendien het vermogen van uw moeder op 15 september 2021 onder bewind was gesteld.
Voor zover ondanks het vorenstaande sprake is geweest van een rechtsgeldige lening wordt deze met onmiddellijke ingang opgezegd.
Op alle bovengenoemde gronden verzoek ik u het bedrag van € 75.000 met onmiddellijke ingang over te boeken op de rekening nummer (…).”
[D] reageert diezelfde dag per e-mail als volgt:
“Geachte mevrouw [naam] . Mbt de datum dat is denk ik een fout geweest omdat wel degelijk de lening is afgesloten op dat moment. (…) Overigens heeft mijn moeder zelf het bedrag over gemaakt met haar telefoon daar heb ik geen toegang toe en ook nooit gehad. (…) De lening betaal ik gewoon af zoals afgesproken met mijn moeder. En heb het geld vanaf 1 oktober 2021 op een aparte rekening gezet. Als u zegt dat u dat geld op een andere rekening wilt hebben dan maak ik dat over.”
[naam] q.q. verzocht [D] in reactie daarop het bedrag nog diezelfde dag op de opgegeven ABN AMRO rekening over te maken. [D] heeft in de periode van 15 december 2021 tot en met 28 februari 2022 deelbetalingen gedaan van in totaal € 7.692,-.
[naam] q.q. heeft van de kantonrechter machtiging gekregen om een procedure te starten tot aantasting van het testament en het incasseren van de geldlening.