Gerechtshof Amsterdam, 09-01-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3, 200.309.737/01
Gerechtshof Amsterdam, 09-01-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3, 200.309.737/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 januari 2024
- Datum publicatie
- 9 januari 2024
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2024:3
- Zaaknummer
- 200.309.737/01
Inhoudsindicatie
Kranten-depothouders: wel arbeidsovereenkomst, geen opdracht. Hof prikt door ‘constructie’ heen op grond van feitelijke gang van zaken.
Uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.309.737/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9434657 EA VERZ 21-566
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 januari 2024
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. S.J. Snellenburg te Heilig Landstichting,
tegen
MEDIAHUIS DISTRIBUTIE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. Damen te Haarlem.
Partijen worden hierna [depothouder] en Mediahuis genoemd.
1 De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om de vraag of [depothouder] als depothouder bij Mediahuis werkte op basis van een arbeidsovereenkomst of als zelfstandig opdrachtnemer. Het hof oordeelt langs de gezichtspunten van het Deliveroo-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:443) dat de overeenkomst tussen partijen kwalificeert als een arbeidsovereenkomst. Omdat Mediahuis de arbeidsovereenkomst met [depothouder] zonder de vereiste toestemming heeft opgezegd, leidt dit ertoe dat de in eerste aanleg door [depothouder] verzochte transitievergoeding en billijke vergoeding, die door de kantonrechter waren afgewezen, alsnog worden toegewezen.
2 Het geding in hoger beroep
[depothouder] is bij beroepschrift, met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 25 april 2022, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 24 januari 2022 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 25 oktober 2022 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, met producties, van Mediahuis ingekomen.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 8 november 2023 - beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen - laten toelichten, [depothouder] door mr. Snellenburg voornoemd en Mediahuis door mr. Damen voornoemd en mrs. R. Schepers en M. Bouman, beiden advocaat te Amsterdam. Voorafgaand aan de zitting heeft Mediahuis nog een aanvullende productie (productie 7) in het geding gebracht.
De zaak is gelijktijdig - maar niet formeel gevoegd - behandeld met een achttiental zaken waarin Mediahuis in hoger beroep is gekomen van een beschikking van de kantonrechter Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2022:6002) onder zaaknummer 9719583 EA VERZ 22-115 gegeven op 17 oktober 2022. In die - op onderdelen vergelijkbare - zaken zijn achttien Amsterdamse depothouders (hierna ook: de depothouders) in overwegende mate in het gelijk gesteld en heeft de kantonrechter - oordelend dat er sprake was van arbeidsovereenkomsten - de verzochte vergoedingen, zij het deels gematigd, toegewezen.
Alle bij de zitting aanwezige partijen hebben desgevraagd verklaard aan te sluiten bij de in de andere zaken ingenomen standpunten.
Uitspraak is bepaald op heden.
[depothouder] heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de in eerste aanleg subsidiair gedane verzoeken alsnog toe te wijzen, met veroordeling van Mediahuis in de kosten van het geding in beide instanties.
Mediahuis heeft geconcludeerd tot primair bekrachtiging, met veroordeling van [depothouder] in de kosten van het hoger beroep en subsidiair, voor het geval het hof oordeelt dat de rechtsverhouding tussen partijen gekwalificeerd moet worden als een arbeidsovereenkomst, de verzoeken van [depothouder] tot toekenning van een billijke vergoeding, tot veroordeling van Mediahuis tot betaling van de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding en de verzoeken ten aanzien van de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten af te wijzen, met veroordeling van [depothouder] in de kosten van het hoger beroep met rente.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
3 Feiten
De kantonrechter heeft in 1.1. tot en met 1.10. van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
[depothouder] , geboren op [geboortedatum] en nu dus 58 jaar oud, heeft vanaf 22 juli 2000 werkzaamheden voor Mediahuis verricht, aanvankelijk op basis van een ‘Agenten-overeenkomst’ als bezorger voor Noordhollandse Dagbladen B.V., een rechtsvoorgangster van Mediahuis.
In 2001 is [depothouder] depothouder geworden. Op 4 maart 2009 hebben partijen (Mediahuis toen nog onder de naam DistriQ B.V., hierna: DistriQ) daartoe een overeenkomst ondertekend voor de maandagen tot en met zaterdagen. Vanaf 18 april 2014 zijn partijen eveneens een overeenkomst met elkaar aangegaan voor de zondagen. Beide overeenkomsten zijn voorgedrukte formulieren die met de hand zijn ingevuld. Bovenaan de overeenkomst staat ‘Overeenkomst van opdracht ex. Artikel 7:400 BW’.
In artikel 3 van de twee overeenkomsten is opgenomen dat de basisvergoeding per week € 516,75 respectievelijk € 49,50 bedraagt.
Op de overeenkomsten zijn algemene voorwaarden van toepassing. Daarin staat, voor zover hier van belang:
‘3.1 De Depothouder is verantwoordelijk voor de volgende werkzaamheden:
het tijdig doen bezorgen van kranten (…) al dan niet door middel van bezorgers;
indien nodig het opzetten c.q. instandhouden van een bezorgerskorps en eventueel andere freelancers, het doen aangaan van bezorgerovereenkomsten etc.;
naleving van de wettelijke regels bij het inschakelen van bezorgers (…);
het verzorgen van de bij het depot behorende administratie (…);
het behandelen en correct afhandelen van bezorgklachten, alsmede het nemen van alle redelijkerwijs mogelijke maatregelen ter voorkoming van bezorgklachten (…).
De Depothouder moet zorgdragen voor een goede gang van zaken op het depot in de ruimste zin des woords met betrekking tot de bezorging van de kranten (…) en de andere producten in het algemeen.
(…)
Het staat Depothouder vrij de in artikel 3 genoemde taken zelf uit te voeren dan wel zich te laten vervangen met dien verstande dat de bepalingen uit de Arbeidstijdenwet inzake tewerkstelling van jongeren en uit de WAV gerespecteerd dienen te worden.
De Depothouder staat ervoor in dat zijn vervanger zich aan allen bepalingen genoemd in de Overeenkomst houdt.
Ingeval van vervanging blijft de Depothouder volledig verantwoordelijk voor de uitvoering van de opdracht.
Depothouder dient ervoor te zorgen dat DistriQ er te allen tijde mee bekend is wie feitelijk de leiding van het depot heeft, en wel door tijdig aan DistriQ mededeling te doen van vervanging onder opgave van de naam van de vervanger en het adres (…) en telefoonnummers waar hij/zij bereikbaar is.
(…)
Depothouder kan zijn administratie betreffende zijn bezorgerskorps uitbesteden aan een daartoe bestemd administratiekantoor en is hiervoor een vergoeding verschuldigd aan het administratiekantoor.
(…)
De Overeenkomst kan door de Depothouder of door DistriQ (…) tegen het einde van een periode worden opgezegd, mits met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste drie periodes. Eén periode bestaat uit vier weken. Deze opzegtermijn wordt verlengd met één periode voor ieder jaar dat de Overeenkomst ten tijde van de opzegging heeft geduurd, met dien verstande dat de opzegtermijn nimmer langer dan zes periodes zal bedragen. (…)’
[depothouder] beheerde een groot depot (tegen de 6.000 abonnees, verdeeld over negen ochtendkranten) en maakte voor de uitvoering van de werkzaamheden gebruik van twee assistent-depothouders en veertig bezorgers. [depothouder] sloot daartoe overeenkomsten van opdracht met de bewuste hulppersonen.
Voor haar administratieve taken als depothouder maakte [depothouder] gebruik van de diensten van Florijn Beheer (hierna: Florijn), een afdeling van Mediahuis. Florijn ondersteunde [depothouder] onder meer bij het sluiten van overeenkomsten met de hulppersonen en verzorgde de uitbetaling van de bezorgers en overige distributiemedewerkers (naar het hof heeft begrepen: vanuit de rekening van Mediahuis).
In een ‘Handboek FLO’ van Florijn & Mediahuis (hierna: het handboek) zijn diverse procedures opgenomen voor onder meer het aangaan van overeenkomsten, het selecteren van hulppersonen, ziek- en hersteldmeldingen en vervanging. Het handboek wordt van tijd tot tijd eenzijdig door Mediahuis gewijzigd. In de meest recente (overgelegde) versie (2020) is op pagina vijf de volgende disclaimer opgenomen:
‘Disclaimer
Dit handboek is gebaseerd op interpretaties van de meest recente wetgeving en dient als richtlijn voor een correcte werkwijze. De beschreven procedures zijn niet dwingend, echter het niet juist hanteren ervan kan leiden tot nadelige gevolgen waarvoor de opdrachtgever (de depothouder, hof) persoonlijk verantwoordelijk kan worden gesteld. Aan dit handboek kunnen geen rechten worden ontleend.’
Op 7 juli 2020 heeft [depothouder] een ongeval gehad op de scooter toen zij van het depot naar huis reed. Zij heeft op de Intensive Care gelegen en heeft daarna vijf operaties ondergaan.
[depothouder] is (zelfs in het ziekenhuis, ook op de Intensive Care) door blijven werken, in die zin dat zij de administratie is blijven doen. Haar overige taken als depothouder heeft zij op enig moment aan haar assistent-depothouders overgedragen, aan wie vervolgens door Mediahuis de vergoedingen werden betaald.
[depothouder] heeft vanaf 10 juli 2020 een Ziektewetuitkering ontvangen en geen vergoeding(en) meer van Mediahuis.
Uit een door Mediahuis opgesteld en overgelegd overzicht blijkt dat het klachtenpromillage (het aantal klachten van abonnees) van [depothouder] - anders dan daarvoor - vanaf 13 juli 2020 steeds boven de door Mediahuis gestelde norm (van 2 promille) lag.
Na een telefoongesprek tussen [depothouder] en Mediahuis op 5 januari 2021, heeft Mediahuis de overeenkomst met [depothouder] bij brief van 8 januari 2021 opgezegd tegen 8 juli 2021.
Bij brief van 1 juli 2021 heeft [depothouder] bezwaar gemaakt tegen de opzegging, zich op het standpunt stellend dat sprake is van een arbeidsovereenkomst.
[depothouder] is nog steeds (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt en ontvangt een WIA-uitkering.