Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-12-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3463, 200.329.911/01

Gerechtshof Amsterdam, 17-12-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3463, 200.329.911/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 december 2024
Datum publicatie
15 januari 2025
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:3463
Zaaknummer
200.329.911/01

Inhoudsindicatie

Partijen verschillen van mening over de uitleg van een onkostenregeling. De werknemer, een buitendienstmedewerker, stelt dat hij recht heeft op een onkostenvergoeding per gewerkte dag. De werkgever voert aan dat de onkostenvergoeding alleen geldt voor daadwerkelijk in de buitendienst gewerkte dagen, dat wil zeggen dagen waarop de medewerker op pad is. Het hof volgt de werkgever in zijn uitleg en oordeelt langs de criteria van het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2018 (ECLI:NL:HR:2018:976, FNV/Pontmeyer) dat evenmin sprake is van een verworven recht. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.329.911/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10017828 CV EXPL 22-9824

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 december 2024

in de zaak van

[appellant] ,

wonend te [plaats 1] ,

appellant,

advocaat: mr. A.A.M. Broos te Utrecht,

tegen

UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde,

advocaat: mr. N. Sluis te Amsterdam.

Partijen worden hierna [appellant] en UWV genoemd.

1 De zaak in het kort

Partijen verschillen van mening over de uitleg van een onkostenregeling. De werknemer, een buitendienstmedewerker, stelt dat hij recht heeft op een onkostenvergoeding per gewerkte dag. De werkgever voert aan dat de onkostenvergoeding alleen geldt voor daadwerkelijk in de buitendienst gewerkte dagen, dat wil zeggen dagen waarop de medewerker op pad is. Het hof volgt de werkgever in zijn uitleg en oordeelt langs de criteria van het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2018 (ECLI:NL:HR:2018:976, FNV/Pontmeyer) dat evenmin sprake is van een verworven recht. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd.

2 Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 13 juli 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 18 april 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en UWV als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis). Bij tussenarrest van 22 augustus 2023 is een mondelinge behandeling na aanbrengen bepaald. Omdat partijen hebben aangegeven dat niet te willen, is de zaak verwezen naar de rol voor doorprocederen.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, houdende een akte wijziging van eis, met producties;

- memorie van antwoord.

Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 13 november 2024 laten toelichten, [appellant] door mr. Broos voornoemd en UWV door mr. Sluis voornoemd, beiden aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting zijn namens [appellant] nog aanvullende producties (21 en 22) ingediend.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellant] heeft zijn eis in hoger beroep gewijzigd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair zal verklaren voor recht dat UWV gehouden is [appellant] op grond van de onkostenregeling vanaf 1 januari 2021 een vaste daggeldvergoeding van € 6,87 per gewerkte dag te betalen, te vermeerderen met eventuele toekomstige generieke verhogingen en UWV zal veroordelen tot nakoming van die regeling vanaf 1 januari 2021 zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt, waarop UWV in mindering mag brengen het betaalde compensatiebedrag van € 3.835,98 alsmede door [appellant] vanaf 1 januari 2021 gedeclareerde daggeldvergoedingen, te vermeerderen met de wettelijke rente;

subsidiair zal verklaren voor recht dat UWV een afbouwregeling dient toe te passen, waarbij [appellant] voor de dagen die hij vanaf 1 januari 2021 niet langer kan declareren in de periode van 1 januari 2021 tot 1 januari 2026 recht behoudt op 100% van de vaste daggeldvergoeding per gewerkte dag, in 2026 op 80% in 2027 op 60% en in 2028 op 40%, zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt;

met (primair en subsidiair) veroordeling van UWV tot terugbetaling aan [appellant] van de in eerste aanleg toegewezen proceskostenveroordeling en veroordeling van UWV in de proceskosten in beide instanties.

UWV heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3 Feiten

De kantonrechter heeft in 1.1 t/m 1.14 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen deze neer op het volgende.

3.1.

[appellant] is op [datum] bij de stichting Sociaal Fonds Bouwnijverheid (hierna: SFB), een rechtsvoorganger van UWV, in dienst getreden.

3.2.

Tot 1 juni 1989 werkte [appellant] in de binnendienst. Sindsdien werkt hij in de buitendienst.

3.3.

Bij brief van 24 mei 1989 heeft SFB [appellant] onder meer geschreven:

Hierdoor bevestigen wij dat u met ingang van 1 juni 1989 met een proefperiode van 3 maanden wordt overgeplaatst naar de buitendienst (...), alwaar u in de regio [plaats 2] wordt opgeleid voor de funktie van rapporteur. Uw salaris ondergaat door deze overplaatsing vooralsnog geen wijziging. (...) Voor de kosten welke door u tijdens de uitoefening van uw funktie in onze buitendienst worden gemaakt geldt een onkostenvergoeding van f. 13,- per gewerkte dag. Ten aanzien van de telefoonvergoeding geldt dat u van iedere telefoonnota zelf tenminste f. 40,- betaald. (...) Omtrent de hierop betrekking hebbende meer gedetailleerde regeling wordt u door uw afdelingsleiding nader geïnformeerd.

3.4.

De in die brief genoemde onkostenvergoeding (hierna: de onkostenvergoeding) betreft een netto vergoeding. De vergoeding werd maandelijks uitgekeerd op basis van een declaratie van [appellant] , die door zijn leidinggevende was goedgekeurd. Daarvoor hoefden geen bonnetjes te worden ingediend. De betaling ging buiten de loonbetaling om en is ook niet op de salarisspecificaties van [appellant] vermeld.

3.5.

In 2002 zijn op grond van de wet SUWI alle zes Nederlandse uitvoeringsinstellingen voor sociale zekerheid (de zogenoemde uvi’s) samengevoegd tot UWV.

3.6.

[appellant] is daardoor per 1 januari 2002 van rechtswege bij UWV in dienst gekomen.

3.7.

Tussen de werkgevers en de vakbonden is in verband met deze samenvoeging een sociaal plan overeengekomen, dat als cao is aangemeld. In artikel 6.2 van het sociaal plan is - kort gezegd - voor de kostenvergoedingen waaronder de onkostenvergoeding opgenomen dat de bestaande regelingen nog vijf jaar open blijven voor lopende gevallen en dat de medewerkers kunnen kiezen tussen een overstap naar de nieuwe UWV regeling per 1 januari 2002 of per 1 januari 2007.

3.8.

[appellant] werkt thans als Buitendienstmedewerker [functie] . Uit hoofde van zijn functie is hij verantwoordelijk voor het verstrekken van inlichtingen en het geven van voorlichting bij betalingsonmacht van werkgevers en het controleren en toetsen van gegevens op locatie.

3.9.

Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de UWV cao van toepassing.

3.10.

Ook bij UWV hadden en hebben de medewerkers in de buitendienst recht op een netto onkostenvergoeding. Deze vergoeding, de daggeldvergoeding geheten (hierna: de daggeldvergoeding), is opgenomen in hoofdstuk 4 van de Personeelswijzer. De tekst daarvan tot 2009 is niet voorhanden. Sindsdien luidt deze onveranderd als volgt:Werkt u in de buitendienst, dan kunt u tijdens uw werkzaamheden onderweg te maken krijgen met kleine uitgaven (koffie, thee, lunch , etc.). U krijgt in verband hiermee voor iedere volledig gewerkte dag in de buitendienst een vaste vergoeding van (...). Heeft u een halve dag in de buitendienst gewerkt (....) dan ontvangt u (...) U krijgt geen vergoeding over de dagen waarop u als buitendienstmedewerker in de binnendienst werkzaam bent geweest en de dagen waarop u wegens ziekte, een vrije dag of om andere redenen niet in de buitendienst hebt gewerkt. De Personeelswijzer is altijd gepubliceerd op het intranet van UWV.

3.11.

Net als bij SFB, heeft [appellant] vanaf het begin bij UWV voor alle door hem gewerkte dagen de daggeldvergoeding gedeclareerd, of hij nu thuis werkte, op locatie bij UWV of op pad was. [appellant] heeft niet gedeclareerd voor de dagen dat hij ziek was of met vakantie was. Tot 2021 hebben alle opvolgende leidinggevenden van [appellant] zijn declaraties zonder uitzondering goedgekeurd.

3.12.

Op enig moment is UWV erachter gekomen dat de daggeldvergoedingsregeling in het land verschillend werd uitgevoerd. Een deel van de medewerkers - onder wie [appellant] - declareerde de vergoeding voor elke gewerkte dag, een ander deel deed dit alleen voor de dagen dat zij onderweg waren.

3.13.

Bij brief van 4 oktober 2016 heeft de directeur HRM van UWV naar aanleiding van vragen van de OR geschreven dat een buiten een UWV kantoor gewerkte dag als een gewerkte dag in de buitendienst kan worden gezien. De brief is op intranet gepubliceerd.

3.14.

In april 2020 heeft UWV de managers binnen de directie Handhaving - het team waartoe [appellant] behoort - bericht dat de regeling daggeldvergoeding met ingang van 1 juni 2020 strikt conform de regeling diende te worden gehandhaafd. In het op intranet gepubliceerde Besluit daggeldvergoeding binnen directie Handhaving staat onder meer: Een buitendienstmedewerker dient dus daadwerkelijk op pad/onderweg te zijn geweest om de daggeldvergoeding te kunnen declareren. Thuis- en/of op een UWV-locatie werken vallen hier niet onder.

3.15.

Bij brief van 15 januari 2021 heeft UWV [appellant] bericht dat UWV per 1 januari 2021 de daggeldvergoeding volgens de bestaande regels zal toepassen. Bij brief van 5 mei 2021 heeft FNV zich namens [appellant] op het standpunt gesteld dat de daggeldvergoeding aan te merken is als een verworven recht en dat UWV niet bevoegd is de regeling eenzijdig te wijzigen. Van andere bonden heeft UWV gelijkluidende brieven ontvangen. UWV heeft in reactie daarop ontkend dat sprake is van een eenzijdige wijziging van een arbeidsvoorwaarde en aangevoerd dat hij slechts een ‘juiste’ toepassing van de betreffende regeling wenst.

3.16.

Over januari en februari 2021 door [appellant] ingediende declaraties voor de daggeldvergoeding over alle gewerkte dagen zijn door zijn leidinggevende niet goedgekeurd.

3.17.

De vakbonden (o.a. FNV, CNV en de Unie) enerzijds en UWV anderzijds hebben overleg gevoerd over de toepassing van de daggeldvergoeding. Zij hebben geprobeerd tot een minnelijke regeling te komen maar zijn daar niet uitgekomen. UWV heeft vervolgens zijn laatste voorstel doorgevoerd.

3.18.

Bij brief van 9 december 2021 heeft UWV [appellant] bericht dat hij het jaar 2022 graag met een schone lei wil beginnen en dat vanaf 1 januari 2022 de daggeldvergoeding enkel nog gedeclareerd kan worden zoals is omschreven in de Personeelswijzer. Daarnaast krijgen de betrokken medewerkers een (gebruteerd) netto compensatiebedrag uitgekeerd in december 2021 gebaseerd op een in de brief opgenomen compensatieregeling.

3.19.

In december 2021 heeft [appellant] een compensatiebedrag van € 3.835,98 ontvangen.

3.20.

In de UWV cao is sinds 2021 in artikel 8:6 een regeling opgenomen voor een thuiswerkvergoeding van (thans) € 3,- per dag.

3.21.

[appellant] declareert de daggeldvergoeding sinds 2021 overeenkomstig de regeling van de Personeelswijzer. Wanneer hij thuis werkt declareert hij de thuiswerkvergoeding.

4 Eerste aanleg

5 Beoordeling

6 Beslissing