Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-02-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:619, 200.311.323/01

Gerechtshof Amsterdam, 20-02-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:619, 200.311.323/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 februari 2024
Datum publicatie
2 mei 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:619
Zaaknummer
200.311.323/01

Inhoudsindicatie

In deze zaak komt een tweetal principiële vragen over de berekening van de transitievergoeding aan de orde. Het gaat daarbij om een medewerker van de Kamer van Koophandel die sinds 1 januari 2020, de datum van inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra), een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht heeft. De eerste vraag die beantwoord moet worden is of (a) eerdere dienstjaren bij een gelieerde rechtspersoon moeten worden meegenomen bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding. De tweede vraag die voorligt is of (b) twee zogenoemde harmonisatietoelagen daarbij meetellen. Het hof is van oordeel dat vraag (a) bevestigend moet worden beantwoord en vraag (b) ontkennend.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.311.323/01

zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 9588182 \ EJ VERZ 21-397

beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 februari 2024

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. M.B. van Voorthuizen te Utrecht,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon KAMER VAN KOOPHANDEL,

gevestigd te Utrecht,

geïntimeerde,

advocaat: mr. L.M. Burger te Den Haag.

Partijen worden hierna [appellant] en de Kamer van Koophandel genoemd.

1 De zaak in het kort

In deze zaak komt een tweetal principiële vragen over de berekening van de transitievergoeding aan de orde. Het gaat daarbij om een medewerker van de Kamer van Koophandel die sinds 1 januari 2020, de datum van inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra), een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht heeft. De eerste vraag die beantwoord moet worden is of (a) eerdere dienstjaren bij een gelieerde rechtspersoon moeten worden meegenomen bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding. De tweede vraag die voorligt is of (b) twee zogenoemde harmonisatietoelagen daarbij meetellen. Het hof is van oordeel dat vraag (a) bevestigend moet worden beantwoord en vraag (b) ontkennend. Hierna licht het hof toe waarom.

2 Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij beroepschrift, met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 1 juni 2022, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de kantonrechter) op 2 maart 2022 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).

Op 14 november 2022 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van de Kamer van Koophandel ingekomen.

Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 20 september 2023 laten toelichten, [appellant] door mr. Van Voorthuizen voornoemd en de Kamer van Koophandel door mr. Burger voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. [appellant] heeft bij deze gelegenheid nadere producties (18 t/m 28) in het geding gebracht.

Uitspraak is nader bepaald op heden.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en alsnog
(zakelijk weergegeven):
- zal verklaren voor recht dat voor de berekening van de transitievergoeding 1 december 1984 als aanvangsdatum van zijn dienstverband dient te worden gehanteerd;

- zal verklaren voor recht dat de harmonisatietoelage (i) van € 19,79 bruto per maand en de harmonisatietoelage (%) van 9,157% van het salaris meegenomen dient te worden bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding; en

uitvoerbaar bij voorraad:

- de Kamer van Koophandel zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van primair € 56.356,96 bruto, en subsidiair, indien alleen de eerste grief slaagt, € 52.841,29 bruto, dan wel, indien alleen de tweede grief slaagt, € 35.841,29 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid;

- de Kamer van Koophandel zal veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep met rente.

De Kamer van Koophandel heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met rente.

3 Feiten

De kantonrechter heeft in 2.1 t/m 2.5 van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en aangevuld met andere feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, komen de feiten neer op het volgende.

3.1.

[appellant] is op 1 december 1984 in dienst getreden bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken Hoorn, die in 1997 is opgegaan in de Kamer van Koophandel en Fabrieken Noordwest-Holland.

3.2.

Per 1 maart 1998 is [appellant] in dienst getreden bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken Amsterdam.

3.3.

Op 1 januari 2014 zijn de regionale Kamers van Koophandel en Fabrieken samen met de vereniging Kamer van Koophandel Nederland en de Stichting Syntens gefuseerd tot de huidige Kamer van Koophandel (een Kamer van Koophandel voor heel Nederland).

3.4.

[appellant] is per die datum (1 januari 2014) van rechtswege in dienst gekomen bij de Kamer van Koophandel. [appellant] had een aanstelling voor 38 uur per week en ontving vanaf 1 januari 2014 een harmonisatietoelage (i) van € 19,79 bruto per maand en een harmonisatietoelage (%) van 9,157% van het salaris (€ 500,63 bruto).

3.5.

Voorafgaand aan de fusie hebben de sociale partners afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een document genaamd ‘Afspraken in verband met transitie naar één Kamer van Koophandel dd 15 april 2013’. Daarin staat onder meer:
“(…)
1. Begrippen
(…)

3. Diensttijd : zoals omschreven in artikel 3 lid 2 en 3 van deze overeenkomst en zoals de medewerker deze heeft op 1 januari 2014.

(…)
3. Uitgangspunten plaatsing
(…)

2. Onder diensttijd wordt gerekend:

a. de periode dat een medewerker in loondienst is geweest bij de overheid,

KvK’s, KvK NL of Syntens of van organisaties die formeel juridisch met deze organisaties zijn gefuseerd dan wel rechtsvoorgangers die formeel in deze organisaties zijn opgegaan;
(…)

3. Ter bepaling van de diensttijd wordt de in de ABP-administratie geregistreerde ‘ABP-tijd’ als uitgangspunt genomen, aangevuld met de dienstjaren als vermeld onder lid 2a (…) onder lid 2b en onder lid 2c. (…)”

3.6.

Bij brief van 26 april 2013 is aan alle medewerkers gevraagd om de vastgestelde diensttijd te controleren. In de brief aan [appellant] staat, voor zover hier van belang:
“(…)
A. Jaren die gelden voor de jubileumgratificatie (ARAR)

(…) De basis hiervoor is de bij ABP geregistreerde diensttijd (…)
In Workforce zijn deze jaren opgenomen als ‘ambtelijke diensttijd’. Voor jou is het aantal dienstjaren per 1 januari 2014 zoals wij dat op dit moment hebben geregistreerd vastgesteld op 29,08 jaren .

(…)

C. Dienstjaren gewerkt bij rechtsvoorgangers
Jaren doorgebracht in loondienst bij organisaties die formeel juridisch gefuseerd zijn dan wel rechtsvoorgangers zijn van de overheid, KvK’s, KvK NL of Syntens.

(…)”

3.7.

De aanstelling van [appellant] is per 1 januari 2020 op grond van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

3.8.

Bij brief van 4 december 2019 is [appellant] hierover geïnformeerd. In die brief staat onder het kopje ‘Jouw arbeidsvoorwaarden blijven hetzelfde’:
“(…) Door de invoering van de nieuwe rechtspositie blijven jouw arbeidsvoorwaarden hetzelfde. Zaken als (de hoogte van) jouw salaris en je pensioenrechten maar ook individuele afspraken die je met jouw leidinggevende hebt gemaakt, veranderen dus niet. (…)”

3.9.

In het Besluit van 7 juli 2020, houdende de voor het personeel van de Kamer van Koophandel ten opzichte van Rijksambtenaren afwijkende arbeidsvoorwaardelijke aangelegenheden (Besluit rechtspositie Kamer van Koophandel, Staatsblad 2020, 263) staat in artikel 2:
“In afwijking van de voor ambtenaren volgens de CAO geldende arbeidsvoorwaarden, kan voor de volgende aangelegenheden voor het personeel van de Kamer worden afgeweken van artikel 15, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen:
a. toepassing van de volledige arbeidsduur;
(…)
c. berekening van het aantal in overheidsdienst doorgebrachte jaren;
(…)”

3.10.

In artikel 1.9.1 van het Personeelshandboek van de Kamer van Koophandel is het begrip ‘diensttijd’ omschreven als:
“Er zijn regels over op welke wijze wordt vastgesteld wanneer je in geval van overtolligheid je functie verliest. Hiervoor geldt het afspiegelingsbeginsel, zoals deze in bijlage 13 van de CAO Rijk is vastgesteld. Eén van de criteria is de diensttijd. Bij KVK telt naast de in de CAO Rijk vastgestelde diensttijd ook mee de periode direct voorafgaande aan de aanstelling in vaste dienst, waarin men via een detacherings-, payroll-, of uitzendbureau of soortgelijke constructie werkzaam is geweest voor de KvK’s, KvK NL of Syntens of van organisaties die formeel juridisch met deze organisaties zijn gefuseerd dan wel rechtsvoorgangers die formeel in deze organisaties zijn opgegaan.”

3.11.

Bijlage 13 bij de CAO Rijk betreft ‘Regels vaststellen overtolligheid VWNW-beleid’. Daarin staat onder meer:
“Dit document beschrijft de regels op welke wijze via het afspiegelingsbeginsel wordt vastgesteld wie in geval van overtolligheid zijn functie verliest. (…)
De te betrekken diensttijd betreft de tijd doorgebracht als overheidswerknemer als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP (verder: overheidsdiensttijd).
Als hulpmiddel bij het vaststellen van de overheidsdiensttijd kan het ABP een diensttijdopgave leveren. Op deze diensttijdopgave staat echter alleen de tijd die relevant is voor de pensioenen. Omdat ook overheidsdiensttijd mogelijk was waaraan geen pensioenopbouw was verbonden (…), zal de diensttijdopgave niet in alle gevallen volledig zijn. Werknemers moeten daarom in de gelegenheid worden gesteld om hun eigen diensttijdopgave te controleren en aan te vullen (…). Dat geldt overigens ook als gebruik wordt gemaakt van een ander hulpmiddel – bijvoorbeeld de registratie van de diensttijd voor een jubileumuitkering – om de overheidsdiensttijd vast te stellen.”

3.12.

Vanwege gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van [appellant] (in verband waarmee hij een WIA-uitkering ontvangt) hebben partijen in overleg zijn arbeidsduur met ingang van 1 januari 2021 teruggebracht van 38 uur per week naar 12 uur per week. De onder 3.4 genoemde harmonisatietoelage (i) van € 19,79 is ongewijzigd gebleven, de harmonisatietoelage % van 9,157% ontvangt [appellant] sindsdien pro rata (€ 158,09 bruto per maand).

3.13.

Bij brief van 8 februari 2021 heeft de Kamer van Koophandel [appellant] onder meer het volgende geschreven:
“(…) We gaan nu de volgende fase in: de voorbereiding van de start van de agile organisatie. Voor een goede voorbereiding is het nodig om jouw uitgangspositie vast te stellen. (…)
Jouw uitgangspositie is:
Begrip Uitgangspositie
(…)
Arbeidsduur (Fte) 0,3158 Fte
Overheidsdiensttijd 36,08
KvK diensttijd 36,08

(…)”

In de bijlage bij die brief, genaamd ‘Uitleg begrippen uitgangspositie’, staan de volgende definities:
Overheidsdiensttijd
Dit zijn de jaren die je als overheidsmedewerker werkzaam bent geweest. Deze diensttijd is gelijk aan het aantal jaren op basis waarvan de jubileumuitkering aan je wordt uitgekeerd. De technische formulering van deze diensttijd staat in de CAO Rijk; de tijd doorgebracht als overheidswerknemer als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.
KVK diensttijd
Dit zijn de jaren die je aaneengesloten in dienst bent geweest bij de Kamer van Koophandel of eventuele rechtsvoorgangers van de KVK (bv. Syntens). Deze diensttijd is gelijk aan je KVK jubileumdatum.’ (…)

4 Het geding in eerste aanleg

5 Beoordeling

3 Reikwijdte van het begrip «ambtenaar»De leden van de VVD-fractie vragen naar de hoogte van de transitievergoeding voor ambtenaren als hun aanstelling verandert in een arbeidsovereenkomst en in hoeverre de jaren van de publiekrechtelijke aanstelling meetellen voor de bepaling van de hoogte van de transitievergoeding. De bedoeling van de Wnra is dat ambtenaren zoveel mogelijk dezelfde rechten en plichten krijgen als werknemers in de private sector. Het zou dan ook onlogisch en onrechtvaardig zijn als de tijdsduur van hun dienstverband op grond van eerdere aanstellingen niet zou worden meegerekend bij de bepaling van de hoogte van (bijvoorbeeld) de transitievergoeding (artikel 7:673 van het Burgerlijk Wetboek). In beginsel voorziet artikel 14 van de Ambtenarenwet 2017 er in dat de ambtenaar met de omzetting van zijn aanstelling in een arbeidsovereenkomst zijn rechten behoudt. Het is gebleken dat onzekerheid bestaat of artikel 14 van de Ambtenarenwet 2017 ook inhoudt dat de duur van aanstellingen voorafgaand aan de laatste aanstelling moet worden meegerekend bij bijvoorbeeld de vaststelling van het recht op transitievergoeding. Om die onzekerheid weg te nemen wordt in onderdeel E van de nota van wijziging artikel 14 aangepast.

6 Beslissing