Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-04-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1005, 200.343.783/01

Gerechtshof Amsterdam, 15-04-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1005, 200.343.783/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 april 2025
Datum publicatie
29 april 2025
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2025:1005
Zaaknummer
200.343.783/01

Inhoudsindicatie

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst terecht ontbonden op de b-grond. De werknemer wordt in zijn voor het eerst in hoger beroep ingestelde tegenverzoeken niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummer : 200.343.783/01

zaaknummer rechtbank : 10888475 \ EA VERZ 24-49

beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 april 2025

inzake

[appellant] ,

wonende te [plaats] ,

appellant,

advocaat: mr. M.E.C. Koot te Leiden,

tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN FINANCIËN),

gevestigd te 's-Gravenhage,

geïntimeerde,

advocaat: mr. M.C. Nijholt te 's-Gravenhage.

Partijen worden hierna [appellant] en de Staat genoemd.

1 De zaak in het kort

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst terecht ontbonden op de b-grond. De werknemer wordt in zijn voor het eerst in hoger beroep ingestelde tegenverzoeken niet-ontvankelijk verklaard.

2 Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij beroepschrift, met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 22 juli 2024, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 23 april 2024 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).

Op 16 december 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, met producties, van de Staat ingekomen.

[appellant] heeft op 12 en 18 februari 2025 nadere producties ingediend. Het hof heeft deze producties na bezwaar van de Staat niet in zijn beoordeling betrokken omdat deze producties niet binnen de in het Procesreglement vermelde termijn zijn ingediend.

Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 19 februari 2025 laten toelichten, [appellant] door mr. M.E.C. Koot voornoemd en de Staat door mr. M.C. Nijholt voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.

[appellant] heeft op 27 februari 2025 een verzoek tot wraking van de voorzitter ingediend. De voorzitter heeft niet berust in de wraking. Op 13 maart 2025 is het verzoek tot wraking op zitting behandeld. Bij beslissing van 17 maart 2025 heeft de wrakingskamer [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek tot wraking.

Ten slotte is een datum voor uitspraak bepaald.

Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

3 Feiten

De kantonrechter heeft in 2.1 tot en met 2.17 van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.

3.1.

[appellant] , geboren in 1969, is van 1 juni 2013 tot 1 juni 2024 in dienst geweest van de Staat. Zijn functie was [functie] bij de [afdeling] van de Belastingdienst. Zijn salaris bedroeg € 6.320,43 bruto per maand, exclusief emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst was de Cao Rijk van toepassing. De opzegtermijn bedroeg drie maanden. [appellant] heeft benadrukt dat hij behoort tot de indigenous peoples uit Peru.

3.2.

In oktober 2019 is er een conflict ontstaan tussen [appellant] en zijn toenmalig leidinggevende, [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [appellant] voelde zich gediscrimineerd onder meer door tegen hem gemaakte de opmerkingen: ‘dat is hypocriet’, ‘alle kleintjes naar voren’ (bij het maken van een groepsfoto) en ‘ben je een meisje dan?!’ Naar aanleiding van dit conflict is [appellant] op 31 oktober 2019 ziek uitgevallen.

3.3.

Partijen hebben meerdere pogingen gedaan om dit conflict op te lossen. Initieel zijn interne gesprekken gevoerd. Op advies van 31 december 2019 van de bedrijfsarts [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is een mediationtraject gestart. [appellant] heeft de door de Staat voorgestelde mediator afgewezen en vervolgens op verzoek van de Staat zelf een mediator aangedragen. Begin 2020 is deze mediationpoging gestrand omdat er geen overeenstemming kon worden bereikt over de formulering van de opdracht aan de mediator. Op 27 mei 2020 heeft [appellant] verzocht om een nieuw mediationtraject. Op 16 juni 2020 heeft [naam 2] een neuropsychologisch onderzoek geadviseerd. [appellant] heeft deelname aan dat onderzoek geweigerd. Vanaf oktober 2020 heeft alsnog mediation plaatsgevonden onder leiding van een door [appellant] voorgedragen mediator. Deze mediation is in december 2020 zonder resultaat afgesloten.

3.4.

In januari 2021 heeft [naam 2] de Staat bericht dat hij arbeidsmogelijkheden zag voor [appellant] maar dat hij adviseerde een expertisebureau, bijvoorbeeld Ergatis, in te zetten om een advies te geven over het re-integratietraject. [appellant] heeft de Staat laten weten dat hij het niet eens was met de inzet van Ergatis en dat hij zelf voor expertise zou zorgdragen. [appellant] heeft vervolgens geen alternatief voor Ergatis aangedragen.

3.5.

Op 18 maart 2021 heeft een sociaal medisch overleg plaatsgevonden, waarbij [appellant] met zijn advocaat aanwezig was. [appellant] heeft zich in dit gesprek beroepen op internationale verdragen inzake de cultural identity of indigenous peoples, maar heeft desgevraagd niet toegelicht wat hij met zijn beroep op deze verdragen wil bereiken. [appellant] is gevraagd om mee te werken aan het opstellen van een functionele mogelijkhedenlijst (FML) in het kader van zijn re-integratie. [appellant] was daartoe niet bereid. Bij adviezen van 26 mei 2021 en 6 juli 2021 heeft [naam 2] de Staat bericht dat [appellant] op medische gronden niet inzetbaar was.

3.6.

Bij brief van 24 augustus 2021 heeft [appellant] verzocht om twee uur per week te mogen werken. Ook heeft hij de Staat bericht dat hij een klacht had ingediend tegen [naam 2] . Vervolgens is opdracht gegeven tot het uitvoeren van een arbeidsdeskundig onderzoek waaraan [appellant] in eerste instantie niet wilde meewerken.

3.7.

[appellant] heeft in september 2021 meerdere brieven geschreven aan zijn

casemanager, waarin hij steeds heeft gesteld dat de culturele aspecten van indigenous peoples bij de verzuimbegeleiding moesten worden betrokken. De casemanager heeft [appellant] in een reactie op deze brieven geschreven: ‘Ik nodig u nogmaals uit om aan te geven hoe ik als werkgever bij uw re-integratie en in de dagelijkse werksituatie rekening kan houden met uw culturele achtergrond’.

3.8.

Bij besluit van 8 februari 2022 heeft UWV aan [appellant] per 28 oktober 2021 een WIA-uitkering toegekend, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage op 63,09 % is vastgesteld. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen deze WIA-beslissing. Op dit bezwaar is nog niet beslist. Ook heeft er een mediationtraject plaatsgevonden tussen UWV en [appellant] , maar daaruit heeft UWV zich teruggetrokken.

3.9.

Op 4 november 2021 heeft [appellant] de opvolgend bedrijfsarts, [naam 3] (hierna: [naam 3] ), onder andere laten weten dat hij het niet eens was met de eerste ziektedag en dat hij niet wenste deel te nemen aan een tweede spoor traject.

3.10.

Bij brief van 2 december 2021 heeft de Staat [appellant] onder meer geschreven: ‘ (..) U verzoekt om wet- en regelgeving rondom indigenous people bij het re-integratietraject te betrekken. Hierover is al vaker met u gecommuniceerd. (..) U gaf aan dat u vooral gerespecteerd wilt worden, maar kunt niet concreet aangeven hoe ik als werkgever de wetgeving moet toepassen. Als overheidswerkgever respecteren wij iedereen en streven we een inclusieve organisatie na. Dit betekent dat wij ook uw achtergrond respecteren en daar waar nodig en mogelijk rekening mee houden (..) Op basis van de wettelijke verplichtingen die voor zowel een werkgever als een medewerker gelden, mag ik spoor 2 niet uitsluiten.’

3.11.

Op 9 februari 2022 heeft de Staat met [appellant] onder meer gesproken over plaatsing bij andere onderdelen van de Belastingdienst en over de eventuele toegevoegde waarde van een nieuwe mediation. Afgesproken is dat [appellant] een concrete mediationvraag kan formuleren, zodat de toegevoegde waarde van een nieuwe mediation beoordeeld kan worden.

3.12.

Bij brief van 6 april 2022 heeft [appellant] twaalf aanvullende klachten ‘op hoofdlijnen’ geformuleerd over ongewenst gedrag van de Staat die samengevat zien op pesten, discriminatie op basis van ras en etniciteit en het niet willen toepassen door de Staat van wet- en regelgeving voor indigenous peoples.

3.13.

Op 7 april 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de Staat, de re-integratieadviseur en [appellant] bijgestaan door mr. E. Spiering, waarin de Staat [appellant] heeft geïnformeerd dat de Staat een herplaatsingsonderzoek wil laten uitvoeren, dat een vaststellingsovereenkomst tot de mogelijkheden behoort en dat de verzuimbegeleiding door de gecontracteerde arbodienst is gestaakt vanwege de klachten van [appellant] .

3.14.

Bij brieven van 9 mei 2022 en 14 juni 2022 heeft [appellant] de Staat onder meer verzocht om de wet- en regelgeving voor indigenous peoples in de re-integratie te betrekken en om hem niet meer te vragen uit te leggen op welke wijze de wet- en regelgeving voor indigenous peoples in de werkcontext werking heeft.

3.15.

Op 1 september 2022 heeft [appellant] verzocht de verzuimbegeleiding door een door hem voorgedragen bedrijfsarts, [naam 4] (hierna: [naam 4] ) te laten plaatsvinden in overeenstemming met de internationale kaders voor indigenous peoples.

3.16.

In een advies van 13 januari 2023 heeft [naam 4] geschreven: ‘(...) Medisch gezien zijn er weinig beperkingen (zie hieronder). Een harde beperking is werken binnen de eigen organisatie. Zolang de problemen tussen werkgever (‘managers’ en HR) en werknemer niet zijn opgelost is werken binnen de Belastingdienst en ministerie van Financiën niet mogelijk. (...) meneer is momenteel arbeidsongeschikt voor de bedongen arbeid, dat wil zeggen op de eigen werkplek. Daar waar meneer in contact komt met de mensen die in de afgelopen jaren een rol hebben gespeeld in zijn arbeidsongeschiktheidsperiode’. [appellant] heeft bij de Staat aangegeven dat hij het niet eens was met dit advies en dat hij onder protest mee zou werken aan re-integratie. De Staat heeft [appellant] vervolgens uitgenodigd voor een gesprek met [naam 5] (directeur [afdeling] , hierna: [naam 5] ), hetgeen [appellant] heeft geweigerd vanwege diens ‘microagressie’. Tevens heeft [appellant] klachten aangekondigd tegen [naam 5] .

3.17.

De Staat heeft [appellant] vervolgens een re-integratietraject aangeboden onder begeleiding van het Transferium (een onderdeel van Organisatie & Personeel Rijk, waarin verschillende HR-taken van de Belastingdienst zijn ondergebracht). Daarbij zou rekening worden gehouden met de wens van [appellant] voor een ‘cultural appropriate work environment’. Na een oriënterend gesprek met [appellant] in april 2023 heeft een medewerkster van het Transferium de Staat bericht dat het Transferium [appellant] niet kon begeleiden, omdat hij niet bereid was om vrijwillig (daadwerkelijk) mee te werken aan de re-integratie. Transferium heeft onder meer aan [naam 5] geschreven: ‘(..) Waarbij rekening gehouden kan worden met zijn voorkeur voor het hiervoor genoemde onderwerp van indeginous peoples en organisaties die dit toepassen. Daarbij is aangegeven dat het zoekbereik dan wordt ingeperkt, [appellant] sluit bijvoorbeeld de Rijksoverheid al uit. Ook is aangegeven dat [appellant] actief mee moet werken om een nieuwe baan te vinden en dat een positieve houding wordt verwacht ten aanzien van solliciteren en netwerken. Het benoemen van onder protest ergens aan mee werken, valt wat het Transferium betreft niet onder de deze voorwaarden (...) Het protest van de medewerker lijkt te komen vanuit een verleden waarin dingen zijn gebeurd en een onderliggende overtuiging die zo dominant aanwezig is, dat onze begeleiding op dit moment in het proces geen toegevoegde waarde heeft. Helaas zijn we dus aan het einde van het gesprek tot de conclusie gekomen dat het Transferium [appellant] op dit moment niet kan helpen. (...) Mocht [appellant] zijn ‘protest’ opzij kunnen schuiven en toch begeleiding wensen, dan kunnen we altijd opnieuw het gesprek met elkaar daarover aangaan’.

3.18.

Op 14 juni 2023 heeft [appellant] aan de Staat een brief gestuurd waarin hij aankondigt een brief te zullen schrijven met klachten tegen medewerkers van de Belastingdienst en tegen [naam 4] , en waarin hij de reactie van het Transferium (weergeven onder 3.17.) discriminerend noemt. [appellant] heeft tevens verzocht om een nieuw medisch onderzoek waarbij de wetgeving inzake indigenous peoples wordt toegepast.

3.19.

In een besluit van 19 juli 2023 heeft UWV de WIA-uitkering omgezet in een (WGA) vervolguitkering.

3.20.

De Staat heeft [appellant] in een brief van 21 juli 2023 gewezen op zijn re-integratieverplichtingen en [appellant] opgedragen mee te werken aan een herplaatsingsonderzoek. Ook heeft de Staat aangegeven dat [appellant] opnieuw zou worden opgeroepen voor een consult bij de bedrijfsarts.

3.21.

[appellant] heeft hierop laten weten dat hij niet bereid was om mee te werken aan een consult bij de bedrijfsarts. Hij is niet verschenen op een consult op 1 september 2023, waarvoor hij was opgeroepen. Bij brief van 5 september 2023 heeft de Staat na voorafgaande kennisgeving de betaling van het loon van [appellant] opgeschort.

3.22.

Op 19 september 2023 was [appellant] uitgenodigd voor een startgesprek met de trajectmanager over het herplaatsingsonderzoek. In een brief van 18 september 2023 heeft [appellant] geschreven dat hij niet zou deelnemen aan het gesprek, omdat zijns inziens het loon onterecht was opgeschort. Hij heeft zich daarbij beroepen op wet- en regelgeving inzake indigenous peoples en op de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights.

3.23.

De trajectmanager heeft [appellant] op 21 september 2023 een e-mail gestuurd met informatie over het herplaatsingsonderzoek en hem gevraagd om daarvoor input te leveren en een cv te sturen.

3.24.

Bij brief van 27 september 2023 heeft de Staat aan [appellant] onder meer geschreven dat hij op 5 oktober 2023 verwacht wordt bij de bedrijfsarts en wordt een loonstop aangekondigd als [appellant] zonder deugdelijke grond niet verschijnt. [appellant] heeft in een reactie op deze brief bij brief van 28 september 2023 aan de Staat geschreven dat er een relatie bestaat tussen de loonsanctie en zijn re-integratieverplichtingen. Ook heeft [appellant] gewezen op procedurele fouten die de Staat volgens hem heeft gemaakt in het WIA-traject.

3.25.

Op 5 oktober 2023 is [appellant] niet op consult bij de bedrijfsarts verschenen. Met ingang van die datum is een loonstop opgelegd.

3.26.

De Staat heeft op 23 oktober 2023 bij UWV een ontslagaanvraag ingediend op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. In een beslissing van 16 november 2023 heeft UWV haar toestemming voor het ontslag geweigerd omdat de Staat niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid en omdat niet geconcludeerd kan worden dat herplaatsing niet mogelijk is.

3.27.

Op 2 november 2023 is het rapport met het betrekking tot het herplaatsingsonderzoek opgeleverd. Daaruit blijkt dat 59 vacatures zijn onderzocht en dat vier vacatures aan [appellant] zijn doorgestuurd met de vraag of hij interesse had in die vacatures en welke ondersteuning hij bij een sollicitatie nodig had. Hierop heeft [appellant] niet gereageerd. Uiteindelijk is het herplaatsingsonderzoek zonder resultaat afgerond.

3.28.

Naar aanleiding van de beslissing van UWV heeft de Staat de arbodienst benaderd voor een actueel advies over de situatie. De directeur van de arbodienst heeft in reactie hierop in een brief van 2 januari 2024 het volgende geschreven: “(...) Hoewel ik begrip heb voor het feit dat u zo correct mogelijk wenst te handelen als werkgever jegens betrokkene, hetgeen te waarderen valt, zie ik geen toegevoegde waarde van mijn inspanningen in deze. Daarnaast voel ik er bijzonder weinig voor de 4e in de rij te worden waartegen betrokkene klachten gaat indienen. Het is uit de stukken duidelijk dat medisch gezien men van mening is dat geen sprake is van langdurige ziekte, en dat de arbeidsongeschiktheid bestaat in relatie tot de werkomgeving en de ontstane onderlinge verstandhoudingen. Pogingen daartoe ten spijt hebben niet tot oplossing geleid en ik heb niet de illusie dat ik daar nog iets aan zou kunnen veranderen. Nu betrokkene ook niet meewerkt aan reintegratiepogingen en uitnodigingen voor het spreekuur van collega (...) , houdt het volgens mij op. U heeft meer dan eens voldaan aan uw verplichtingen als werkgever m.i. (...)”

3.29.

Op 15 januari 2024 heeft de Staat het ontbindingsverzoek ingediend bij de rechtbank Amsterdam.

3.30.

De arbeidsdeskundige van UWV heeft op 7 oktober 2020 en op 7 februari 2022 geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van de Staat tot dat moment voldoende waren.

4 Eerste aanleg

5 Beoordeling

6 Beslissing