Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-04-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2736, 200.123.330-04
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-04-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2736, 200.123.330-04
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 1 april 2014
- Datum publicatie
- 10 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:2736
- Zaaknummer
- 200.123.330-04
Inhoudsindicatie
Verzoekschriftprocedure. Geen plaats voor het treffen van een voorlopige voorziening op basis van art. 223 RV.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.123.330/04
(zaaknummer rechtbank Groningen 105909 / FA RK 08-2624)
beschikking van de familiekamer van 1 april 2014 inzake voorlopige voorzieningen
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het incident,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Loonstein, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats],
verweerder in het incident,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Doornbos, kantoorhoudend te Groningen.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Groningen van 18 december 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 13 februari 2014 een journaalbericht van 13 februari 2014 van mr. Loonstein met bijlagen, waaronder een incidenteel verzoek ex artikel 223 Rv van de vrouw;
- op 17 februari 2014 een journaalbericht van 17 februari 2014 van mr. Rietberg;
- op 21 februari 2014 een journaalbericht van 21 februari 2014 van mr. Doornbos met bijlagen, waaronder een verweerschrift van de man;
- op 27 februari 2014 een journaalbericht van 27 februari 2014 van mr. Loonstein met bijlage;
- op 27 februari 2014 een faxbericht van 27 februari 2014 van mr. Doornbos;
- op 12 maart 2014 een journaalbericht van 11 maart 2014 van mr. Loonstein met bijlagen;
- op 12 maart 2014 een journaalbericht van 12 maart 2014 namens mr. Doornbos met bijlage;
- op 18 maart 2014 een journaalbericht van 18 maart 2014 namens mr. Doornbos met bijlagen.
De mondelinge behandeling heeft op 19 maart 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Zowel mr. Loonstein als mr. Doornbos heeft ter zitting van het hof een pleitnotitie overgelegd.
2 De beoordeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
De vrouw heeft bij incidenteel verzoek ex artikel 223 Rv verzocht dat het hof bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad bij wege van voorlopige voorziening beveelt dat de man de exploitatie van het café/restaurant/hotel [naam] binnen twee dagen na betekening van de ten deze te wijzen beschikking staakt en overdraagt aan de vrouw en/of zijn rechten/aanspraken op het café/restaurant/hotel [naam] overdraagt aan de zoon van partijen, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,-- per dag of gedeelte daarvan dat verweerder in dit incident niet aan het te geven bevel voldoet, kosten rechtens.
De man heeft zich - kort gezegd - (primair) op het standpunt gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek, nu dit verzoek is gebaseerd op niet toegestane analoge toepassing van artikel 223 Rv.
Het hof stelt voorop dat de zaak ten gronde een verzoekschriftprocedure betreft. Het is vaste rechtspraak van deze hoflocatie dat er geen plaats is voor het treffen van een voorlopige voorziening op basis van analoge toepassing van artikel 223 Rv. Hiertoe is het volgende overwogen. Artikel 223 Rv staat in titel 2 van Boek 1 van genoemd wetboek, welke titel uitsluitend van toepassing is op dagvaardingsprocedures. Noch in de algemene bepalingen van titel 1 van Boek 1, noch in de bepalingen betreffende de verzoekschrift-procedure van titel 3 van Boek 1, noch in titel 7 betreffende hoger beroep is de mogelijkheid opgenomen om in een verzoekschriftprocedure een voorlopige voorziening te verzoeken. Daaruit moet worden afgeleid dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat in een verzoekschriftprocedure een voorlopige voorziening kan worden verzocht. Hetgeen door de vrouw ter zitting van het hof is aangevoerd, geeft het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het hof is dan ook van oordeel dat vrouw in haar verzoek ex artikel 223 Rv niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ter zitting in hoger beroep is dit oordeel reeds door het hof aan partijen medegedeeld.
3 De slotsom
Op grond van het voorgaande dient te worden beslist als na te melden.