Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-06-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5032, 200.140.188
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-06-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5032, 200.140.188
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 juni 2014
- Datum publicatie
- 30 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:5032
- Zaaknummer
- 200.140.188
Inhoudsindicatie
Kort geding. Vordering tot ontruiming na confrontatie tussen huurder en medewerker van verhuurder. Bedreiging.
Een verhuurder moet erop kunnen rekenen dat huurders zijn personeel geen geweld aandoen en niet bedreigen. Zonder voldoende veiligheid voor zijn medewerkers kan verhuurder zijn werk niet doen, wat niet alleen de interne organisatie van de verhuurder raakt, maar ook de dienstverlening aan de huurders.
Uitspraak
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.140.188
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2502824)
arrest in kort geding van de tweede civiele kamer van 24 juni 2014
in de zaak van
de stichting [naam stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats stichting],
appellante,
hierna: [naam stichting],
advocaat: mr. M.P.H. van Wezel,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S. Ilkdogan.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 13 december 2013 dat de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland in kort geding tussen [naam stichting] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde heeft gewezen.
2 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
■ de dagvaarding in hoger beroep van 9 januari 2014;
■ de memorie van grieven;
■ de memorie van antwoord.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
[geïntimeerde] huurt met ingang van 5 augustus 2009 van [naam stichting] de woning aan de [adres 1] te [plaats] (verder: de woning). De woning maakt deel uit van een reeks van woningen in hetzelfde flatgebouw.
Het gehele gebouw is in september/oktober 2013 door [naam stichting] gerenoveerd. Van 16 september tot 7 oktober 2013 heeft [geïntimeerde] in verband met de renovatie in een tijdelijke logeerwoning verbleven.
[geïntimeerde] is schriftelijk en per sms-bericht uitgenodigd door [naam stichting] voor de oplevering van de woning op 4 oktober 2013 en voor de in ontvangst name van de sleutels van de woning. [geïntimeerde] is niet verschenen op het door [naam stichting] aangekondigde tijdstip.
Op 7 oktober 2013 waren [persoon 1] van [naam stichting] (verder: [persoon 1]) en [persoon 2] van [bedrijf 1] (verder: [persoon 2]), het aannemersbedrijf dat de renovatie heeft uitgevoerd (verder: [bedrijf 1]), aanwezig in de op te leveren woning aan de [adres 2] te [plaats] (gelegen op de verdieping onder de woning van [geïntimeerde]). [geïntimeerde] was op dat moment in het gebouw aanwezig met de intentie wat spullen in zijn woning te zetten. [geïntimeerde] heeft zich, in gezelschap van [persoon 3], begeven naar de woning met nummer [adres 2] om van [persoon 1] de sleutel van zijn woning in ontvangst te nemen. Na een woordenwisseling is de deur door [persoon 1] gesloten. Daarop heeft [geïntimeerde] aangekondigd dat, als de deur niet voor hem zou worden geopend, hij die zelf zou openen. Nadat de deur is opengedaan, heeft [geïntimeerde] [persoon 1] fysiek aangepakt.
Enige minuten later heeft [persoon 2] op de galerijgang [geïntimeerde] de sleutels van zijn woning overhandigd. Nadat [geïntimeerde] in zijn woning is geweest, is hij samen met [persoon 2] naar [persoon 1] gegaan, heeft hem de hand geschud en daarbij excuses aangeboden.
[persoon 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling door [geïntimeerde] op 7 oktober 2013. In het proces-verbaal van aangifte van 9 oktober 2013 heeft hij als volgt verklaard:
“(...) Op maandag 7 oktober 2013, omstreeks 16.30, was ik voor mijn werk, samen met mijn collega [persoon 2] aanwezig in de woning op de [adres 2], te [plaats]. Ik was daar samen met de dochter van de bewoners aanwezig om de woning op te leveren aan de bewoners, zij handelde dit af voor haar ouders omdat die op vakantie waren.
Ik hoorde vanuit de portiek luid geschreeuw komen. Ik hoorde “Dood aan [naam stichting] en de aannemer!” vanuit de portiek komen.
Ik heb toen de deur van de woning gesloten. Ik hoorde vanachter de deur harde bonken komen, ik hoorde iemand schreeuwen “Doe open of ik trap hem in!”. Ik heb toen de deur van de woning een klein stukje open gedaan, ongeveer 40 centimeter. Ik zag toen de bewoner van de woning gelegen op de [adres 3], staan. Ik zag dat links van deze man een andere man stond, op dat moment een voor mij onbekende. Ik hoorde de man met verheven stem zei: “Ik wil de sleutel hebben want ik moet mijn woning in!”
Ik wist niet welke woning de man bedoelde, ik heb toen aan hem gevraagd welke woning van hem was. De man zei toen alleen maar dat het de woning daarboven was. Ik wist dat er nog maar een woning op de andere verdieping was, namelijk de woning met huisnummer [adres 1], waarvan de sleutels nog niet bij de bewoner was. Ik ging er toen van uit dat de man de bewoner van de woning was.
Ik reageerde op de man, ook met een enigszins verheven stem: “Afgelopen vrijdag was de oplevering, toen zou u de sleutel krijgen. U was er niet, dus hij ligt nu bij ons. Als u even 10 minuten wacht ben ik met deze mevrouw klaar en kom ik bij u.” Ik heb toen de deur direct dicht gedaan.
Ik liep toen weg van de deur, tot ik ongeveer 60 centimeter van de deur verwijderd was. Ik hoorde achter mij weer harde bonken en klappen tegen de deur. Ik hoorde de man nog van alles schreeuwen maar weet niet precies meer wat hij toen zei. Ik zag dat dochter van de bewoners naar de voordeur liep. Ik zag dat zij de deur een centimeter of 5 open deed. Ik zag toen dat de deur met hoge snelheid open werd geduwd. Ik zag dat de man de woning binnen stapte. Ik zag dat de man mijn richting in stapte. Ik voelde opeens op mijn linkerwang en nek druk uitgeoefend worden. Ik voelde dat de man kennelijk opzettelijk en met kracht mij probeerde te verwonden. Ik zag toen dat de man met snelheid en kracht zijn linkerhand richting de rechterhelft mijn gezicht bracht. Ik heb toen mijn rechterarm omhoog gebracht tussen mijn gezicht en de linkerhand van de man, hierdoor heb ik zijn linkerhand afgeweerd.
Ik zag toen dat [persoon 2] richting de man stapte en hem richting de deur duwde. Ik zag dat [persoon 2] de man verder de woning uit duwde zodat deze in de portiek stond. Ik hoorde de man zeggen “Ik wil de sleutels van mijn woning hebben”. [persoon 2] is toen met de man meegelopen om hem de sleutels van zijn woning te geven.
Na ongeveer 10 minuten hoorde ik geklop op de deur en de stem van [persoon 2]. Ik heb toen de deur open gedaan en zag toen [persoon 2] en de man die mij net daarvoor had aangevallen.
[persoon 2] zei tegen mij “Deze meneer wil zijn excuses aanbieden.” De man die mij had
aangevallen heeft mij toen de hand geschut en gezegd “Sorry, ik voel mij behandeld als een hond.”
(...)”
Bij brief van 11 oktober 2013 heeft [naam stichting] aan [geïntimeerde] meegedeeld dat zij, naar aanleiding van het incident op 7 oktober 2013 waarbij volgens haar zeggen [geïntimeerde] [persoon 1] naar de keel heeft gegrepen, een ontruimingsprocedure jegens [geïntimeerde] zal starten.
Op 4 november 2013 heeft [geïntimeerde] aan één van de op dat moment in het gebouw aan de [adres 4] aanwezige personeelsleden van [bedrijf 1] gevraagd of hij wist waar [persoon 1] woonde.
Een e-mail van [persoon 4], projectmanager bij [naam stichting], van 5 november 2013 houdt onder meer het volgende in:
“Gister (04/11/13), heeft de bewoner van [adres 1] de timmerman van [bedrijf 1] aangesproken met de vraag of hij wist waar [persoon 1] woont.
Antwoord van de timmerman was: “weet ik niet”.
Hierop reageerde de bewoner van [adres 1] met: “dan achtervolg ik hem wel een keer en als ik weet waar hij woont, dan is hij van mij”.
De timmerman heeft hier verder niet op gereageerd.
Daarnaast heeft [bedrijf 1] (div. werknemers van [bedrijf 1]) van bewoners uit de portiek (van o.a. [adres 1]) begrepen dat de bewoner van [adres 1] uitspraken heeft gedaan in de trant van: “als het tot huisuitzetting komt, dan steek ik de boel in de brand”.
Deze bewoners willen verder anoniem blijven en niet aangehaakt worden in welke vorm dan ook, bij eventuele vervolgstappen n.a.v. deze uitspraken.
(...)
Vooralsnog hebben wij vanuit [naam stichting] besloten om fysiek niet aanwezig te zijn op het project. Concreet betekend dit dat de opzichter ([persoon 1]) en de woonconsulente ([persoon 5]) hun dagelijkse werkzaamheden niet op het project kunnen voortzetten. ([persoon 1] werkt nu op kantoor [naam stichting] en [persoon 5] op haar eigen kantoor). Dit betekend dat zij hun werk op dit moment niet naar behoren kunnen uitvoeren.”
De advocaat van [naam stichting] heeft op 15 november 2013 een telefoongesprek gevoerd met [persoon 6], projectleider bij [bedrijf 1] en heeft daarvan een notitie gemaakt. Die notitie houdt onder meer het volgende in:
“De heer [persoon 6] vertelt het volgende. Hij heeft van zijn beide werknemers, dit betreft een timmerman en een uitvoerder, vernomen dat zij niet willen getuigen. [persoon 6] staat daar 100% achter, omdat hij het niet verantwoord vindt om zijn mensen in de wijk bloot te stellen aan de agressie van [geïntimeerde] of van anderen. Hij meldt dat er nu al gigantisch veel agressie in de wijk is, omdat bewoners klagen over het al dan niet plaatsen van een nieuwe keuken of een toilet. Iedereen wil iets extra, en als ze dat niet krijgen kan niet iedereen daar goed mee omgaan. Gelukkig richt de agressie zich nu alleen nog maar op [naam stichting], maar het is al zo ver, naar aanleiding van het incident met [geïntimeerde], dat [naam stichting] medewerkers zich niet meer op het project durven vertonen. De medewerkers van [bedrijf 1] doen dus al het werk en als er door een getuigenis van medewerkers van [bedrijf 1] problemen ontstaan dan kan [bedrijf 1] het project niet afronden, dat zal tot grote schade leiden.”