Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4219, 200.155.040

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4219, 200.155.040

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31 mei 2016
Datum publicatie
6 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:4219
Formele relaties
Zaaknummer
200.155.040

Inhoudsindicatie

Ontbinding koopovereenkomst ter zake van bitcoins. Schade als gevolg van de ontbinding.

Uitspraak

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.155.040

(zaaknummer rechtbank Overijssel 140456)

arrest van 31 mei 2016

in de zaak van

[appellant]

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

in eerste aanleg: eiser

advocaat: mr. M. Weij,

tegen:

[geïntimeerde] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. J. Gonlag.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 8 september 2015 hier over.

1.2

Het verdere verloop blijkt uit:

- de akte houdende aanvullende producties van [appellant] ;

- akte indienden producties van [geïntimeerde] ;

- de aantekeningen van de op 10 maart 2016 gehouden comparitie.

1.3

Vervolgens hebben partijen de stukken (aanvullend) voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2 De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het (bestreden) vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 14 mei 2014:

2.1

[appellant] en [geïntimeerde] hebben op 8 augustus 2012 een overeenkomst gesloten met betrekking tot de koop en verkoop van 2.750 bitcoins. [geïntimeerde] zou deze bitcoins aan [appellant] verkopen tegen een koopprijs van € 8,05 per bitcoin, derhalve voor een totaalbedrag van

€ 22.137,50;

2.2

[appellant] heeft de koopprijs van € 22.137,50 betaald aan [geïntimeerde] ;

2.3

[geïntimeerde] heeft 990 bitcoins geleverd aan [appellant] op diens bitcoinrekening;

2.4

De resterende 1.760 bitcoins zijn nimmer door [geïntimeerde] aan [appellant] geleverd;

2.5

[appellant] heeft [geïntimeerde] per brief van 11 oktober 2012 in gebreke gesteld, waarna [appellant] op 25 oktober 2012 de overeenkomst met [geïntimeerde] buitengerechtelijk partieel heeft ontbonden voor het gedeelte dat [geïntimeerde] nog niet was nagekomen.

Daarnaast gaat het hof uit van de navolgende feiten:

2.6 “

Bitcoin” is het peer-tot-peernetwerk dat een decentraal opgeslagen grootboek – “de blockchain” – bijhoudt. Een “bitcoin” is de digitale munt die via het Bitcoin-netwerk verstuurd wordt. De adressen waarnaar bitcoins verzonden worden, bestaan uit een unieke reeks van cijfers en letters. In de blockchain wordt een overzicht bijgehouden van alle gegenereerde adressen en transacties. Het Bitcoinprotocol is zo ingericht dat miners (mensen die computerkracht ter beschikking stellen om de validiteit van transacties te controleren) voor hun werkzaamheden ten behoeve van de validiteit van die transacties beloond kunnen worden met een aantal bitcoins.

2.7

[appellant] heeft zijn bedrijf in 2011 opgezet, vanuit zijn spaarrekening. In het kader van zijn bedrijf verkocht en verkoopt [appellant] bitcoins met een marge bovenop de dagwaarde. De dagwaarde is de waarde in euro’s waartegen bitcoins op een bepaalde dag gekocht kunnen worden. [appellant] zorgde ervoor dat hij met zijn bedrijfsmatige aan- en verkoop van bitcoins steeds een (min of meer) gelijk aantal bitcoins in bezit hield. Hij voerde meerdere transacties per week uit, soms zelfs meerdere per dag.

3 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1

[appellant] heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. Een verklaring voor recht dat:

a. [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de contractuele verplichtingen uit de overeenkomst, in het bijzonder de verplichting tot het betalen van het bedrag van BTC 1.760,-- aan [appellant] ;

b. de overeenkomst tussen partijen op 25 oktober 2012 buitengerechtelijk gedeeltelijk is ontbonden;

II. Veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 14.168,-- ter gedeeltelijke ongedaanmaking van de overeenkomst, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;

Primair

III. Veroordeling van [geïntimeerde] met toepassing van artikel 6:125 Burgerlijk Wetboek (BW) tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 132.792,-- aan schadevergoeding als gevolg van de ontbinding, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente van

25 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;

Subsidiair

IV. Veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van

€ 118.545,-- aan schadevergoeding als gevolg van de ontbinding, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente van 25 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;

Primair en subsidiair

V. Veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf twee dagen na de betekening van het vonnis.

3.2

[appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, dat de overeenkomst per 25 oktober 2012 gedeeltelijk buitengerechtelijk is ontbonden en dat [geïntimeerde] op die grond gehouden is tot terugbetaling van een bedrag van € 14.168,-- uit hoofde van de ongedaanmakingsverbintenis en tot betaling van de door [appellant] ten gevolge van de ontbinding geleden schade. Primair stelt [appellant] dat hij op grond van artikel 6:125 lid 1 BW recht heeft op koerswijzigingsschade, waarbij hij uitgaat van het verschil in koers tussen het moment van het sluiten van de overeenkomst en de dag van de dagvaarding.

[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg erkend dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Ook erkent hij dat [appellant] de overeenkomst partieel buitengerechtelijk heeft ontbonden en dat hij gehouden is tot terugbetaling van € 14.168,--. [geïntimeerde] betwist echter dat er sprake is van een betaling van een geldsom in bitcoins als bedoeld in artikel 6:125 BW, nu bitcoins geen geld zijn in de zin van artikel 6:112 BW. [geïntimeerde] betwist verder ook dat het positief contractsbelang kan worden berekend op een willekeurig door [appellant] gekozen moment, lange tijd na de wanprestatie.

3.3

De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen onder 3.1 sub I (in gewijzigde vorm), onder 3.1 sub II, onder 3.1 sub IV (tot een bedrag van € 1.760,--) en onder 3.1 sub V (behoudens de gevorderde wettelijke rente) toegewezen. De rechtbank heeft de primaire vordering onder III afgewezen.

De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de bitcoin niet kan worden aangemerkt als geld in de zin van afdeling 6.1.11 BW, maar dient te worden gezien als ruilmiddel. Volgens de rechtbank houdt het standpunt van [appellant] dat de bitcoin kan dienen ter voldoening van een verbintenis tot betaling van een geldsom geen stand. Zodoende is er volgens de rechtbank geen grondslag voor toepassing van artikel 6:125 BW en dient de vordering van [appellant] op dat punt te worden afgewezen.

Wat betreft de subsidiair door [appellant] gevorderde schadevergoeding als gevolg van de ontbinding heeft de rechtbank overwogen dat [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting tot levering van 1.760 bitcoins. Omdat deze tekortkoming aan [geïntimeerde] kan worden toegerekend is [geïntimeerde] jegens [appellant] op grond van artikel 6:74 BW schadeplichtig.

Volgens de rechtbank is er geen grondslag voor vergoeding van schade na datum ontbinding. De rechtbank heeft daarom de schade van [appellant] vastgesteld op de datum van ontbinding, en heeft de schadevergoedingsvordering voor het overige afgewezen. De schade op de datum van ontbinding heeft de rechtbank vastgesteld aan de hand van het waardeverschil van de bitcoin op de dag van het sluiten van de overeenkomst en de dag van ontbinding. Nu tussen partijen vaststaat dat de waarde van de bitcoin in die periode met

€ 1,-- is gestegen, heeft de rechtbank de schadevergoedingsvordering tot een bedrag van

€ 1.760,-- toegewezen.

4 De beoordeling van het hoger beroep

5 De slotsom

6 De beslissing