Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-05-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4450, 200.179.400
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-05-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4450, 200.179.400
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 mei 2017
- Datum publicatie
- 30 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2017:4450
- Zaaknummer
- 200.179.400
Inhoudsindicatie
Geen kennelijk onredelijk ontslag na meer dan 2 jaar arbeidsongeschiktheid
Uitspraak
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.179.400
(zaaknummer rechtbank 3742098)
arrest van 30 mei 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. M.C. Frissart-Kallenbach,
tegen
de stichting Stichting Katholieke Universiteit,
gevestigd te Nijmegen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Radboudumc,
advocaat: mr. T.B. Vandeginste.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 7 februari 2017 hier over.
Het verdere verloop blijkt uit:
- de comparitie van partijen, gehouden op 3 mei 2017.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
[appellante] vordert in hoger beroep, verkort weergegeven, dat het hof het vonnis van 21 augustus 2015 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, de vorderingen van [appellante] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Radboudumc in de kosten van beide instanties, inclusief de nakosten.
2 De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
[appellante] , geboren op 16 februari 1957, is vanaf 1995 als uitzendkracht werkzaam bij
het Radboudumc. Per 1 mei 1997 is zij in dienst getreden als voedingsassistente op de afdeling N10/N00 (waarbij N staat voor neurologie), tegen een laatstelijk verdiend bruto maandsalaris van € 1.048,89 exclusief emolumenten.
[appellante] is per 16 juni 1999 volledig arbeidsongeschikt geraakt. Met ingang van 14 juni 2000 heeft zij een WAO-uitkering ontvangen op basis van 55-65% arbeidsongeschiktheid.
In een “Functie-ongeschiktheidsadvies” van het UWV USZO van 5 september 2002 is geoordeeld dat [appellante] voor haar functie op een termijn van 6 maanden na 1 april 2003 niet functiegeschikt is, omdat er een blijvende discrepantie is tussen de arbeidsbelasting in de functie van voedingsassistent 36 uur per week en de gezondheidstoestand van [appellante] .
Met ingang van 1 december 2002 is de arbeidsduur van [appellante] gewijzigd van 36 uur per week naar 16 uur per week. [appellante] is geplaatst op de afdeling N10, waar zij voordien ook werkte.
In 2008 heeft Radboucumc als onderdeel van een omvangrijke reorganisatie binnen haar organisatie een Servicebedrijf opgericht, waarin (vrijwel) alle niet-medisch gerelateerde functies en activiteiten samen- en ondergebracht zijn in een achttal product- en adviesgroepen. De voedingsassistenten zijn na oprichting van het Servicebedrijf geplaatst in de productgroep Logistiek & Services.
Ten gevolge van de reorganisatie kreeg [appellante] een nieuwe leidinggevende, [leidinggevende] (hierna: [leidinggevende] ).
[appellante] heeft op 31 mei 2010 de bedrijfsarts bezocht. In een e-mailbericht aan [leidinggevende] schrijft de bedrijfsarts:
“● [appellante] heeft op grond van structurele medische problematiek (lichamelijke aandoening + beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren) een gedeeltelijke WAO uitkering.
● Zij is na beschikking WAO herplaatst in een passende functie (prikkelarm, rustige afdeling, geen piekbelasting).
● Bij de herkeuring WAO, 2 jaar geleden, is de WAO beschikking bestendigd en is de huidige situatie voor haar een goed evenwicht om met haar blijvende gezondheidsklacht te blijven werken.
Advies:
● Vanwege de gezondheidsproblematiek van [appellante] is het niet verstandig om haar flexibel inzetbaar te maken voor wisselende afdelingen en wisselende tijden.
Naast haar vaste afdeling zou zij flexibel ingezet kunnen gaan worden op 1 andere vaste afdeling. Dat lijkt mij, gezien haar medische situatie, het meest maximale wat we van haar kunnen verwachten zonder risico op langdurig uitval.”
Door de leiding van de productgroep Logistiek & Services is in 2010 geconcludeerd dat de ingezette uren van de voedingsassistenten niet optimaal waren verdeeld over de afdelingen. Voor de afdeling N10 is besloten tot een herverdeling van het personeel, waardoor een aantal voedingsassistenten naar een andere afdeling verplaatst diende te worden. Omdat er te weinig vrijwilligers waren voor zo’n overplaatsing is besloten tot een loting onder de voedingsassistenten. Deze loting heeft plaatsgevonden in het najaar van 2010.
Op grond van de lotingsuitslag diende [appellante] verplaatst te worden naar een andere afdeling. Zij is per 1 januari 2011 geplaatst op de afdeling N20 (waarbij N staat voor Neurochirurgie).
[appellante] heeft zich per 27 december 2010 ziek gemeld.
Met betrekking tot de overplaatsing van afdeling N10 naar afdeling N20 is onder
meer het volgende geschreven:
Uit een e-mail van [appellante] aan [leidinggevende] van 11 januari 2011:
“En [leidinggevende] nog ‘n keer voor alle duidelijkheid, het is niet zo als jij het gisteren benoemde de angst om naar neuro 20 te gaan, maar alle toestanden er om heen die voor mij zoveel stress opleveren.”
Uit een mail van de bedrijfsmaatschappelijk werker aan Radboucumc van 24 januari 2011:
“Zij wil graag weer werken, maar er zijn nog wel een paar hobbels
te nemen. Ze wil niet terug naar N10, waar de loting heeft plaatsgevonden. N20 wil ze ook niet ?? Ze geeft aan mij aan dat ze een rustige plek wil met weinig prikkels.”
Uit een e-van 25 januari 2011 van [appellante] aan [leidinggevende] :
“Even ‘n toevoeging voor ons gesprek vanmiddag.
In ‘n eerder tel. gesprek heb ik aan gegeven dat ik vanmiddag ook graag gesamenlijk wil kijken wat er voor andere mogelijkheden voor mij zijn.
Wat mij betreft in ‘n andere functie dan voedingsass., gezien de onrust die er is, de veranderingen die gaan komen en het geen garantie’s kunnen geven dat ik ‘n volgende keer niet weer mee moet loten.”
[appellante] is op 3 februari 2011 gestart als voedingsassistente op de afdeling N20. Zij is eind februari 2011 uitgevallen.
Medio maart 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante] en [leidinggevende] in aanwezigheid van de bedrijfsmaatschappelijk werker over het inzetten van [appellante] .
De bedrijfsarts schrijft naar aanleiding van een spreekuurbezoek van [appellante] op 13 april 2011 aan [leidinggevende] :
“Zij is niet meer geschikt voor de functie van voedingsassistente, gezien de veranderende eisen die bij deze functie worden gesteld. (...)
Overigens vertelde mevrouw mij dat zij tijdelijk werkzaamheden gaat verrichten in de patientenbibliotheek.”
Op 15 april 2011 is [appellante] op arbeidstherapeutische basis gestart op de patiëntenbibliotheek.
Per 27 juni 2011 heeft [appellante] tijdelijke administratieve werkzaamheden verricht ten behoeve van het zogeheten “transferpunt”.
Na het beëindigen van deze werkzaamheden drie heeft [appellante] kort administratieve werkzaamheden verricht ter ondersteuning van (de leidinggevenden van) de voedingsassistenten.
De arbeidsdeskundige van Radboudumc heeft op 25 juli 2011 een rapport uitgebracht op verzoek van de leidinggevende [leidinggevende] over de vraag welke voorwaarden er aan het werk voor [appellante] gesteld worden, zodat sprake is van passend werk voor [appellante] in het UMC en welke vervolgstappen geadviseerd worden. In dit advies staan de beperkingen van het persoonlijk en sociaal functioneren van [appellante] beschreven ten opzichte van normaal functioneren, alsmede de beperkingen in de fysieke werkomgeving en werktijden. Kort samengevat komen die beperkingen erop neer dat [appellante] is aangewezen op een voorspelbare, stabiele werksituatie in een prikkelarme werkomgeving. Genoemd wordt dat de functies van gastvrouw Zotel, medewerker Radboud bibliotheek, medewerker
Reserveringsbureau en mogelijk administratieve functies mogelijkheden voor
[appellante] zouden kunnen bieden, en verder dat de volgende stappen in het
vervolgtraject gezet moeten worden:
“Opstarten loopbaantraject voor onderzoek naar de mogelijkheden in de administratie.
Het gemiddelde instapniveau voor administratief werk ligt op MAVO+.
[appellante] heeft dit niveua (zie bijgevoerd CV).
Relevante vragen met betrekking tot haar arbeidsmogelijkheden zijn:
Noodzakelijke (bij)scholing? Administratieve functies schaal 4 is dit haalbaar voor haar?
Opties andere genoemde arbeidsmogelijkheden zoals medewerker Zotel, in hoeverre zijn of komen deze beschikbaar, verloop, kansen op vacature?”
Op 11 augustus 2011 heeft naar aanleiding van dit rapport een gesprek plaatsgevonden met [appellante] , de arbeidsdeskundige en de verzuimcoach van [appellante] , [arbeidsdeskundige] . Na nader onderzoek en overleg over onder meer een passend afdelingsprofiel en de werktijden is besloten tot een proefplaatsing van drie maanden op de afdeling N30 (geriatrie). [appellante] is daar per 17 november 2011 begonnen als voedingsassistent en is per 6 januari 2012 uitgevallen, waarna de proefplaatsing is beëindigd.
In een door Radboudumc aangevraagd deskundigenoordeel over de re-integratie-inspanningen van [appellante] van 13 maart 2012 is onder meer het volgende vermeld:
“NB: Na intern onderzoek BA en nadien AD vanaf 17-11-2011 in een opbouwschema hervat op een andere afdeling, blijkens afdelingsprofiel en de beperkingen passend werk. Per dd 06-01-2012 wederom uitval, werknemer geeft aan geen structuur op de afdeling, veel druk en geen rust. (...)
NB: In mail dd 20-12-2011 geeft de teamleider voedingsassistenten ( [appellante] ) aan dat het huidige werk inderdaad erg fluctueert per week, niet de wenselijke rust en overzicht aanwezig is zoals eerder aangegeven. (...)
Het zit werknemer nog steeds erg hoog dat ze van haar vroegere afdeling weg moest, na loting, terwijl de afdeling (onveranderd)bestaat, ingehuurde krachten worden ingezet, terwijl de werkgever dat niet wil erkennen.”
De bedrijfsarts concludeert naar aanleiding van een spreekuurbezoek op 10 april 2012 als volgt:
“Er zijn in toenemende mate spanningsklachten t.g.v. onzekerheid over haar toekomstige werksituatie. De gezochte behandeling is adequaat. (...)
Mijn conclusie is: Er bestaat onveranderd arbeidsgeschiktheid voor passende werkzaamheden, waarbij de beperkingen, zoals deze werden beschreven bij het laatste heronderzoek voor de WAO bij het UWV, in acht moeten worden genomen. Verder verwijs ik naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 25 juli 2011.
Mijn advies is: Een traject starten, leidend tot herplaatsing in passend werk.”
De arbeidsdeskundige rapporteert bij door [appellante] verzocht deskundigenoordeel UWV van 22 mei 2012 over de re-integratie-inspanningen door Radboudumc:
“Visie van de werkgever op de situatie: “Onbekend”.
Visie van de werknemer op de situatie: “Inspanningen van de werkgever zijn nihil, tegen advies van BA herplaatsen”. (...)
De inspanningen die de werknemer van de werkgever vraagt zijn redelijk, overeenkomstig gegevens BA t.a.v. belastbaarheid. Inzetten van werknemer (door werkgever)op haar laatste werkplek was niet correct, voldeed niet aan de omschreven beperkingen, heeft werkgever nadien zelf ook aangegeven.
Er is en blijft geen duidelijk overleg, tot op heden werd er geen traject opgesteld en/of duidelijke afspraken gemaakt (zoals de BA heeft voorgesteld), waardoor werknemer alleen maar verder is “afgegleden”. (...).
De door de werkgever uitgevoerde re-integratie-inspanningen zijn niet voldoende. (...).”
Het UWV oordeelt op basis daarvan dat Radboudumc onvoldoende meewerkt aan de re-
integratie van [appellante] .
De bedrijfsarts schrijft na een bezoek van [appellante] op 10 juli 2012 aan [leidinggevende] :“Er is (opnieuw) een forse toename van de beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Een van de oorzaken is de onzekerheid omtrent haar toekomstige werksituatie. De begeleiding, die mevrouw al had, is geïntensiveerd.
Mijn conclusie is: Er bestaat op dit moment volledige arbeidsongeschiktheid voor eigen of passend werk.”
De bedrijfsarts schrijft op 13 november 2012 dat de gezondheidstoestand van [appellante] onveranderd is en concludeert dat volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden voor eigen of passend werk bestaat en dat geen verbetering in de belastbaarheid is te verwachten binnen een termijn van 26 weken. In een aparte verklaring van gelijke datum schrijft de bedrijfsarts het volgende:
“Uit onderzoek van de arbeidsdeskundige blijkt dat er geen mogelijkheden meer zijn voor terugkeer in haar eigen functie binnen het UMCN. Na herstel bestaat er theoretisch volgens de arbeidsdeskundige geschiktheid voor een administratieve functie binnen het UMCN. Daarvoor is bijscholing noodzakelijk, hetgeen op dit moment door medische beperkingen niet mogelijk is. Binnen het actuele bedrijfseconomische klimaat bij het UMCN komen passende functies niet of nauwelijks beschikbaar.”
Radboudumc heeft op 5 februari 2013 een ontslagaanvraag voor [appellante] ingediend bij het UWV op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft op 3 juni 2013 de gevraagde toestemming geweigerd omdat Radboudumc niet aannemelijk heeft gemaakt dat [appellante] arbeidsongeschikt is voor het eigen werk en niet binnen 26 weken zal herstellen.
Radboudumc heeft op 17 oktober 2013 opnieuw een ontslagaanvraag ingediend voor [appellante] wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft op 9 januari 2014
toestemming verleend omdat Radboudumc aannemelijk heeft gemaakt op grond van een eenduidige verklaring van de bedrijfsarts en het deskundigenadvies dat [appellante] arbeidsongeschikt is voor eigen werk en binnen 26 weken niet zal herstellen. Ook heeft
Radboudumc volgens het UWV aannemelijk gemaakt dat zij binnen 26 weken redelijkerwijs geen mogelijkheid heeft om [appellante] binnen de onderneming te herplaatsen in een aangepaste functie of passend ander werk.
Radboudumc heeft bij brief van 13 januari 2014 de arbeidsovereenkomst met [appellante] opgezegd met inachtneming van de geldende opzegtermijn tegen 1 april 2014.
De behandelende psycholoog/psychotherapeut van [appellante] schrijft in een brief van
10 september 2014 dat [appellante] zich niet serieus voelde genomen door haar
werkgever nadat ze op haar vaste aangepaste werkplek in december 2010 werd
uitgeloot, dat ze 15 jaar, goed beoordeeld door haar werkgever, gewerkt heeft in haar
functie en vervolgens op 6 verschillende werkplekken in verschillende functies is
ingezet zonder ingewerkt te zijn waarvan de tweede plaatsing wel geschikt was,
maar waar ze weer is weg gehaald.
De bedrijfsarts schrijft op 9 februari 2015 het volgende aan Radboudumc:
“[appellante] is in 1999 uitgevallen met klachten die leidden tot beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Deze vinden hun oorsprong in een periode vóór het dienstverband bij het Radboudumc. In december 2010/januari 2011 is [appellante] uitgevallen als gevolg van een voor haar stressvolle situatie rondom haar overplaatsing naar een andere afdeling. Nadat deze overplaatsing was beëindigd, in februari 2011, herstelde zij echter snel en keerde zij, wat betreft haar gezondheid en belastbaarheid, weer terug op het niveau van voor de overplaatsing. Een terugkeer naar haar ‘oude’ afdeling bleek toen echter niet meer mogelijk als een gevolg van een wijziging van de organisatie. Deze organisatiewijziging bracht met zich dat de functie van voedingsassistent niet meer in overeenstemming was met de beperkingen van [appellante] . Er was op dat moment dus niet zozeer sprake van een toegenomen arbeidsongeschiktheid van [appellante] als wel van een verandering van de organisatie.
In de loop van 2012 is de gezondheidssituatie van [appellante] verslechterd. Wat daarbij een grote rol heeft gespeeld is dat in een stressvolle situatie bij [appellante] oude gedragspatronen worden geactiveerd die maken dat zij niet in staat is om met die situatie op een adequate wijze om te gaan. De oorzaak voor deze beperkingen in de belastbaarheid ligt in een periode voor de aanvang van het dienstverband bij het radboudUMC. Hierdoor is zij uitermate gevoelig voor veranderingen in de werksituatie. De toegenomen arbeidsongeschiktheid van [appellante] vloeit naar mijn mening dan
ook niet voort uit die veranderingen maar uit de wijze waarop zij op die veranderingen reageert, wat een omstandigheid is die in haar persoonlijkheid is gelegen.”
3 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd dat Radboudumc wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 173.444,- en een netto bedrag van € 25.000,- wegens immateriële schade vanwege de kennelijke onredelijkheid van de opzegging en in
de proceskosten.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 21 augustus 2015 de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de kosten van de procedure.