Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5175, 21-003061-16
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5175, 21-003061-16
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 6 juni 2018
- Datum publicatie
- 6 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:5175
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2016:2722, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:572, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- 21-003061-16
Inhoudsindicatie
Mega-onderzoek Mount Nepal. Verdachten waren medewerkers van SNSPF en hebben onderling betalingsafspraken gemaakt, waarbij een deel van de uurvergoeding van SNSPF werd doorbetaald aan andere SNSPF-medewerkers. Daarbij werden valse facturen opgemaakt. Vrijspraak oplichting en verduistering. Verdachte wordt veroordeeld voor niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en het leidinggeven aan een criminele organisatie. Gevangenisstraf van 24 maanden.
Uitspraak
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003061-16
Uitspraak d.d.: 6 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 mei 2016 met parketnummer 16-994013-13 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
wonende te [woonplaats] .
1 Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
2 Onderzoek van de zaak
2.1
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 november 2017 (regiezitting), 11 april 2018 (inhoudelijke behandeling, requisitoir en deel pleidooi), 18 april 2018 (overig deel pleidooi, repliek, dupliek, en laatste woord verdachte), 23 mei 2018 (sluiting van het onderzoek) en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw recht doende zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. De vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A.E. van der Wal, naar voren is gebracht. Hetgeen in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] door de raadsman mr. J.W. Soeteman ter verdediging in het pleidooi naar voren is gebracht, geldt met instemming van het hof, ook als naar voren gebracht in deze zaak.
Samenvatting van het arrest
De zaak tegen verdachte vloeit voort uit een onderzoek naar omkoping bij SNS Property Finance (verder SNSPF). Daarbij is de verdenking gerezen dat medeverdachte [medeverdachte 1] , die ingehuurd was door SNSPF, zich liet betalen door externen die (mede) door [medeverdachte 1] werden ingehuurd, waaronder [verdachte] . Daarbij zou gebruik zijn gemaakt van valse facturen. Dit wordt in het dossier aangeduid als niveau 1.
Daarnaast is de verdenking gerezen dat via [verdachte] externen bij SNSPF zijn aangebracht. Deze externen betaalden per door hen aan SNSPF gefactureerd uur een vergoeding aan [verdachte] . [verdachte] betaalde deze vergoeding deels door aan [medeverdachte 1] en enkele andere voor SNSPF werkzame personen, alsmede aan één buitenstaander. Dit wordt in het dossier aangeduid als niveau 2. Het betreft hier mensen die in het dossier ook de “Groningers” worden genoemd.
In de tenlastelegging zijn per niveau strafbare feiten ten laste gelegd, kort gezegd oplichting, omkoping (actief en/of passief), valsheid in geschrifte, witwassen en het deelnemen aan een criminele organisatie.
De advocaat-generaal stelt in reactie op de door de verdediging gevoerde verweren dat geen sprake is van nietigheid van de dagvaarding en vordert dat verdachte voor alle veertien strafbare feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
De verdediging stelt dat sprake is van nietigheid van de tenlastelegging voor zover die ziet op het witwassen van geldbedragen. Voorts heeft de verdediging uitvoerige verweren gevoerd die er toe moeten leiden dat verdachte van de hem ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken.
Het hof komt samengevat tot de volgende oordelen:
- het verweer op nietigheid van de dagvaarding wordt verworpen;
- het hof spreekt verdachte vrij van de onder feiten 1 en 6 ten laste gelegde oplichting dan wel verduistering, van het onder 4 ten laste gelegde gewoontewitwassen, van het onder feit 5 ten laste gelegde deelnemen aan een criminele organisatie en van de onder feiten 9 en 11 ten laste gelegde niet ambtelijke omkoping;
- het hof acht bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
- Voor die feiten legt het hof verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden op.
In het vervolg van het vonnis zal het hof uitleggen hoe het tot zijn conclusies komt. Waar dat nodig is, worden de standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging uitgebreider besproken. Het hof zal daarbij eerst enkele, meer algemene onderwerpen bespreken. Vervolgens wordt besproken in hoeverre de verschillende feiten zijn bewezen. Tot slot legt het hof uit hoe het komt tot de strafoplegging in deze zaak.
3 Voorvraag
De geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van het witwassen aan de hand van de tenlastelegging noch het dossier of requisitoir voldoende duidelijk is welke witwashandelingen verdachte in privé zou hebben gepleegd. Uit de wijze van ten laste leggen zijn, aldus de verdediging, 128 mogelijke manieren van witwassen te destilleren. Het verwijt is onvoldoende concreet, zodat de verdediging zich onvoldoende kan verweren. De dagvaarding is wat betreft deze feiten onvoldoende duidelijk en moet daarom (partieel) nietig verklaard worden.
Oordeel hof
Volgens artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.
Bij de uitleg van deze bepaling moet voortdurend in het oog worden gehouden dat centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn. De eis van ‘opgave van het feit’ wordt zo uitgelegd dat het geheel in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk moet zijn, verder niet innerlijk tegenstrijdig en overigens voldoende feitelijk. Een dagvaarding behoeft zich niet uit te laten over de voor de strafbaarheid irrelevant zijnde aard en omvang van nadere bijzonderheden waarvan de vermelding niet op straffe van nietigheid wordt verlangd.
Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een nietigheidsverweer ten aanzien van de dagvaarding een aantal factoren dient te worden meegewogen. Eén van die factoren is de vraag of er bij verdachte bij kennisneming van het strafdossier redelijkerwijs twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten. Een andere factor die moet worden meegewogen is dat in de bewoordingen van de tenlastelegging besloten kan liggen wat het voorwerp van het strafrechtelijk onderzoek vormt. Ook de inhoud van de door de verdediging overgelegde pleitnota mag in de beoordeling van het nietigheids-verweer worden meegenomen, evenals de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.
Gezien de onderhavige tenlastelegging, waarbij de aan verdachte verweten gedraging is omschreven, in samenhang met de inhoud van het complete dossier, moet de verdachte in staat worden geacht de tekst van de tenlastelegging te begrijpen. In de kern komt het erop neer dat volgens het openbaar ministerie de in de tenlastelegging genoemde bedragen zijn verkregen door misdrijven en (vervolgens) zijn witgewassen. Het feit dat in de tenlastelegging de in artikel 420bis Sr genoemde varianten van witwassen zijn opgenomen met een aantal verschillende – duidelijk omschreven – bedragen op grond waarvan de verdediging komt tot 128 varianten van witwassen, naar het oordeel van het hof niet leidt tot nietigheid van de tenlastelegging
Voorts is mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat het voor de verdachte en de verdediging niet duidelijk was tegen welke verdenking de verdachte zich moest verdedigen.
De tenlastelegging behelst naar het oordeel van het hof een voldoende duidelijke opgave van de feiten nu de tekst van de tenlastelegging voldoende duidelijk, begrijpelijk, feitelijk en niet tegenstrijdig is. Het hof is gezien het bovenstaande van oordeel dat de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 Sv voldoet en verwerpt daarom het nietigheidsverweer van de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer en verklaart de dagvaarding -ook ter zake van het (gewoonte)witwassen- geldig.