Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:618, 200.183.396/01 en 200.183.398/01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-01-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:618, 200.183.396/01 en 200.183.398/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
23 januari 2018
Datum publicatie
23 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:618
Zaaknummer
200.183.396/01 en 200.183.398/01

Inhoudsindicatie

Gaswinning in Groningen. Abstracte schadebegroting. In deze procedure staat de vraag centraal of particuliere woningeigenaren en corporaties aanspraak kunnen maken op schadevergoeding vanwege de waardevermindering van hun woningen ten gevolge van de gaswinning ook wanneer de woning niet wordt verkocht. Het hof beantwoordt deze vraag, net als de rechtbank, bevestigend. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat abstracte schadebegroting toelaatbaar is wanneer dat redelijk en doelmatig is. Gezien de schade-oorzaak en de in Nederland levende rechtsovertuigingen is er reden om in dit geval geen hoge eisen te stellen aan de toelaatbaarheid van abstracte schadebegroting. Voldoende is dat de schade een voldoende structureel karakter heeft, begroting van de schade mogelijk is en niet op onoverkomelijke bezwaren stuit vanuit het oogpunt van doelmatigheid en dat de woningeigenaren belang hebben bij abstracte schadebegroting. Aan die vereisten is voldaan.

Anders dan de rechtbank verklaart het hof WAG niet-ontvankelijk in haar vorderingen voor zover deze zijn gebaseerd op artikel 3:305a BW. Naar het oordeel van het hof bieden de statuten van WAG geen ruimte voor de behartigen van de belangen van anderen dan haar deelnemers, en dat is wel een vereiste voor ontvankelijkheid op grond van artikel 3:305a BW.

WAG kan wel ontvangen worden in haar hoedanigheid van gevolmachtigde/lasthebbers van har deelnemers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummers gerechtshof 200.183.396/01 en 200.183.398/01

(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/19/107616 HA ZA 14-234 en C/19/107616 / HA ZA 14-234)

arrest van 23 januari 2018

in de zaak met nummer 200.183.396/01 van

Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.,

statutair gevestigd te ’s-Gravenhage en kantoorhoudende te Assen,

appellante,
hierna: NAM,

in eerste aanleg: gedaagde,

advocaat: mr. M.A. Leijten, kantoorhoudend te Amsterdam, die met zijn kantoorgenoot
mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk heeft gepleit,

tegen

1 Christelijke Woningstichting Patrimonium Groningen,

gevestigd te Groningen,

2. Stichting Lefier, mede als rechtsopvolgster onder algemene titel van Stichting Woningbouw Slochteren, voorheen gevestigd te Schildwolde,

gevestigd te Hoogezand-Sappemeer,

gevestigd te Veendam,

gevestigd te Groningen,

gevestigd te Usquert,

6a. Woonstichting Groninger Huis, mede als rechtsopvolgster onder algemene titel van Stichting Steelande Wonen, voorheen gevestigd te Groningen,
gevestigd te Zuidbroek,
6b Woningstichting Wierden en Borgen, als rechtsopvolgster onder algemene titel van Stichting Steelande Wonen, voorheen gevestigd te Groningen,
gevestigd te Bedum,
7. Stichting Uithuizer Woningbouw, gevestigd te Uithuizen,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: de corporaties,

in eerste aanleg: eisers,

advocaat nu: mr. R.N.E. Visser, kantoorhoudend te Amsterdam, die met zijn kantoorgenoot mr. M.F. Bartels ook heeft gepleit,

en in de zaak met nummer 200.183.398/01 van

Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.,

statutair gevestigd te ’s-Gravenhage en kantoorhoudende te Assen,

appellante,
hierna: NAM,

in eerste aanleg: gedaagde,

advocaat: mr. M.A. Leijten, kantoorhoudend te Amsterdam, die met zijn kantoorgenoot

mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk heeft gepleit,

tegen

1 Stichting Waardevermeerdering door Aardbevingen Groningen,gevestigd te Groningen,hierna: WAG,advocaat: mr. P.W. Huitema, kantoorhoudend te Groningen, die met zijn kantoorgenoot mr. R. Glas heeft gepleit,2. Stichting Woonzorg Nederland,gevestigd te Voorschoten,3. Woningstichting Wierden en Borgen, gevestigd te Bedum,4. Stichting Christelijke Woongroep Marenland, gevestigd te Appingedam,geïntimeerden 2 tot en met 4 hierna gezamenlijk te noemen: de corporaties,

advocaat nu: mr. R.N.E. Visser, kantoorhoudend te Amsterdam, die ook heeft gepleit,
in eerste aanleg: eisers.

De corporaties zullen in beide zaken gezamenlijk als “de corporaties” worden aangeduid.

1 Het geding in eerste aanleg (in beide zaken)

1.1

Voor het geding in eerste aanleg in beide zaken verwijst het hof naar het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland afdeling privaatrecht locatie Assen van 2 september 2015.

2 Het geding in hoger beroep

3 De wijziging van enkele procespartijen (in beide zaken)

5 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg (in beide zaken)

6 Ontvankelijkheid

7 Prejudiciële vragen?

8 Bespreking van de (overige) grieven Reikwijdte van het appel

10 De beslissing Het gerechtshof:In beide zaken10.1 bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2015 voor wat betreft de proceskostenveroordeling;10.2 vernietigt het vonnis voor het overige,en in zoverre opnieuw rechtdoende:10.3 verklaart WAG niet-ontvankelijk in haar vorderingen, voor zover deze zijn gebaseerd op artikel 3:305a BW;10.4 verklaart jegens WAG, als lasthebber/gevolmachtigde van de woningeigenaren vermeld op de als productie 75 overgelegde lijst, en jegens de corporaties, dat NAM aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door aardbevingen als gevolg van gaswinning door NAM bestaande uit waardevermindering van de onroerende zaken gelegen in het gebied waar aardbevingen ten gevolge van gaswinning door NAM voorkomen, en dat die schade voor vergoeding komt ongeacht of er fysieke schade aan de onroerende zaken is opgetreden en ongeacht of de onroerende zaken al dan niet zijn verkocht;10.5 veroordeelt NAM jegens WAG, in de hiervoor vermelde hoedanigheid, en jegens de corporaties, tot vergoeding van de onder 10.4 bedoelde schade, nader op te maken bij staat;10.6 veroordeelt NAM tot betaling aan de corporaties van een bedrag van € 30.513,18 ex btw aan kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 sub BW;10.7 veroordeelt NAM in de proceskosten van het hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van WAG en de corporaties gevallen op € 1.937,- aan verschotten en op € 11.450,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, voor WAG en de corporaties ieder, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,en te vermeerderen met € 131,00 voor nasalaris van de advocaat, voor WAG en de corporaties ieder en met nogmaals € 68,00 voor nasalaris van de advocaat, voor WAG en de corporaties ieder, indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;