Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-07-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6333, 200.191.818/01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-07-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6333, 200.191.818/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 juli 2018
Datum publicatie
23 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:6333
Formele relaties
Zaaknummer
200.191.818/01

Inhoudsindicatie

Begrip arbeidsovereenkomst. Bevoegdheid kantonrechter. Ongewenst gedrag bij onderwijsinstelling. Op grond van alle omstandigheden van het geval geldt dat sprake is van een overeenkomst van opdracht tot het verzorgen van lessen, niet van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is ook bevoegd in gevallen van artikel 7:658 lid 4 BW (arbeidsongevallen niet-werknemers). Indien desondanks is verwezen naar de rechtbank is rechtbank bevoegd. Na waarschuwing opnieuw ontvangen signalen van ongewenst gedrag waren voldoende ernstig om niet-verlenging van de overeenkomst van opdracht te rechtvaardigen. Diepgaand onderzoek naar de juistheid van de signalen kon niet gevergd worden. Onderwijsinstelling heeft niet onrechtmatig gehandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.191.818/01

(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/165170 / HA ZA 14-597)

arrest van 10 juli 2018

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [A] ,

appellant,

in eerste aanleg: eiser,

hierna: [appellant],

advocaat: mr. I.P.M. Boelens, kantoorhoudend te Zeist,

tegen

Stichting Christelijke Hogeschool Windesheim,

gevestigd te Zwolle,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna: Windesheim,

advocaat: mr. E. Bos-van den Berg, kantoorhoudend te Zwolle.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 19 juli 2016 hier over.

1.2

Het verdere verloop blijkt uit:

- het proces-verbaal van comparitie van 13 september 2016;

- de memorie van grieven (met producties 20 en 21);

- de memorie van antwoord.

1.3

Vervolgens heeft Windesheim de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. In het procesdossier van Windesheim ontbreken de producties bij de memorie van grieven. Het hof heeft daarvoor geput uit het griffiedossier.

1.4

[appellant] heeft in hoger beroep, samengevat, gevorderd het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 2 december 2014 en het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 25 november 2015 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende,

primair:

voor recht te verklaren dat de arbeidsrelatie tussen partijen gekwalificeerd moet

worden als arbeidsovereenkomst en dat Windesheim aansprakelijk is jegens [appellant] voor

de schade die [appellant] heeft geleden en nog zal lijden omdat Windesheim niet heeft

voldaan aan de verplichtingen welke op haar rusten krachtens artikel 7:658 BW, althans zich jegens [appellant] niet als goed werkgever heeft gedragen en deswege aansprakelijk is voor de schade die daar het gevolg van is;

subsidiair:

voor recht te verklaren:

dat Windesheim aansprakelijk is jegens [appellant] voor de schade die [appellant] heeft geleden en nog zal lijden wegens het niet voldoen door Windesheim aan de verplichtingen ex artikel 7:658 lid 4 BW, althans dat Windesheim onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] ;

primair en subsidiair:

Windesheim te veroordelen aan [appellant] te vergoeden alle schade die het gevolg is van het handelen van Windesheim c.q. de personen waar Windesheim aansprakelijk voor is, deze schade nader op te maken bij staat, te verhogen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van Windesheim in de kosten van beide instanties.

2 De vaststaande feiten

2.1

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.

2.2

Op 20 juli 2012 is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen. Deze overeenkomst, welke als titel draagt "Overeenkomst van opdracht" en als subtitel "opdrachtnemer met verklaring arbeidsrelatie de VAR-winst of VAR-dga", bepaalt dat [appellant] , die de overeenkomst namens zijn eenmanszaak [G] is aangegaan, gedurende de periode 1 augustus 2012 tot 1 februari 2013 werkzaamheden voor Windesheim verricht, bestaande uit het verzorgen van onderwijs.

2.3

In de overeenkomst is verder het volgende opgenomen:

"Artikel 2 Werkzaamheden

(...)

Opdrachtnemer staat garant voor een correcte uitvoering van de werkzaamheden en zal de

werkzaamheden verrichten zoals het een goed opdrachtnemer betaamt.

Artikel 3 Vergoeding

1. De vergoeding voor de werkzaamheden bedraagt:

- 400 uur x € 68,50 = € 27400,00. (...)

2. (...)

3. Indien de werkzaamheden, om welke reden dan ook, niet zijn uitgevoerd vervallen de voor

opdrachtnemer aan die werkzaamheden gekoppelde vergoedingen en onkostenvergoedingen.

4. (...)

5. Opdrachtnemer zal Windesheim na afloop van de werkzaamheden op basis van schriftelijke declaratie(s) factureren. (...)

Artikel 4 Afdracht premies en belastingen

Opdrachtnemer draagt zorg voor een correcte aangifte en afdracht van verschuldigde premies en belastingen over de gefactureerde vergoedingen, zoals genoemd in het eerste lid van artikel 3. Opdrachtnemer vrijwaart Windesheim van iedere aansprakelijkheid voor betaalverplichtingen (loon)belasting, sociale lasten en pensioenpremies, die door de belastingdienst dan wel het UWV dan wel het ABP aan Windesheim zouden worden opgelegd vanwege de door opdrachtnemer in het kader van deze overeenkomst uitgevoerde werkzaamheden.(...)

Artikel 6 Einde van de overeenkomst

1. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege zodra de opdracht is voltooid dan wel door het

verstrijken van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan, zonder dat voor dit eindigen enige opzegging is vereist.

2. Indien opdrachtnemer niet goed en/of niet tijdig zijn of haar werkzaamheden verricht, een

en ander ter beoordeling van Windesheim, treden partijen met elkaar in overleg om alsnog een juiste en/of tijdige uitvoering van de werkzaamheden te bewerkstellingen. Indien opdrachtnemer vervolgens wederom niet goed en/of niet tijdig presteert, is Windesheim gerechtigd deze overeenkomst zonder voorafgaande opzegging te beëindigen, zonder dat Windesheim tot enige vergoeding verplicht is en onverminderd het recht van Windesheim op volledige schadevergoeding."

2.4

Windesheim heeft haar beleid inzake ongewenste omgangsvormen vastgelegd in het stuk met de titel "Het beleid van Windesheim inzake ongewenste omgangsvormen" van april 2012. Daarin is bepaald, voor zover van belang:

"Preventie

Een onderwijsorganisatie, zoals Windesheim, is een instelling waar mensen intensief met elkaar samenwerken en waarvan mag worden verwacht dat zij ongewenste omgangsvormen bespreekbaar maakt en aandacht besteedt aan een verantwoorde sociale omgang tussen mensen onderling.

Een specifieke verantwoordelijkheid voor het preventiebeleid ligt bij het management van

Windesheim, dat op verschillende manieren aandacht kan besteden aan de problematiek van

ongewenste omgangsvormen:

(…)

door het vaststellen van een klachtenregeling en het benoemen van een of meer vertrouwenspersonen en een klachtencommissie;(…)"

2.5

Op 12 september 2012 heeft [appellant] een gesprek gevoerd met de heer [B] ,

hoofddocent van Windesheim en leidinggevende. In dat gesprek is aan [appellant] medegedeeld dat er signalen waren binnengekomen van grensoverschrijdend gedrag door [appellant] . Genoemd werden het feit dat [appellant] een studente thuis zou hebben uitgenodigd, een arm om de schouder van een vrouwelijke student zou hebben geslagen en amicale tweets aan studenten zou hebben verstuurd, terwijl een studente had aangegeven naar de vertrouwenspersoon te gaan met betrekking tot het gedrag van [appellant] . Aan [appellant] is medegedeeld dat hij zijn gedrag zou moeten aanpassen en dat de overeenkomst onmiddellijk zou worden beëindigd als er nieuwe signalen zouden binnenkomen.

2.6

Op 14 januari 2013 vond opnieuw een gesprek tussen betrokkenen plaats. Volgens [B] waren er nieuwe signalen binnengekomen. Tenminste drie vrouwelijke studenten zouden zich niet veilig hebben gevoeld in de nabijheid van [appellant] . Laatstgenoemde zou seksistische opmerkingen maken, zou vertellen over zijn drugsverleden, zou af en toe de armen van studenten aanraken en zou naar de kroeg zijn geweest met een mannelijke student. [B] heeft aan het eind van dat gesprek meegedeeld "het risico van grensoverschrijdend gedrag te groot" te vinden om de overeenkomst met [appellant] voort te zetten. Aan [appellant] is daarbij gevraagd om de werkzaamheden tot 1 februari 2013 nog wel te continueren, aan welk verzoek [appellant] gevolg heeft gegeven.

2.7

[appellant] heeft bij brief van 25 maart 2013 een drietal klachten ingediend bij het College van Bestuur (CvB) van Windesheim over de gang van zaken rond de beëindiging van de samenwerking en de - naar zijn mening onterechte - verwijten aan zijn adres. Het CvB heeft de klachten doorgeleid naar de Klachtencommissie Ongewenste Omgangsvormen (verder: de klachtencommissie), die een onderzoek heeft verricht. In dat kader zijn [appellant] en een aantal betrokken collega's gehoord. De klachtencommissie heeft haar bevindingen neergelegd in een eindrapport.

2.8

In het door de klachtencommissie opgemaakte verslag van het gesprek met [B] van 17 mei 2013 is het volgende vermeld:

"Toen in januari 2013 opnieuw sprake was van signalen heeft de heer [B] onmiddellijk mevrouw [C] ingeschakeld. Hij heeft aan haar gevraagd de signalen op zo

discreet mogelijke wijze te onderzoeken. De heer [B] hoefde niet precies te weten

wat er gebeurd was, maar wilde wel onderzoeken of de signalen 'echt' waren. Mevrouw [C] heeft toen met de SLB-er gesproken en een aantal docenten op discrete wijze

bevraagd. Tijdens het gesprek op 14 januari 2013 heeft de heer [B] het resultaat van

het onderzoek van mevrouw [C] met de heer [appellant] besproken."

2.9

In het door de klachtencommissie opgemaakte verslag van het slotgesprek met [B] van 27 november 2013 is vermeld:

"Vanuit de commissie wordt opgemerkt dat het niet ondenkbaar is dat de signalen wel na

12 september 2012 zijn ontvangen, doch dat deze betrekking hadden op voorvallen die

dateerden van vóór die datum. De heer [B] vindt dit niet erg waarschijnlijk, omdat hij de stellige indruk heeft dat de signalen afkomstig waren uit de nieuwe groepen, die de heer [appellant] pas na de zomervakantie onder zich had."

2.10

In het door de klachtencommissie opgemaakte verslag van het gesprek met mevrouw [C] van 25 maart 2013 is het volgende vermeld:

"Gevraagd of in de periode tussen september 2012 en januari 2013 sprake is geweest van signalen, antwoordt mevrouw [C] bevestigend. Zo is zij zelf een keer benaderd door een mannelijke student, die aangaf dat hij moeite had met de heer [appellant] (…); hij gaf evenwel ook aan dat de heer [appellant] zich veel te vrij gedroeg richting de vrouwelijke studenten en hen ook aanraakte. De student vertelde voorts dat hij en anderen hierover goed konden praten met de SLB-er. Min of meer tegelijkertijd hoorde mevrouw [C] van de SLB-er dat zij de heer [appellant] al op dit soort gedragingen had aangesproken.

(…)

Desgevraagd geeft mevrouw [C] aan dat de SLB-er die haar heeft benaderd mevrouw

[D] was. Zij had waargenomen dat vrouwelijke studenten overstuur waren of zich

geïntimideerd voelden door de heer [appellant] . Deze zou vrouwelijke studenten bij de

onderarm hebben aangeraakt, opmerkingen als 'lieffie' hebben gemaakt en aan een

studente hebben verteld over zijn drugsgebruik in het verleden. Daarbij vertelde hij 'hoe

lekker je het kan doen op GHB' waaraan hij de vraag toevoegde: 'zou je dat niet een keer

willen uitproberen?'

(…)

Een andere docente, [E] , hoorde op zeker moment dat een groepje

studenten stond te bespreken dat de heer [appellant] via Twitter en SMS flirtte met een

vrouwelijke studente die met de opleiding gestopt was. De heer [appellant] wilde kennelijk een

afspraakje met haar maken. De studenten discussieerden over de vraag of dit wel of niet

kon, waarbij zij de woorden 'groen', 'oranje' en 'rood' gebruikten. Mevrouw [E] heeft

zich in het gesprek gemengd en gezegd dat dit gedrag in haar ogen beslist 'rood' was."

2.11

In het door de klachtencommissie opgemaakte verslag van het gesprek met de heer [F] van 25 maart 2013 is vermeld:

"De heer [F] weet niet of voor de zomervakantie al sprake was van signalen; vlak na de vakantie was dat in ieder geval wel het geval. Het is ook in die tijd geweest, dus rond september of oktober 2012, dat de heer [F] de heer [appellant] heeft aangesproken.

(…)

Er waren immers met enige regelmaat signalen. Dat ging ook nog door nadat de heer [appellant] was aangesproken.

(…)

Gevraagd of uit zijn relaas mag worden afgeleid dat tussen september 2012 en januari 2013

nieuwe signalen bleven komen, antwoordt de heer [F] bevestigend. Ze doken met enige

regelmaat op. Het gedrag van de heer [appellant] vormde zeker niet elke dag het onderwerp

van bespreking, maar toch wel zo vaak dat de heer [F] wel eens verzuchtte: 'Here we go

again'."

2.12

In het door de klachtencommissie opgemaakte verslag van het gesprek met mevrouw [D] van 29 mei 2013 is vermeld:

"Uiteindelijk heeft mevrouw [D] bij de heer [B] aan de bel getrokken. Zij deed dit omdat zij de studenten uit haar SLB-groep wilde beschermen. Mevrouw [D] trad toen op als woordvoerder van de andere docenten met wie zij gesproken had. Het gesprek met de

heer [B] vond plaats rond de kerst van 2012. Gevraagd of zij kort daarvoor signalen

had ontvangen, antwoordt mevrouw [D] bevestigend. De omvang van de zaak werd

duidelijk in januari 2013, tijdens de evaluatie van het voorbije blok; mevrouw [D] had

echter al voor die tijd van collega's gehoord dat zij signalen hadden opgevangen."

3 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.

[appellant] heeft in eerste aanleg, samengevat, primair, gevorderd een verklaring voor recht dat de arbeidsrelatie tussen partijen gekwalificeerd moet worden als een arbeidsovereenkomst en dat Windesheim aansprakelijk is voor de schade welke [appellant] heeft geleden wegens het niet voldoen aan de verplichtingen ex artikel 7:658 BW, althans wegens het handelen in strijd met de normen van goed werkgeverschap. Subsidiair heeft [appellant] gevorderd een verklaring voor recht dat Windesheim aansprakelijk is voor de schade welke [appellant] heeft geleden wegens het niet voldoen aan de verplichtingen ex artikel 7:658 lid 4 BW, althans dat Windesheim op grond van de artikelen 6:162 BW en 6:170 BW onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. Voorts heeft [appellant] zowel primair als subsidiair gevorderd de veroordeling van Windesheim tot betaling van een bedrag van € 137.000,- als voorschot op de schade wegens inkomensverlies, een bedrag van € 4.138,20 als voorschot op de buitengerechtelijke kosten en een bedrag van € 25.000,- als voorschot op de immateriële schade, alsmede alle overige schade, welke het gevolg is van het handelen van Windesheim c.q. de personen waar zij voor aansprakelijk is, nader op te maken bij staat.

3.2.

De kantonrechter heeft bij vonnis van 2 december 2014 geoordeeld dat sprake is van een overeenkomst van opdracht en niet van een arbeidsovereenkomst met als gevolg dat niet de kantonrechter maar de handelskamer van de rechtbank Overijssel bevoegd is van de zaak kennis te nemen. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar die handelskamer. Bij vonnis van 25 november 2015 heeft (de handelskamer van) de rechtbank de vorderingen van [appellant] vervolgens afgewezen met diens veroordeling in de kosten van de procedure.

4 De beoordeling van de grieven en de vordering

5 De slotsom

6 De beslissing