Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:11035, 200.258.908

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:11035, 200.258.908

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
20 december 2019
Datum publicatie
17 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:11035
Zaaknummer
200.258.908

Inhoudsindicatie

Arbeidszaak, Wwz. Kantonrechter heeft ten onrechte arbeidsovereenkomst ontbonden. Geen herstel maar billijke vergoeding. De hoogte daarvan wordt in dit geval vooral bepaald door de ‘waarde’ van het dienstverband, door het hof gesteld op 9 maanden langer. Ook wordt rekening gehouden met Ziektewet-uitkering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.258.908

(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, 7390171)

beschikking van 20 december 2019

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,

verzoeker in principaal hoger beroep,

verweerder in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: verweerder, tevens verzoeker in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,

hierna: [verzoeker] ,

advocaat: mr. M. de Jong,

tegen

de stichting

Stichting Wageningen Research,

gevestigd te Wageningen,

verweerster in principaal hoger beroep,

verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,

in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het (voorwaardelijke) tegenverzoek,

hierna: Wageningen Research,

advocaat: mr. R.P.P. Caubo.

1 Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van

5 februari 2019 van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure is als volgt:

- het beroepschrift van [verzoeker] met producties 6 tot en met 9, ter griffie ontvangen op 3 mei 2019;

- het nagezonden proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg;

- het verweerschrift, tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van Wageningen Research, met producties 2 tot en met 5;

- het op 1 november 2019 ontvangen verweerschrift in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;

- de op 19 november 2019 ontvangen productie 10 van [verzoeker] ;

- de op 20 november 2019 ontvangen producties 5 en 6 van Wageningen Research;

- de op 22 november 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.

2.2

Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald op 3 januari 2020 of zoveel eerder als mogelijk is.

2.3

[verzoeker] heeft in zijn beroepschrift verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen, de door Wageningen Research verzochte ontbinding alsnog af te wijzen en te bevelen dat [verzoeker] alsnog weer tewerk wordt gesteld. Subsidiair verzoekt hij de transitievergoeding te stellen op € 20.643,33 bruto en toekenning van een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van Wageningen Research, te stellen op € 80.000,- bruto.

2.4

Wageningen Research verzoekt voorwaardelijk, voor het geval het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte op de g-grond heeft ontbonden, de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de d-grond en de transitievergoeding te beperken tot € 14.126,60 bruto.

3 De feiten

3.1

Het hof stelt hierna zelf de feiten vast en houdt daarbij rekening met het bezwaar van [verzoeker] tegen de door de kantonrechter als feit vastgestelde datum waarop hij bij Wageningen Research in dienst zou zijn gekomen.

3.2

[verzoeker] , geboren [in] 1974, is na periodes waarop hij via derden bij Wageningen Research is gedetacheerd en na een periode aldaar als zzp-er werkzaam te zijn geweest, op enig moment in dienst gekomen van Wageningen Research voor 36 uur per week. Tot 6 maart 2013 was hij als assistent onderzoeker werkzaam in het team van prof. dr. [B] en dr. [C] . [C] was over 2009 niet tevreden met de door [verzoeker] verrichte acquisitie, die onder de norm was. In februari 2011 beoordeelde [C] het totaal functioneren van [verzoeker] als onvoldoende. In december 2011 is aan [verzoeker] meegedeeld dat zijn productiviteit en acquisitie te laag zijn, dat [B] geen perspectief voor hem zag en niet met hem verder wilde. In september 2012 werd het functioneren van [verzoeker] als ‘redelijk’ beoordeeld, zijn productiviteit was voldoende, maar de ‘overal beoordeling’ vanaf 2011 is matig.

3.3

In maart 2013 is [verzoeker] overgeplaatst naar het team van ir. [D] . Tevoren is een startgesprek gehouden om afspraken te maken, verwachtingen te verduidelijken en termijnen vast te leggen. Er zou meer duidelijkheid moeten komen over het functioneren, het kennisniveau en de vaardigheden van [verzoeker] , met name op de competenties resultaatgerichtheid, analytisch vermogen en klantgerichtheid. Verbeterpunten zijn plannen en probleemoplossend vermogen. [verzoeker] kon cursussen volgen. Er zijn evaluatiemomenten vastgesteld, af te sluiten met een officieel R&O (Resultaat- en Ontwikkelgesprek) half december 2013.

3.4

In het evaluatiegesprek van 17 juni 2013 is opgemerkt dat de productiviteit en declarabiliteit nog te laag is. Verder vindt [D] dat [verzoeker] zich opener op moet stellen. Op 9 juli 2013 is verder gesproken over de competenties waarop [verzoeker] beoordeeld zal worden en de samenwerking met hem.

3.5

[verzoeker] is op 10 oktober 2013 uitgevallen met spanningsklachten. Bedrijfsarts [E] constateerde in november 2013 decompensatie door problematiek in de privésituatie van [verzoeker] . Daarvoor heeft [verzoeker] volgens de bedrijfsarts recent adequate professionele hulp ingeschakeld. De bedrijfsarts verwachtte dat [verzoeker] weer in zijn eigen werk zou kunnen terugkeren, maar op dat moment had [verzoeker] geen benutbare mogelijkheden. In december 2013 is [verzoeker] begonnen met re-integratie in eigen werk voor 3 x 4 uur per week en dat is opgebouwd tot 3 x 8 uur per week in februari 2014. De bedrijfsarts adviseerde in december 2013 te beginnen met een relatief eenvoudige taak zonder druk. In het Plan van Aanpak van 24 januari 2014 staat dat werk met weinig druk kan worden gecombineerd met eigen werk in ongeveer de helft van de aanwezige tijd. Prognose in het Plan van Aanpak is dat [verzoeker] binnen twee maanden weer volledig aan het werk is. Die prognose is niet bewaarheid geworden. Verdere opbouw is uitgebleven. Vanaf maart 2014 zijn de gesprekken tussen [D] en [verzoeker] over het functioneren van [verzoeker] hervat. Dit is uitgemond in een R&O van 14 juli 2014, waarin [D] tot de eindconclusie kwam dat het functioneren van [verzoeker] na 15 maanden in zijn team onvoldoende was.

3.6

Eerder in 2014 had bedrijfsarts [E] behoefte aan expertise over mogelijke factoren die re-integratie en het adequaat functioneren van [verzoeker] bij Wageningen Research konden belemmeren, over de vereiste aanpak voor de aansturing en begeleiding van [verzoeker] en over de vraag of hij wel adequaat werd behandeld.

Uiteindelijk heeft [verzoeker] in juli 2014 meegewerkt aan onderzoek naar deze vragen, uitgevoerd door de aan Iwema Consultancy verbonden GZ-psycholoog [F] . Dit onderzoek heeft geleid tot een conceptrapport van 18 juli 2014, waarmee [verzoeker] het niet eens was. De bedrijfsarts heeft op 14 augustus 2014 met [verzoeker] besproken dat hij op korte termijn een vervolgafspraak met Iwema zou maken. [G] , hoofd HRM van Wageningen Research, heeft [verzoeker] in een brief van 3 september 2014 voorgehouden dat hij een impasse creëert door oproepen van Iwema te negeren en het rapport tegen te houden. Daardoor kan de bedrijfsarts niet tot een gefundeerd advies komen over de verdere re-integratie. [verzoeker] is dringend verzocht mee te werken.

3.7

Op 3 september 2014 hebben [D] en [G] tijdens een gesprek met [verzoeker] de hiervoor bedoelde brief van die datum uitgereikt en besloten hem een time-out te geven van minimaal vier weken. In het gespreksverslag staat dat het zichtbaar niet goed ging met [verzoeker] , dat hij vertelde dat het op alle fronten in zijn leven mis ging en dat hij het gevoel had dat mensen het op hem gemunt hadden en dat hij gezocht werd. Wageningen Research kreeg de indruk dat er maar weinig hoefde te gebeuren voordat er ‘iets’ zou knappen bij [verzoeker] . Hij had duidelijk rust nodig om orde op zaken te stellen en hulp te zoeken, aldus Wageningen Research.

Op 10 november 2014 heeft Wageningen Research twee deskundigenoordelen aangevraagd: één of [verzoeker] genoeg doet om weer aan het werk te gaan en één met de vraag of zij als werkgever op 3 september 2014 voldoende re-integratie-inspanningen had verricht.

Op 22 december 2014 heeft het UWV geoordeeld dat de door [verzoeker] uitgevoerde re-integratie-inspanningen tot op heden voldoende zijn, ook al is [verzoeker] een aantal malen niet op het spreekuur bij de bedrijfsarts verschenen en ook al heeft hij het afronden van het Iwema-rapport tot in november 2014 getraineerd. Volgens de verzekeringsarts is dat laatste te verklaren uit de psychische problematiek, de persoon van [verzoeker] en de door hem ervaren houding van zijn werkgever.

De inspanningen van Wageningen Research zijn volgens de rapportage van 22 december 2014 van het UWV niet voldoende. Haar stelling dat de situatie niet stabiel genoeg is, wordt niet gedeeld door de bedrijfsarts en door de verzekeringsarts. [verzoeker] is 3 x 8 uur belastbaar met beperkingen in belastbaarheid, productiviteit, deadlines en piekbelasting. Er was geen medische reden voor ontzegging van de werkzaamheden.

3.8

[verzoeker] heeft bij zijn verweerschrift in eerste aanleg het Iwema-rapport overgelegd. Dat rapport heeft [verzoeker] volgens Wageningen Research niet aan de bedrijfsarts willen geven omdat hij deze niet vertrouwde (zie haar pleitnotitie in eerste aanleg, pagina 2 van de hierna onder 3.10 bedoelde beslissing van het UWV en noot 1 op bladzijde 5 van haar verweerschrift in hoger beroep). In dat rapport staat onder meer het advies om het functioneringstraject te staken omdat dat spanningsverhogend en daarmee klachtonderhoudend werkt en om [verzoeker] voorlopig geen productiedruk op te leggen. Ook vermeldt het rapport dat [verzoeker] weinig vertrouwen heeft in de intenties van zijn werkgever.

3.9

Vanaf 26 januari 2015 tot in april 2015 heeft [verzoeker] re-integratiewerkzaamheden verricht. Sindsdien heeft [verzoeker] niet meer voor Wageningen Research gewerkt.

In juni 2015 heeft het UWV [verzoeker] laten weten dat hij binnenkort een aanvraag voor een WIA-uitkering moest doen.

De bedrijfsarts bleef melding maken van een sterk wantrouwen van [verzoeker] tegenover zijn werkgever. Op aanraden van de bedrijfsarts heeft HRM contact gelegd met psychiater [H] die wellicht kon bemiddelen bij herstel van het vertrouwen tussen partijen en mogelijk kon adviseren en bemiddelen bij het tot stand komen van de juiste behandeling voor [verzoeker] . [verzoeker] heeft Wageningen Research in juli 2015 verzocht akkoord te gaan met een verlenging van de re-integratietermijn voor de duur van één jaar. Wageningen Research is onder voorwaarden akkoord gegaan met een verlenging -en daarmee uitstel van de WIA-aanvraag- voor de duur van drie maanden. Eén van die voorwaarden was dat [verzoeker] binnen drie maanden zou starten met de hulpverlening die [H] zou adviseren. Een andere voorwaarde was dat [verzoeker] bereid zou zijn onder leiding van [H] gesprekken te voeren met zijn leidinggevende en vertegenwoordigers van HRM. [verzoeker] heeft hiermee ingestemd. [H] heeft de hem verstrekte opdracht echter eind juli 2015 teruggegeven, zonder toelichting aan Wageningen Research in verband met zijn beroepsgeheim. In door [verzoeker] overgelegde correspondentie met [H] staat dat [H] de diagnose van Iwema (nog) niet deelt en dat voor zorgtoeleiding nodig is dat er eerst overeenstemming is over de vraag wat er aan de hand is.

Vervolgens is -uiteindelijk- mediation van start gegaan maar weer gestaakt nadat het UWV bij besluit van 2 maart 2016 aan [verzoeker] , met ingang van 11 januari 2016, een loongerelateerde WIA-uitkering toekende tot en met 10 september 2017 op basis van 100% arbeidsonge-schiktheid met een meer dan geringe kans op herstel. [verzoeker] heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV.

3.10

Wageningen Research heeft op 12 april 2016 toestemming aan het UWV gevraagd voor ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. UWV heeft de beslissing opgeschort in afwachting van de uitkomst van het bezwaar van [verzoeker] tegen de WIA-toekenning. In die bezwaarprocedure heeft [verzoeker] het Iwema-rapport aan de verzekeringsarts gegeven.

Op 20 januari 2017 is het bezwaar gegrond verklaard. [verzoeker] werd per 11 januari 2016 24,14% en dus minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Zijn uitkering zal eindigen per 10 september 2017. Ook is geoordeeld dat Wageningen Research tekort is geschoten met

re-integratie, maar het is niet meer mogelijk een loonsanctie op te leggen na de wachttijd.

Op 15 maart 2017 heeft het UWV de toestemming voor ontslag geweigerd omdat Wageningen Research, gelet op het gegrond geachte bezwaar, niet aannemelijk heeft gemaakt dat [verzoeker] niet binnen 26 weken zal herstellen voor zijn eigen werk.

3.11

Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de daarna door Wageningen Research voorgestelde beëindigingsregeling. Vervolgens hebben partijen een verschil van mening gekregen over de vraag of [verzoeker] , gelet op de beslissing op bezwaar, nu wel of niet in staat werd geacht zijn eigen werk te verrichten. [verzoeker] meende van wel, terwijl Wageningen Research meende dat hem ander passend werk geboden moest worden, waarvoor medisch onderzoek nodig was naar de actuele beperkingen van [verzoeker] en arbeidsdeskundig onderzoek naar re-integratiemogelijkheden bij Wageningen Research.

3.12

In augustus 2017 heeft Wageningen Research opdracht gegeven aan juridisch arbeidskundig adviseur [I] voor een arbeidskundige interventie. [verzoeker] heeft daaraan aanvankelijk meegewerkt en heeft ook gesproken met de door [I] ingeschakelde bedrijfsarts [J] , die -uiteindelijk- via [verzoeker] de beschikking kreeg over het Iwema-rapport (zie onder 3.6 en 3.8), een eindverslag van GZ-psycholoog [F] van

23 juni 2017 en het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van het UWV inclusief FML (Functionele Mogelijkheden Lijst).

[verzoeker] heeft in de loop van de interventie verdere medewerking geweigerd omdat hij volgens zijn behandelaar volledig hersteld zou zijn en ook het UWV dat in 2016 zou hebben geoordeeld (verweerschrift in eerste aanleg, nr. 32).

[I] heeft op 4 januari 2018 een rapport opgesteld dat door [verzoeker] schriftelijk is bekritiseerd en daarna enigszins is bijgesteld. [verzoeker] geeft in zijn reactie (als bijlage bij het rapport gevoegd) onder meer aan dat hij spijt heeft van zijn medewerking. Hij dacht dat [I] een bedrijfsarts was en bedrijfsarts [J] is volgens hem niet onafhankelijk.

Het definitieve rapport vangt aan met de weergave van een mail van [I] aan [verzoeker] van 14 september 2017 waarin zij hem voorafgaand aan het eerste gesprek, dat enkele dagen later zal plaatsvinden, uitlegt wat haar functie is en hoe zij haar taak ziet en die wil uitoefenen. Ook bevat het rapport een reactie van de toenmalige advocaat van [verzoeker] die [I] bedankt voor de gegeven uitleg.

Volgens het rapport is in de bezwaarprocedure door de arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat het eigen werk van [verzoeker] , dat door [verzoeker] zelf beschreven is, ongeschikt voor hem is omdat hij beperkt is voor de bij dat werk horende piekbelasting en deadlines (pagina 5 en 7 van het rapport), hetgeen ook blijkt uit de FML: [verzoeker] is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, gedurende gemiddeld 8 uur per dag en 40 uur per week (bijlage van bedrijfsarts [J] bij het rapport, pagina 27). [J] schrijft verder dat zij op basis van de ontvangen informatie en een op 27 oktober 2017 gevoerd gesprek met [verzoeker] niet kan vaststellen of sprake is van beperkingen door ziekte of gebrek.

Conclusie van het rapport van [I] is dat, nu [verzoeker] alleen wil praten over terugkeer in zijn eigen werk en zich daarin dwingend opstelt, beëindiging van het dienstverband de enige manier is om re-integratie elders te bevorderen. Er is volgens [I] geen enkele aanleiding om te denken dat zijn belastbaarheid het komende half jaar of jaar zal wijzigen.

[verzoeker] is het met de inhoud van het rapport oneens gebleven en betwist dat hij de mail van 14 september 2017 heeft ontvangen (bijlage rapport pagina 14).

3.13

Wageningen Research heeft op 12 februari 2018 opnieuw aan het UWV toestemming gevraagd voor ontslag van [verzoeker] wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, nu, gelet op het rapport van [I] , re-integratie bij haar niet meer tot de mogelijkheden behoort.

De afdeling arbeidsjuridische dienstverlening (AJD) van het UWV heeft in het kader van dat verzoek op 5 april 2018 een deskundigenadvies gevraagd aan de divisie sociaal medische zaken (SMZ) van het UWV. Uit het verstrekte advies blijkt dat de verzekeringsarts al in maart 2018 onderzoek had gedaan naar de vraag of bij [verzoeker] op 27 oktober 2017 sprake was ziekte of gebrek naar aanleiding van een (zoals uit andere stukken blijkt: door [verzoeker] op 2 februari 2018) verzocht deskundigenoordeel. De verzekeringsarts heeft op 12 maart 2018 gerapporteerd dat (gelet op informatie van de bedrijfsarts, de behandelaar en eigen waarneming en onderzoek) geen sprake was van ziekte of gebrek per 27 oktober 2017. SMZ ziet geen reden voor nader onderzoek. [verzoeker] is per direct hersteld geacht voor zijn eigen werk en hij was dat mogelijk al eerder, per 27 oktober 2017. In het deskundigenadvies van SMZ is nog wel aangetekend dat de verzekeringsarts achteraf een passage in haar rapport van 12 maart 2018 nuanceert. Daarin staat dat er volgens de beslissing op bezwaar (zie 3.10) geen sprake zou zijn van ziekte of gebrek, maar dat is ongelukkig geformuleerd omdat immers sprake was van arbeidsongeschiktheid voor minder dan 35%.

Het UWV heeft op 22 mei 2018 de toestemming voor ontslag geweigerd omdat niet aannemelijk is gemaakt dat [verzoeker] door ziekte of gebrek zijn werkzaamheden niet meer kan verrichten.

3.14

De indertijd door [verzoeker] vervulde functie bestaat niet meer. De kantonrechter heeft onweersproken als feit vastgesteld dat Wageningen Research ten tijde van de beslissing tot ontbinding vacatures had voor soortgelijke werkzaamheden als [verzoeker] verrichtte.

3.15

[verzoeker] heeft zich op 28 maart 2019 ziek gemeld en ontvangt vanaf 1 april 2019 een uitkering krachtens de Ziektewet, waarvoor Wageningen Research eigen risicodrager is.

Ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof was [verzoeker] - naar zijn zeggen - nog steeds in enige mate arbeidsongeschikt maar had hij wel benutbare mogelijkheden.

4 De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

5 De beoordeling in hoger beroep

6 De beslissing