Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-07-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6020, 200.255.960/01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-07-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6020, 200.255.960/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
23 juli 2019
Datum publicatie
29 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:6020
Zaaknummer
200.255.960/01

Inhoudsindicatie

Arbeidszaak, Wwz. Hoger beroep van voorwaardelijke ontbinding (twee maanden eerder dan afloop bepaalde tijd) in afwachting van onderzoek bij de kantonrechter naar de dringende reden voor ontslag op staande voet. Hof wijst erop dat de kantonrechter op beide verzoeken zoveel mogelijk gelijktijdig moet beslissen (ECLI:NL:HR:2016:2998) en dat niet is gebleken van een onaanvaardbare vertraging. Volgens hof is ten onrechte ontbonden, maar aanspraak op billijke vergoeding in plaats van herstel is niet alleen afhankelijk van oordeel kantonrechter wanneer van diens oordeel over het ontslag hoger beroep wordt ingesteld. Aanhouding om zaken in hoger beroep bijeen te houden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.255.960/01

(zaaknummer rechtbank Overijssel 7212264)

beschikking van 23 juli 2019

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [A] (Duitsland),

verzoeker in hoger beroep,

in eerste aanleg: verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijke tegenverzoek,

hierna: [verzoeker] ,

advocaat: mr. T. Teke,

tegen:

Fositrans B.V.,

gevestigd te Zwolle,

verweerster in hoger beroep,

in eerste aanleg: verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijke tegenverzoek,

hierna: Fositrans,

advocaat: mr. J.C.F. Kooijmans.

1 Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van

17 december 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure is als volgt:

- het beroepschrift met een productie, ter griffie ontvangen op 6 maart 2019;

- het verweerschrift met twee producties;

- het nagezonden proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg;

- de akte van [verzoeker] met producties 14 tot en met 23;

- de akte van Fositrans met een productie;

- de op 12 juni 2019 gehouden mondelinge behandeling waarbij beide partijen ( [verzoeker] reeds op voorhand) een pleitnotitie hebben overgelegd.

2.2

Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald op 29 juli 2019 of zoveel eerder als mogelijk is.

2.3

[verzoeker] heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, kort weergegeven, Fositrans te veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst onder veroordeling van Fositrans in de proceskosten van beide instanties.

3 De feiten

3.1

[verzoeker] kan zich niet vinden in de door de kantonrechter vastgestelde feiten omdat daarin onvoldoende rekening is gehouden met zijn stellingen. [verzoeker] ziet over het hoofd dat stellingen van één partij niet zonder meer een vaststaand feit opleveren. Bovendien mag de rechter uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken die hij voor de beoordeling van het geschil relevant acht.

Aangevuld met wat in hoger beroep is komen vast te staan, zijn de feiten als volgt.

3.2

[verzoeker] , geboren [in] 1964, is [in] 2018 voor de duur van een jaar in dienst getreden bij Fositrans in de functie van schipper, tegen een salaris van € 4.000,- bruto per maand. Zijn echtgenote is op dezelfde dag en voor dezelfde bepaalde tijd in dienst getreden als stuurvrouw. Samen zijn zij ingezet op het binnenvaartschip “ [B] ” (hierna het schip genoemd). De arbeidsovereenkomst vermeldt dat de opzegtermijn een maand bedraagt.

3.3

[verzoeker] werkt vanaf 1980 in de scheepvaart en beschikt sinds 1989 als schipper over een zogeheten ‘Grosses Patent’.

3.4

[verzoeker] heeft vanaf de eerste vaart met het schip, die startte op 11 april 2018, bij herhaling geklaagd over gebreken aan het schip. Zo heeft volgens [verzoeker] de automatische piloot van meet af aan niet gewerkt, was het bereik van de marifoon en de scheepshoorn onvoldoende en is gebleken dat een pomp op het dek niet goed was afgesloten. In zijn hierna onder 3.5 vermelde mail schrijft [verzoeker] dat er vrijwel iedere week een monteur aan boord was.

3.5

Op 24 juli 2018 heeft Fositrans zich verplicht een lading mais te vervoeren van Vlissingen naar Zwolle en [verzoeker] verzocht dit transport uit te voeren. Op 25 juli 2018 om 8:58 uur heeft [verzoeker] mede namens zijn vrouw per mail geantwoord dat hij een video naar Fositrans had gestuurd waarop een kapot roerblok te zien is. Als reactie daarop kreeg hij deze vervoersopdracht, maar hij vindt het niet verantwoord deze opdracht met het schip in deze toestand uit te voeren. Ook is hij door de problemen op het schip in de afgelopen vier maanden gestresst, oververmoeid en uitgeput als nooit tevoren. [verzoeker] vraagt om een reactie hoe het verder moet.

3.6

Per mail van 25 juli 2018 om 9:26 uur heeft Fositrans geantwoord dat zij dit schip hiervoor tien jaar zonder problemen heeft geëxploiteerd en dat de monteurs die hij nu iedere keer stuurt naar aanleiding van de klachten van [verzoeker] ook het idee hebben dat [verzoeker] steeds zoekt naar iets. Op de klacht over het roer heeft Fositrans de vorige dag al telefonisch gereageerd: het roer is altijd al in die staat geweest en in Zwolle gaat Chiel daar naar kijken. Fositrans vindt dat er gevaren moet worden en gaat ervan uit dat in Vlissingen wordt geladen.

3.7

Diezelfde dag nog meldt [verzoeker] per mail van 11:31 uur:

“Durch den Dauerstress mit [B] bin ich physisch und psychisch nicht mehr in der Lage weiter zu Fahren, werde nach Hause fahren und morgen zum Arzt gehen. Sowie meine Frau die mich begleitet. Krankmeldung wird nachgereicht.”

De mail is ondertekend door de heer en mevrouw [verzoeker] .

3.8

[verzoeker] en directeur [C] van Fositrans hebben op 25 juli 2018 om 13:14 uur een telefoongesprek gevoerd. Fositrans heeft een verklaring van mevrouw [D] overgelegd waarin staat dat zij via de luidspreker meeluisterde en heeft gehoord dat [verzoeker] , in antwoord op de vraag van [C] of hij iets mankeerde waardoor hij niet kon varen, antwoordde dat hij niets mankeerde maar niet meer met het schip wilde varen.

3.9

Op 25 juli 2018 om 15:49 uur heeft Fositrans aan [verzoeker] en zijn echtgenote kenbaar gemaakt dat sprake is van werkweigering en dat zij om die reden op staande voet worden ontslagen.

Werknemers hebben vergeefs gewacht op een nieuwe schipper en het schip op 26 juli 2018 verlaten.

3.10

[verzoeker] en zijn echtgenote hebben op 27 juli 2018 hun huisarts bezocht die een ‘Arbeitsunfähigkeitsbeschein’ heeft opgesteld, waarin staat dat zij per 27 juli 2018 arbeidsongeschikt zijn.

3.11

Fositrans heeft een verklaring overgelegd van de voormalige schipper van het schip waarin staat dat het schip goed en veilig is. Ook is een verklaring overgelegd van [E] die na een op 25 juli 2018 ontvangen verzoek het schip heeft opgehaald, in Vlissingen heeft geladen en ermee naar Zwolle is gevaren. [E] heeft geen gebreken ontdekt, vond het een fantastisch schip om mee te varen en was vooral te spreken over de automatische piloot en het stuurwerk.

3.12

[verzoeker] heeft in februari 2019 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ondergaan bij het UWV in verband met een beoordeling in het kader van de Wet verbetering poortwachter. In het daarvan op 14 februari 2019 door een arts opgemaakte rapport met opschrift ‘Niet-medische rapportage ziektewet’ staat dat [verzoeker] claimt nog steeds arbeidsongeschikt te zijn per 25 juli 2018. Gelet op de aanwezige rapportage van de curatieve sector en zijn eigen bevindingen concludeert de arts dat alle medische problematiek al aanwezig was op 25 juli 2018. De claim is plausibel en de arts acht [verzoeker] op dit moment sowieso arbeidsongeschikt voor zijn eigen werk als schipper.

[verzoeker] ontvangt vanaf 1 april 2019 een Ziektewetuitkering. Tot die datum heeft hij geen inkomen genoten.

3.13

Na de onder 4.3 vermelde uitspraak van de kantonrechter, waarvan beroep, hebben [verzoeker] en zijn echtgenote in kort geding doorbetaling van loon tijdens ziekte gevorderd. Bij vonnis van 8 mei 2019 heeft de kantonrechter de vordering van [verzoeker] toegewezen tot

1 februari 2019; de vordering van zijn echtgenote is afgewezen.

[verzoeker] heeft voorts in een andere procedure uitbetaling van overuren gevorderd. Deze vordering is op 11 juni 2019 door de kantonrechter afgewezen.

4 De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

5 De beoordeling in hoger beroep

6 De beslissing