Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-08-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6537, 200.244.851/01
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-08-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6537, 200.244.851/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 13 augustus 2019
- Datum publicatie
- 15 augustus 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:6537
- Zaaknummer
- 200.244.851/01
Inhoudsindicatie
Arbeidszaak. Wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW) ook verschuldigd na einde dienstverband en verschuldigd over bruto loon/vakantiegeld. Wettelijke rente over de wettelijke verhoging is pas na ingebrekestelling verschuldigd.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.244.851/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5972780)
arrest van 13 augustus 2019
in de zaak van
Tuincentrum [appellante] B.V.,
gevestigd te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E. van Dijk, kantoorhoudend te Assen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis dat de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 6 maart 2018 heeft gewezen.
2 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 mei 2018,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
[appellante] vordert in het hoger beroep - kort samengevat - het vonnis van de kantonrechter van 6 maart 2018 te vernietigen en alsnog de conventionele vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen en in reconventie [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 3.199,31, vermeerderd met wettelijke rente, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
3 De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het (bestreden) vonnis, voor zover van belang, nu tegen die vaststelling geen bezwaren zijn ontwikkeld. Aangevuld met wat in hoger beroep overigens nog is komen vast te staan, zijn de feiten als volgt.
[appellante] exploiteerde (onder meer) een kwekerij op het terrein van [C] te [D] . [geïntimeerde] was bij haar in dienst als bedrijfsleider. Partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] de exploitatie van de kwekerij zou overnemen. Met het oog daarop hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten.
In die vaststellingsovereenkomst is het volgende opgenomen:
"1. Het dienstverband van [geïntimeerde] is geëindigd per 1 maart 2016.
2. Per dertig april 2016 neemt [geïntimeerde] de op de locatie plaatselijk bekend [C] te [D] aan de [a-straat] te [D] bestaande activiteiten en werkzaamheden over om onder eigen titel en voor eigen rekening en risico zijn bedrijf uit te
oefenen. (…)
7. (…) Aan [geïntimeerde] zal door [appellante] enkel nog worden uitgekeerd het tot 1 maart 2016 opgebouwde vakantiegeld. (…)
9. Partij [geïntimeerde] neemt van partij [appellante] over het in het gehuurde aanwezige plant- en
kweekmateriaal in de ruimste zin des woords, waarbij wordt gedoeld op planten/stekjes
en daarbij behorende, reeds aan/om deze planten/stekjes aanwezig verpakkingsmateriaal
conform de aan deze overeenkomst gehechte lijst, nader omschreven. Planten/stekjes
welke niet op de lijst zijn genoemd en eigendom waren van [appellante] , blijven eigendom
van [appellante] ."
Bij brief van 1 maart 2017 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellante] gesommeerd het vakantiegeld en de wettelijke verhoging daarover, vermeerderd met wettelijke rente, te betalen binnen tien dagen na dagtekening.