Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-08-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6180, 200.250.553/01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-08-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6180, 200.250.553/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 augustus 2020
Datum publicatie
6 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:6180
Zaaknummer
200.250.553/01

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Wwz. Ontslag op staande voet. Werkgever ontslaat werknemer op staande voet en trekt dit later weer in. Werknemer berust in de intrekking. Dienstverband liep dus door. Dat neemt niet weg dat een vordering op grond van artikel 7:611 BW of 6:74 BW mogelijk is. Ontslag op staande voet was onterecht. Billijke vergoeding voor immateriële schade toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.250.553/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6118286)

arrest van 4 augustus 2020

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [A] ,

appellant,

hierna: [appellant],

advocaat: mr. M.F.J. Martens, kantoorhoudend te 's-Hertogenbosch,

tegen

Hamilton Bright Field Management B.V.,

gevestigd te Sneek,

geïntimeerde,

hierna: Hamilton Bright,

advocaat: mr. D.F.W. Schalkwijk, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1

Ter uitvoering van het op 30 juli 2019 gewezen tussenarrest heeft op 26 juni 2020, met instemming van partijen, een digitale comparitie van partijen plaats gevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Voorafgaand aan die comparitie van partijen zijn nog de navolgende stukken in het geding gebracht:

- een brief van mr. Martens van 30 oktober 2019 waarbij kleurenexemplaren zijn overgelegd van reeds in het geding gebrachte foto's;

- een brief van mr. Martens van 19 juni 2020 waarbij producties 9 en 10 zijn overgelegd; productie 10 is een USB-stick waarop een filmpje staat.

- spreekaantekeningen van mrs. Martens en Schalkwijk.

1.2

Op verzoek van het hof heeft mr. Schalkwijk op 23 juni 2020 nog toegezonden de in het (door mr. Martens overgelegde) procesdossier ontbrekende producties 7 tot en met 25 bij conclusie van antwoord.

1.3

Op de zitting heeft mr. Schalkwijk bezwaar gemaakt tegen de kennisname en het gebruik van de producties 9 en 10 van [appellant] omdat deze te laat zijn ingediend. Dat bezwaar is ter zitting verworpen. Weliswaar zijn die producties niet uiterlijk veertien dagen voor de zitting (zoals in het tussenarrest bepaald) ingediend, maar de omvang van die producties is zodanig beperkt dat Hamilton Bright redelijkerwijs in staat geacht moest worden daarop desondanks te reageren. Zij is dus niet in haar procesbelang geschaad.

2 Waarover gaat deze zaak en hoe beslist het hof?

2.1

[appellant] was in dienst van Hamilton Bright. Op 3 juni 2016 werd hij op staande voet ontslagen. Op 28 juni 2016 werd dat ontslag weer ingetrokken. Volgens [appellant] was het ontslag op staande voet niet terecht. Door dat niettemin te geven en later weer in te trekken heeft Hamilton Bright zich volgens hem niet als een goed werkgever gedragen of onrechtmatig gehandeld. [appellant] heeft de kantonrechter gevraagd dat vast te leggen in een verklaring voor recht. Ook heeft hij schadevergoeding (€ 134.324,56) gevorderd. Die vordering ziet op materiële schade (het handelen van Hamilton Bright heeft verhinderd dat [appellant] bij Philips Lighting in dienst kon treden) en immateriële schade (depressiviteit, aantasting eer en goede naam).

2.2

De kantonrechter heeft in het vonnis van 1 mei 2018 geoordeeld dat Hamilton Bright serieuze, onderbouwde, verdenkingen had tegen [appellant] en dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat de aan die verdenking ten grondslag gelegde gedragingen zich niet hebben voorgedaan. Ook oordeelde de kantonrechter dat onvoldoende onderbouwd is dat [appellant] als gevolg van het handelen van Hamilton Bright schade heeft geleden. Zijn vorderingen zijn daarom afgewezen met zijn veroordeling in de proceskosten.

2.3

[appellant] is het met die beslissing niet eens. In hoger beroep vordert hij daarom dat het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigt en alsnog zijn vorderingen toewijst. Ook wil hij dat Hamilton Bright in de proceskosten van het hoger beroep wordt veroordeeld.

2.4

Het hof oordeelt dat Hamilton Bright niet als een goed werkgever heeft gehandeld. Van een dringende reden voor het ontslag op staande voet was namelijk geen sprake. Dat maakt Hamilton Bright schadeplichtig. Ook in hoger beroep is de materiële schade echter onvoldoende onderbouwd. De aantasting in eer en goede naam is wel aangetoond. Daarvoor wordt € 5.000,- toegekend. Ieder moet zijn eigen proceskosten dragen. Hierna wordt uitgelegd hoe het hof tot deze beslissingen is gekomen.

3 De feiten

3.1

[appellant] is op 13 oktober 2014 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij Hamilton Bright in dienst getreden in de functie van winkel accountmanager, laatstelijk tegen een bruto maandsalaris van € 2.600,- exclusief emolumenten. De arbeidsovereenkomst is tweemaal verlengd en is op 12 september 2016 van rechtswege geëindigd. Van de arbeidsovereenkomst maakte (telkens) deel uit het bij Hamilton Bright geldende "autoreglement".

3.2

Aan [appellant] was voor de uitvoering van zijn werkzaamheden een leaseauto (Volkswagen Polo, 1,4 TDI) ter beschikking gesteld. In het autoreglement is, voor zover van belang, bepaald:

"11.1 Hamilton Bright stelt de leaseauto in beginsel beschikbaar voor zakelijk gebruik; de auto dient daartoe te allen tijde beschikbaar te zijn. Werknemer is, afhankelijk van de functie, echter gerechtigd de leaseauto eveneens te gebruiken voor privé gebruik. Privé gebruik is toegestaan tot maximaal 10.000 kilometers per jaar. Wanneer andere regels gelden met betrekking tot privé kilometers wordt dit aangegeven in de arbeidsovereenkomst. De directie is gerechtigd de kosten van de meerdere gereden kilometers bij de werknemer in

rekening te brengen. De hoogte van deze kosten zal worden bepaald aan de hand van de

kilometerprijs gerelateerd aan het normkilometrage van de ter beschikking gestelde auto en

het aantal extra privé-kilometers."

3.3

Hamilton Bright is een bedrijf dat zich in het bijzonder bezig houdt met "field management" voor opdrachtgevers. Dat wil zeggen dat werknemers van Hamilton Bright worden ingezet voor de promotie en verkoop van de producten van de opdrachtgever. Eén van de opdrachtgevers was Philips Lighting. [appellant] is tijdens zijn dienstverband bij deze opdrachtgever geplaatst en verrichtte dus zijn werkzaamheden op en vanuit de locatie van de opdrachtgever. De feitelijke aansturing van [appellant] geschiedde door de opdrachtgever. Leidinggevende van [appellant] bij Philips Lighting was tot eind 2015 de heer [B] en vanaf 1 januari 2016 de heer [C] .

3.4

Bij brief van 3 juni 2016 heeft de advocaat van Hamilton Bright aan [appellant] ontslag op staande voet aangezegd. In deze brief staat - voor zover van belang - het volgende:

"(...)

Conclusies naar aanleiding van het onderzoek en het gesprek

Naar aanleiding van het onderzoek en het gesprek dat met u gevoerd is, kan mijn cliënte niet anders dan vaststellen dat u geen goede verklaring hebt voor uw tankgedrag, althans dat uw verklaring (voor zover afgegeven) ongeloofwaardig is.

In vergelijking met collega's en op basis van ervaringen uit het verleden, wordt er in de uitoefening van uw functie jaarlijks 60.000 tot 70.000 kilometer gereden. Volgens de kilometerregistratie hebt u echter binnen 10 maanden 100.0000 kilometer gereden. Voor die hoge kilometerstand bestaat geen verklaring. Dat betekent immers dat u gedurende 7 dagen per week gemiddeld meer dan 320 kilometer per dag afgelegd zou moeten hebben. Mijn cliënte acht dat mede gelet op het relevante tijdsbestek onmogelijk, althans indien juist ernstig in strijd met het Autoreglement Vaste Werknemers, dan wel ernstig in strijd met hetgeen van een goed werknemer verwacht mag worden. Op basis van voornoemd reglement mag u immers slechts 10.000 kilometer privé op jaarbasis rijden. Uitgaande van een jaargemiddelde van 120.000 kilometer, hebt u de maximale hoeveelheid privékilometers fors (tot wel 500%) overschreden en daarmee ernstig oneigenlijk gebruik gemaakt van de u ter beschikking gestelde leaseauto. In het andere geval geldt dat u - kennelijk bewust - een valse althans onjuiste kilometerregistratie hebt bijgehouden, hetwelk tot gevolg heeft gehad dat uw forse afname van brandstof niet eerder opgemerkt werd.

Uit het onderzoek blijkt voorts dat u regelmatig een hoeveelheid brandstof afnam die niet logisch is ten aanzien van de door u ingevoerde kilometerstand. Daarnaast tankte u regelmatig grote hoeveelheden brandstof op achtereenvolgende dagen. Er is zelfs op één dag in totaal meer dan 70 liter brandstof afgenomen. Het meest zwaarwegend acht mijn cliënte dat gebleken is dat u veelvuldig meer dan 45 liter tankte. Anders dan u beweerde, zit er in uw leaseauto niet een brandstoftank met een groter volume. Uw verklaring op dat onderwerp is derhalve ongeloofwaardig en in elk gevat niet juist. Mede gelet op het feit dat er een jerrycan werd aangetroffen in uw kofferbak, kan cliënte niet anders concluderen dat u op kosten van cliënte stelstelmatig meer brandstof afnam dan voor de uitoefening van de functie nodig was

(…)

Bij het inleveren van de laptop werd - mede gelet op de omvang van en hoeveelheid privé bestanden die door u gekopieerd moeten worden - ter plekke vastgesteld dat u buitensporig veel privé gebruik had gemaakt van deze door cliënte voor bedrijfsactiviteiten aan u verstrekte laptop.

(…)

Ontslag op staande voet

Op basis van bovenstaande feiten is door cliënte vastgesteld dat u zich (herhaaldelijk) schuldig hebt gemaakt aan verduistering c.q. diefstal van brandstof c.q. gelden van cliënte, nu u (herhaaldelijk) zonder toestemming meer brandstof hebt getankt dan mogelijk was, terwijl (mede gelet op de aanwezigheid van de jerrycan in de leaseauto) uit niets blijkt dat de brandstof voor zakelijke doeleinden werd gebruikt. Daarbij hebt u herhaaldelijk valse althans onjuiste kilometerstanden doorgegeven aan de leasemaatschappij. U hebt althans goederen die cliënte toebehoorde weggenomen. U hebt althans (herhaaldelijk) wederrechtelijk, althans oneigenlijk gebruik gemaakt van de door u ter beschikking gestelde zakelijke tankpas en/of leaseauto. Daarnaast hebt u in dat verband een ongeloofwaardige althans onjuiste verklaring afgegeven. Verder is gebleken dat u oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de zakelijke laptop van cliënte. Naast het voornoemde hebt u daarnaast hardnekkig geweigerd om uitvoering te geven aan de reglementen c.q. redelijke instructies van cliënte, althans u hebt ernstig in strijd gehandeld met hetgeen van een goed werknemer verwacht mag worden. Tot slot hebt u het in u gestelde vertrouwen ernstig geschaad.

U heeft uw verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst grovelijk veronachtzaamd door voornoemde handelwijze. Door die gang van zaken is cliënte inmiddels definitief het vertrouwen kwijtgeraakt dat u nog in staat zult zijn om op juiste wijze aan het dienstverband invulling te geven. Om die reden zegt cliënte hierbij de arbeidsovereenkomst met u met onmiddellijke ingang op, op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 7:678 BW. Dit ontslag op staande voet is u gegeven nu van cliënte niet langer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met u te laten voortduren

(…)"

3.5

[appellant] heeft met een op 15 juni 2016 ingediend verzoekschrift een procedure (verder: de verzoekschriftprocedure) aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Leeuwarden. Hij heeft toen primair verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen, Hamilton Bright te veroordelen tot wedertewerkstelling van hem en haar te veroordelen tot doorbetaling van het salaris. Subsidiair heeft [appellant] een billijke vergoeding gevorderd ter hoogte van € 25.000,-. Verder heeft hij bij wijze van voorlopige voorziening verzocht Hamilton Bright te veroordelen tot wedertewerkstelling van [appellant] en tot doorbetaling van het salaris.

3.6

Hangende deze procedure heeft Hamilton Bright op 28 juni 2016 het ontslag op staande voet ingetrokken. In zijn e-mail van die datum schrijft de advocaat van Hamilton Bright aan die van [appellant] dat deze intrekking geschiedt "uit proceseconomische motieven". [appellant] heeft berust in deze intrekking van het ontslag.

3.7

Op 30 juni 2016 schreef [C] aan [appellant] :

"(…) Op terug te komen op de vraag uit jouw eerdere mail zie ik op dit moment geen mogelijkheid om jou direct bij Philips Lighting in dienst te nemen."

3.8

Op 12 juli 2016 schreef [C] aan [D] (fieldmanager bij Hamilton Bright):

"Ik begrijp vanuit jou dat [appellant] in zijn verweer in de zaak tussen Hamilton Bright en

hem aangeeft dat Philips Lighting hem een baan aangeboden heeft.

Vanuit mijn zijde en het team waar [appellant] binnen Philips Lighting werkzaam is geweest is er nooit een dergelijk aanbod gedaan."

3.9

Op 15 juli 2016 schreef [appellant] aan [C] :

"Om alle onduidelijkheid uit de lucht te halen wil ik een toelichting geven op mijn stelling. Het klopt inderdaad dat ik geen direct aanbod heb gekregen t.b.v. een aanstelling. Het gaat hier om het punt dat wij elkaar op 29 maart om 14.00 telefonisch gesproken hebben waarbij jij mij de mededeling hebt gedaan dat HR i.v.m. de beursgang geen aanstellingen kon aanbieden.

In het verlengde daarvan hebben wij afgesproken dat het contract bij HB voor 5 maanden verlengd zal worden én dat wij in juli een knoop zouden doorhakken over een aanstelling rechtstreeks bij Philips Lighting. Door de ontstane omstandigheden heeft dit gesprek helaas nooit kunnen plaatsvinden."

3.10

[C] antwoordde op 26 juli 2016:

"Je mail van 15 juli kan ik inderdaad bevestigen. Dat hebben we zo met elkaar besproken."

3.11

In zijn in de verzoekschriftprocedure gegeven beschikking van 27 juli 2016 heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] , gegeven de intrekking van het ontslag en de doorbetaling van zijn salaris, geen belang meer heeft bij beoordeling van de (on)rechtmatigheid van dat ontslag. Wel is nog beslist over de gevorderde voorlopige voorziening. In dat kader is, voor zover van belang, overwogen:

"(…) Weliswaar heeft Hamilton Bright gehandeld in strijd met het in artikel 7:611 BW opgenomen beginsel van goed-werkgeverschap door [appellant] eerst op staande voet te ontslaan en vervolgens na drie weken dit ontslag op staande voet (uit proceseconomische overwegingen) weer in te trekken, maar zulks brengt naar het oordeel van de kantonrechter niet met zich dat [appellant] thans op die grond kan afdwingen dat hij wederom bij Philips te werk wordt gesteld."

3.12

Op 27 maart 2017 schreef [C] aan [appellant] :

"Beste [appellant] ,

Je schrijft het volgende:

"Op 4 april 2016, een week na ons eerdergenoemd telefonisch onderhoud, hebben wij tussen 13.00 en 15.00 uur de invulling van mijn rol als Account Manager bij Philips besproken. Jij gaf aan dat het wenselijk was dat ik nog twee jaar dezelfde rol ging vervullen bij de huidige account MSH en was een kans op uitbreiding van accounts in het ERT- kanaal. Na twee jaar goed functioneren zouden we kijken hoe ik klaargestoomd kon worden voor het Key- Accountmanagement"

Dit is feitelijk onjuist. Wij hebben met elkaar besproken hoe de toekomst eruit zou zien. ik heb toen aangegeven dat ik wellicht de rol die je vervulde bij Philips vast in dienst wilde gaan nemen. Daarbij gaf ik aan dat jij een van de mogelijke kandidaten zou kunnen zijn. Echter wilde ik dat je je ging ontwikkelingen op een aantal aspecten. Kort daarop is de situatie tussen Hamilton Bright en jouw ontstaan."

3.13

In een verklaring van 12 juli 2017 schrijft de hiervoor al genoemde [D] :

"Als Field Manager was ik het eerste aanspreekpunt voor zowel dhr. [appellant] als voor

dhr. [C] vanuit Philips Lighting. Regelmatig kreeg ik terugkoppeling van Philips

Lighting over het functioneren van [appellant] .

Voor mij was het geen geheim dat dhr [appellant] graag bij Philips Lighting in dienst wilde treden. (…)

Voor zover ik weet zijn er vanuit Philips Lighting echter geen aanbiedingen aan dhr [appellant] gedaan en gaf niets mij aanleiding daarover anders te denken. Ik heb hierover wel eens met dhr [C] van Philips Lighting gesproken. Van hem kreeg ik niet de indruk dat Philips Lighting hem zou aannemen en leek het er eerder op dat Philips Lighting dat juist niet van plan was.

Zo heeft dhr [C] in april of mei 2016 aan mij zijn zorgen geuit over dhr [appellant] . In algemene zin gaf hij aan dat hij van mening was dat dhr [appellant] te veel bezig was met andere zaken dan met zijn functie. Verder vond hij het vreemd dat dhr [appellant] op leek te scheppen over het feit dat hij een huis van 3 ton aan het bouwen was. Ook benoemde hij dat dhr [appellant] kennelijk privé een dure BMW leaste en in de laatste plaats uitte hij zijn zorgen over het feit dat een collega was opgevallen dat dhr [appellant] een grote hoeveelheid opgerolde bankbiljetten bij zich droeg. (…)

Kort samengevat heb ik vanuit Philips Lighting meerdere malen bevestigd gekregen dat er vanuit hun twijfels waren over dhr. [appellant] . Hoewel ik hem dat in principe gunde, was het voor mij zeker niet duidelijk dat hij bij Philips Lighting aan de slag kon gaan."

3.14

Op 20 augustus 2018 schrijft [B] aan [appellant] :

"Ik kan de situatie alleen beoordelen tot eind december 2015. Op dat moment was er concreet geen sprake van een mogelijkheid voor vaste dienstbetrekking. Wel hebben we in algemeenheid met elkaar gesproken over een mogelijke toekomst bij Philips. Hierbij heb ik ook aangegeven dat zijn persoonlijke ontwikkeling hiervoor van groot belang is."

4 De beoordeling

5 De slotsom

6 De beslissing