Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-08-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6531, 200.265.157
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-08-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6531, 200.265.157
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 augustus 2020
- Datum publicatie
- 25 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:6531
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:823, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 200.265.157
Inhoudsindicatie
Art 40 Fw, art. 61 e.v. WW, 7:627(oud) BW & 7:628 lid 1 (oud) BW. Geen arbeid, geen loon.
De door UWV gedurende de opzegtermijn aan de werknemers uitbetaalde bedragen zijn in dit geval geen boedelvorderingen, nu de werknemers niet beschikbaar zijn gebleven voor bedongen arbeid bij de failliete onderneming. Nadat alle activiteiten “going- concern” zijn overgeheveld aan de doorstarter en zijn alle werknemers onder exact dezelfde arbeidsomstandigheden bij de doorstarter in dienst gekomen.
Uitspraak
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.265.157
(zaaknummer rechtbank NL18.11141)
arrest van 18 augustus 2020
in de zaak van
mr. Johan Christian Ariën Herstel q.q.
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Aloys Roemaat Transport B.V.,
kantoorhoudende te Doetinchem,
appellant in het principaal hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna: de curator,
advocaat: mr. R.W.J.M. Schuurman te Doetinchem,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
tevens handelend onder de naam UWV,
zetelend te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: UWV,
advocaat: mr. M.A.L.M. Willems te Amsterdam.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 5 december 2018 dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen heeft gewezen.
2 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 1 maart 2019,
- de memorie van grieven van 12 november 2019,
- de memorie van antwoord van 7 januari 2020.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het bestreden vonnis van 5 december 2018.