Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11655, 200.271.910
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11655, 200.271.910
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 21 december 2021
- Datum publicatie
- 23 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:11655
- Zaaknummer
- 200.271.910
Inhoudsindicatie
Kwalificatie overeenkomst.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.271.910/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, 7350998 AC EXPL 18-3815)
arrest van 21 december 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna aan te duiden als: [appellant],
advocaat: mr. M. Maaijen,
tegen:
de gezamenlijke erfgenamen van [erflater],
vertegenwoordigd door [naam1], executeur naar Belgisch recht,
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna aan te duiden als: de erven [erflater],
advocaat: mr. S.E. Wierenga-Heintz.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het tussenarrest van 9 februari 2021, waarbij een comparitie van partijen is bepaald.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van 8 november 2021, met de daaraan gehechte spreekaantekeningen van de advocaten van beide partijen.
Na afloop van de comparitie heeft het hof arrest bepaald.
2 De vaststaande feiten
[appellant] is kapitein op zeegaande zeilschepen.
De heer [erflater] (hierna: [erflater] ) was bij leven eigenaar van
het zeegaande zeilschip genaamd ‘ [het schip] ’ (hierna: [het schip] ).
[erflater] en [appellant] hebben op 19 mei 2017 een “OVEREENKOMST VOOR EEN OPDRACHT TOT DIENSTVERLENING (…) ten behoeve van het uitvoeren van de functie als kapitein op” [het schip] “in opdracht van de Eigenaar” (hierna: de overeenkomst) gesloten, ingaande per 1
april 2017.
In de periode juni tot en met september 2017 heeft [appellant] [het schip] naar de Oostzee
gevaren. Vanaf oktober 2017 lag [het schip] bij de werf. In januari 2018 is [het schip] vanuit Nederland naar Florida, Verenigde Staten van Amerika, overgebracht om in Caribisch gebied te varen.
Gedurende de periode in het Caribisch gebied zijn er verschillende (technische)
problemen geweest aan boord van [het schip] en zijn diverse reparaties uitgevoerd. Eind mei 2018
heeft [appellant] [het schip] naar Florida gevaren. Daar zijn reparatiewerkzaamheden uitgevoerd.
[appellant] zou gedurende de periode 31 mei 2018 tot 1 september 2018 niet beschikbaar zijn voor werkzaamheden en door de heer [naam2] (hierna: [naam2] ) als kapitein van [het schip] worden afgelost. [naam2] is op 26 of 27 mei 2018 aan boord van [het schip] gegaan.
[erflater] heeft [appellant] op 29 mei 2018 naar Miami, Verenigde Staten van Amerika, gebracht, van waaruit [appellant] naar Nederland vloog. [erflater] heeft [appellant] daarbij laten weten ‘dat [appellant] zijn eigen conclusies moest trekken’.
Bij e-mail van 11 juli 2018 heeft [appellant] aan [erflater] medegedeeld:
“(…) Na mijn vertrek van het schip eind mei heb een en ander laten bezinken. Uit de opstelling van [naam3] [de partner van [erflater] ; toevoeging hof] in de laatste weken en de mededelingen van [erflater] (…) in Miami heb ik opgemaakt dat mijn aanwezigheid op het schip niet meer op prijs wordt gesteld.
Ik had daarna een voorstel van jullie verwacht om de overeenkomst (…) te beëindigen, maar ik heb niets anders gehoord dan wat losse vragen en opmerkingen over spullen, en geen antwoorden of reacties ontvangen op de mails die ik aan jullie heb gestuurd.
Onze afspraak is dat ik 1 september weer aan boord kom. In principe ben ik ook bereid dat te doen. (…) Graag hoor ik van jullie hoe jullie hier in staan. Als jullie toch liever de overeenkomst willen beëindigen, wil ik dat natuurlijk ook graag weten. Ik ben best bereid daar aan mee te werken, maar wijs er wel op dat de overeenkomst nog tot 31 maart 2019 door loopt en ik dus in principe ook recht heb op betaling van het overeengekomen salaris tot die tijd. (…)”.
Bij e-mail van 23 juli 2018 heeft [appellant] aan [erflater] gevraagd te reageren op zijn
e-mail van 11 juli 2018 en zijn “volledige salaris over de maand mei nu over te maken.”
Bij e-mail van 27 juli 2018 heeft [erflater] aan [appellant] een eindafrekening gezonden,
waarbij diverse bedragen zijn verrekend met de vergoeding die [appellant] nog toekwam over de
maand mei 2018.
[erflater] is [in] 2018 in Atlantic City, Verenigde Staten van Amerika, overleden.
Bij brief van 13 augustus 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant] aan
[erflater] onder meer medegedeeld dat de overeenkomst tussen partijen kwalificeert als een arbeidsovereenkomst, dat [erflater] deze niet tussentijds heeft kunnen opzeggen en dat [appellant] zich bereid houdt zijn werkzaamheden op [het schip] te hervatten.
Bij e-mail van 20 augustus 2018 heeft de zoon van [erflater] - thans de executeur - aan [appellant] bericht dat [erflater] is overleden.
Bij brief van 31 augustus 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van de erven [erflater] aan [appellant] onder meer medegedeeld dat de overeenkomst aangemerkt moet worden als een overeenkomst van opdracht. Ook heeft zij [appellant] te kennen gegeven dat [erflater] de overeenkomst “op 29 mei jl. rechtsgeldig per direct opgezegd” heeft en dat mocht deze opzegging niet rechtsgeldig zijn, zij namens de executeur de overeenkomst per heden alsnog per direct althans met een opzegtermijn van twee maanden opzegt.
Bij e-mail van 7 september 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant] aan de toenmalige gemachtigde van de erven [erflater] medegedeeld dat de overeenkomst “wel degelijk als arbeidsovereenkomst” kwalificeert. Ook heeft hij haar te kennen gegeven dat de overeenkomst op 29 mei 2018 niet is opgezegd, dat ook de “opzegging op staande voet per 1 september 2018 (…) geen doel” treft en dat nog valt te bezien of de opzegging tegen eind oktober 2018 doel treft.
Partijen zijn niet tot een oplossing gekomen.
3 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd primair te verklaren voor recht i) dat de overeenkomst kwalificeert als arbeidsovereenkomst en ii) dat de overeenkomst eerst op 31 maart 2019 door opzegging eindigt. Ook heeft [appellant] gevorderd de erven [erflater] hoofdelijk te veroordelen aan hem te voldoen iii) € 11.135,43 aan achterstallig loon tot en met augustus 2018, iv) het salaris van € 7.000,00 per maand bruto vanaf 1 september 2018 tot en met de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is of zal zijn geëindigd, v) 8% vakantiebijslag berekend over het volledige aan [appellant] toekomende salaris over de periode dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd en nog zal duren en vi) de wettelijke verhoging wegens vertraagde loonbetaling van 50% over de gevorderde bedragen. Subsidiair heeft [appellant] , voor het geval de verklaring voor recht onder i) wordt afgewezen, gevorderd de erven [erflater] hoofdelijk te veroordelen om aan hem een schadevergoeding van € 14.000,00 te voldoen, wegens voortijdige beëindiging van de overeenkomst. Zowel primair als subsidiair heeft [appellant] gevorderd de erven [erflater] hoofdelijk te veroordelen om aan hem te voldoen de wettelijke rente over de gevorderde bedragen en hen hoofdelijk te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De erven [erflater] hebben verweer gevoerd.
Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter overwogen als volgt. De overeenkomst moet aangemerkt worden als een overeenkomst van opdracht. Hieruit volgt dat de primaire vorderingen van [appellant] moeten worden afgewezen. De overeenkomst is op 31 augustus 2018 opgezegd. De opzegtermijn bedraagt twee maanden, zodat de overeenkomst op 31 oktober 2018 is geëindigd. [appellant] komt overeenkomstig zijn subsidiaire vordering een vergoeding toe over de opzegtermijn van € 14.000,00 (september en oktober 2018), te vermeerderen met de wettelijke rente. De kantonrechter heeft de erven [erflater] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van voormeld bedrag ad € 14.000,00 aan [appellant] , vermeerderd met de wettelijke rente. Ook heeft de kantonrechter de erven [erflater] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten en in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.