Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-10-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8760, 200.303.305/01
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-10-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8760, 200.303.305/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 11 oktober 2022
- Datum publicatie
- 13 oktober 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:8760
- Zaaknummer
- 200.303.305/01
Inhoudsindicatie
Heeft werknemer recht op de reiskostenvergoeding uit zijn individuele arbeidsovereenkomst of mag werkgever met toepassing van een eenzijdig wijzigingsbeding ex 7:613 BW de voor werknemer ongunstigere reiskostenregeling uit de cao toepassen?
Het hof oordeelt dat van een zwaarwichtig belang ex 7:613 BW geen sprake is en dat werkgever niet gerechtigd was om de individueel met werknemer overeengekomen reiskostenvergoeding te wijzigen.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.303.305/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, 8866022)
arrest van 11 oktober 2022
in de zaak van
Meat Friends Noord B.V.,
gevestigd in Best,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna: MFN,
advocaat: mr. A. Robustella,
tegen
[verweerder] ,
die woont in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
bij de kantonrechter: eiser,
hierna: [verweerder],
advocaat: mr. R.A. Severijn.
1 Het verloop van de procedure in hoger beroep
Na het tussenarrest van 26 april 2022 heeft op 14 september 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.
2 De kern van de zaak
In geschil is of [verweerder] recht heeft op de reiskostenvergoeding die in artikel 4.5 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is overeengekomen of dat MFN met toepassing van een eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW de
(voor [verweerder] ongunstigere) reiskostenregeling van de cao Slagers mag toepassen. Het geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
[verweerder] is op 1 augustus 2017 bij MFN in dienst getreden in de functie van [functie] . Het laatstelijk door hem verdiende salaris bedraagt € 3.296,31 bruto per maand, exclusief toeslagen.
In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst staat dat de bepalingen van de cao voor de vleessector (hierna: de cao Vlees) van toepassing zijn, behoudens en voor zover daarvan in die arbeidsovereenkomst is afgeweken. De cao Vlees bevat geen reiskostenregeling. In artikel 4.5 is aan [verweerder] echter een reiskostenvergoeding toegekend van € 148,40 per vier weken (€ 160,77 netto per maand).
In de arbeidsovereenkomst is voorts een eenzijdig wijzigingsbeding opgenomen. Deze luidt als volgt:
“14.1 Werkgever behoudt zich het recht voor de arbeidsovereenkomst of het bedrijfshandboek eenzijdig te wijzigen indien deze daarbij een zwaarwichtig belang heeft.”
MFN is per 1 januari 2020 de cao voor het slagersbedrijf (hierna: de cao Slagers) gaan toepassen. In artikel 16 lid 1 van die cao is een reiskostenregeling opgenomen die voor [verweerder] minder gunstig is dan de regeling in zijn individuele arbeidsovereenkomst. In artikel 16 lid 2.a van de cao Slagers is geregeld dat een werknemer, in afwijking van de reiskostenregeling van artikel 16 lid 1, onder omstandigheden de reiskostenvergoeding op grond van de voor 1 januari 2019 bestaande reiskostenregeling in zijn bedrijf behoudt indien deze hoger is.
[verweerder] heeft bij de kantonrechter gevorderd de betaling van € 160,77 netto per maand aan reiskostenvergoeding per 1 januari 2020 verminderd met de reeds uitbetaalde reiskostenvergoeding en compensatie en vermeerderd met de wettelijke rente en proceskosten.
De kantonrechter heeft de vordering van [verweerder] toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen.
3 Het oordeel van het hof
De opzet en conclusie van deze uitspraak
MFN heeft 5 bezwaren (grieven) tegen het vonnis van de kantonrechter opgeworpen, die het hof hierna zal bespreken. De conclusie zal zijn dat MFN op grond van het eenzijdig wijzigingsbeding de reiskostenvergoeding niet ten nadele van [verweerder] mag wijzigen. Het bestreden vonnis blijft in stand.
Geen zwaarwichtig belang in de zin van artikel 7:613 BW
Het hof neemt bij de beoordeling van de grieven tot uitgangspunt dat de werkgever slechts een beroep kan doen op een eenzijdig wijzigingsbeding, indien hij bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou kunnen worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken (artikel 7:613 BW). Het gaat bij de toepassing van artikel 7:613 BW om een belangenafweging, waarbij geldt dat een arbeidsovereenkomst alleen ten nadele van de werknemer kan worden gewijzigd indien voldoende zwaarwegende belangen aan de zijde van de werkgever dat rechtvaardigen. Bij deze belangenafweging wordt het in het gegeven geval voor het doorvoeren van de wijziging vereiste gewicht van de belangen van de werkgever mede bepaald door het gewicht van de belangen van de werknemer die daartegenover staan1.
MFN heeft als haar in aanmerking te nemen belangen bij de wijziging, bestaande uit de toepassing van de reiskostenregeling van de cao Slagers in plaats van reiskostenregeling uit de individuele arbeidsovereenkomst, gewezen op het volgende. MFN werd, op grond van besluitvorming van de bedrijfstakpensioenfondsen VLEP en Slagers en een vonnis van de kantonrechter in Utrecht van 5 december 2018, verplicht om niet langer de cao Vlees, maar de (destijds algemeen verbindend verklaarde) cao Slagers binnen haar onderneming toe te passen. Deze verplichting noodzaakte MFN tot harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden omdat de cao Vlees en de cao Slagers onverenigbaar zijn en werknemers binnen de onderneming eenduidige arbeidsvoorwaarden behoren te worden geboden. De harmonisatie treft alle werknemers binnen de onderneming en is het resultaat van een zorgvuldig met de Gemeenschappelijke Ondernemingsraad (GOR) doorlopen proces, waarbij als uitgangspunt is genomen dat individuele werknemers na harmonisatie ‘onder de streep’ niet minder verdienen dan daarvoor. Aan die voorwaarde is in de rechtsverhouding met [verweerder] voldaan. De reiskostenregeling betreft bovendien een secundaire arbeidsvoorwaarde, waaraan geen accessoire rechten zoals opbouw van pensioen zijn verbonden of waarvan uitkeringsrechten worden afgeleid.
Het belang van [verweerder] bij voortzetting van de reiskostenregeling uit zijn arbeidsovereenkomst is financieel van aard. Hij mist maandelijks een bedrag van € 103,52 netto per maand aan reiskostenvergoeding en dit betreft een wezenlijk deel van zijn inkomen.
Naar het oordeel van het hof hoeft dat belang van [verweerder] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet te wijken voor de door MFN gestelde belangen. De door MFN gevoelde noodzaak tot harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden en het aanbieden van eenduidige arbeidsvoorwaarden uit hoofde van goed werkgeverschap zijn niet aan te merken als een zodanig zwaarwichtig belang dat MFN daarin voldoende reden en aanleiding had om ten nadele van [verweerder] een wijziging na te streven van de individueel met hem overeengekomen reiskostenvergoeding. Die wijziging is niet ingegeven door zwaarwichtige bedrijfseconomische of organisatorische omstandigheden of financiële moeilijkheden bij MFN.
Ook dwingt de cao Slagers (die algemeen verbindend is verklaard in de periode van
4 december 2020 tot en met 31 december 20202 en van 8 oktober 2021 tot en met
28 februari 20223) niet tot verlaging van de met [verweerder] overeengekomen reiskostenvergoeding. Artikel 3 lid 3 van die cao bepaalt juist uitdrukkelijk:
“Indien bij de inwerkingtreding van deze cao voor één of meer werknemers (rechtens
geldende) gunstiger arbeidsvoorwaarden bestaan dan in deze cao overeengekomen,
blijven deze voor de betrokken werknemer gehandhaafd.”
De kantonrechter heeft dan ook terecht overwogen dat de cao Slagers een minimum-cao is, waarvan in het voordeel van een werknemer mag worden afgeweken. Voor de opvatting van MFN dat dit niet geldt voor gunstiger afspraken die zijn gemaakt voordat toepasselijkheid van de cao Slagers in beeld kwam, ziet het hof geen toereikende grondslag.
Van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen is evenmin sprake. Ongelijkheid in reiskostenvergoedingen valt historisch te verklaren omdat werknemers binnen de onderneming van MFN een verschillend arbeidsverleden hebben. Het hof begrijpt de praktische onwenselijkheid om meerdere reiskostenregelingen in de onderneming te hebben en dat MFN in het met de GOR doorlopen harmonisatieproces rekening heeft gehouden met de financiële belangen van alle werknemers, maar gelet op het financiële gevolg voor [verweerder] leggen deze argumenten te weinig gewicht in de schaal om een voor hem nadelige wijziging van zijn individuele reiskostenregeling te rechtvaardigen. Hetzelfde geldt voor het feit dat reiskostenvergoedingen onder secundaire arbeidsvoorwaarden vallen.
De conclusie is dat van een zwaarwichtig belang in de zin van artikel 7:613 BW geen sprake is en dat MFN niet gerechtigd was om de individueel met [verweerder] overeengekomen reiskostenvergoeding te wijzigen zoals zij heeft gedaan.
Toepassing artikel 16 lid 2.a cao Slagers niet relevant
MFN stelt dat als de belangenafweging van artikel 7:613 BW in het voordeel van [verweerder] uitpakt, het hof toekomt aan de vraag of artikel 16 lid 2.a van de cao Slagers van toepassing is en daarmee aan de uitleg van deze bepaling. Het hof volgt MFN hierin niet. Ook al zou de individuele afspraak met [verweerder] over de reiskostenvergoeding niet kwalificeren als ‘reiskostenregeling in het bedrijf’, zoals MFN betoogt, dan heeft dat niet tot gevolg dat MFN wel gerechtigd is de reiskostenvergoeding zoals zij deze met [verweerder] is overeengekomen te wijzigen. Artikel 16 lid 2.a stelt artikel 3 lid 3 van de cao ook niet buiten werking voor een individuele reiskostenafspraak.
Geen beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid
Ook het beroep van MFN op artikel 6:248 lid 2 BW slaagt niet. De rechter moet, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, bij de toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid terughoudendheid betrachten. Doorslaggevend is niet dat iets anders dan wat uit de overeenkomst voortvloeit meer in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid is. Voor de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid is alleen plaats wanneer dat wat uit de overeenkomst voortvloeit in concreto tot een onaanvaardbare uitkomst zou leiden. De omstandigheden dat MFN de cao Slagers moest gaan toepassen en dat het harmonisatieproces zorgvuldig tot stand is gekomen en een redelijke en billijke uitkomst heeft, leiden er niet toe dat ongewijzigde instandhouding van de individuele reiskostenregeling van [verweerder] , waarvan artikel 3 lid 3 van de cao nu juist uitgaat, voor MFN naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Gelet op al het voorgaande slagen de grieven 1 tot en met 4 niet. MFN is in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld. Daarmee faalt ook grief 5.
Het bewijsaanbod van MFN is niet concreet en ter zake doende zodat het hof daaraan voorbij gaat.
De conclusie
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat MFN in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof MFN tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).