Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9972, 200.312.703
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9972, 200.312.703
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 21 november 2022
- Datum publicatie
- 8 december 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:9972
- Zaaknummer
- 200.312.703
Inhoudsindicatie
Wwz. Docent middelbare school krijgt strafontslag wegens examenfraude. Centrale Raad van Beroep (en rechtbank) vernietigen ontslag als ambtenaar omdat van examenfraude geen sprake is geweest. Kantonrechter wijst het daaropvolgende verzoek werkgever tot ontbinding arbeidsovereenkomst af. Het hof ontbindt in hoger beroep alsnog arbeidsovereenkomst nu door toedoen van de werkgever de verhouding tussen partijen ernstig en duurzaam verstoord is. Geen loyale uitvoering van de bestuursrechtelijke uitspraken, niet toegelaten tot werkzaamheden, geen loon uitbetaald. School handhaaft tot op zitting hof de stelling dat werknemer onjuist zou hebben gehandeld. Escalatiegedrag werkgever. De verhoudingen zijn (in elk geval inmiddels) ernstig en duurzaam verstoord en een reële, werkbare verbetering is niet te verwachten, ondanks de wens van werknemer tot terugkeer. Het hof wijst zowel de transitievergoeding als de billijke vergoeding toe. De eis van werkgever dat de inkomsten die werknemer heeft genoten gedurende de periode dat hij wegens het ontslag elders heeft gewerkt integraal worden verrekend met het hem toekomende salaris, berust niet op de wet. Het achterstallig salaris c.a. vanaf 2019 zal worden toegewezen met matiging tot 50%. De wettelijke verhoging daarover zal worden gematigd tot 30%. De verzochte rectificatie zal worden toegewezen.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.312.703
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, 9630183)
beschikking van 21 november 2022
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder, verzoeker in het tegenverzoek,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M. Hille Ris Lambers,
tegen
de stichting
Stichting Onderwijsgroep Amersfoort,
gevestigd te Amersfoort,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoeker, verweerder in het tegenverzoek,
hierna: de Onderwijsgroep,
advocaat: mr. H.A.A. Berendsen,
1 1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, van 30 maart 2022.
2 2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift met producties van [verzoeker] , met producties, ter griffie ontvangen op 29 juni 2022;
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroepschrift, met producties, van Onderwijsgroep;
- de per V-formulier, ingekomen op 23 augustus 2022, van Onderwijsgroep met het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 25 februari 2022;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, met producties, van [verzoeker] ;
- de per V-formulier, ingekomen op 29 september 2022, van Onderwijsgroep met productie 11b;
- de per V-formulier, ingekomen op 5 oktober 2022, productie 10 en 11 van [verzoeker] ;
- de per V-formulier, ingekomen op 12 oktober 2022, productie 10 en 11 van [verzoeker] ;
- de op 12 oktober 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 21 november 2022 of zoveel eerder als mogelijk is.
[verzoeker] heeft in zijn hoger beroepschrift verzocht - samengevat - de beschikking van de kantonrechter deels te vernietigen en bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de afgewezen verzoeken uit de eerste aanleg alsnog toe te wijzen, met kostenveroordeling van Onderwijsgroep.
Onderwijsgroep heeft in het incidenteel hoger beroep verzocht om de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te beeindigen op de zogenoemde g-grond (waarover hierna meer) en [verzoeker] te veroordelen tot terugbetaling van € 30.552,-, bruto c.s. en rente.
3 3. De feiten
In hoger beroep staan de volgende feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, vast.
[verzoeker] , geboren [in] 1983, is op 1 augustus 2012 in dienst getreden van
Onderwijsgroep, laatstelijk als [functie1] bij het VMBO Trivium College. Op het dienstverband is de CAO VO van toepassing. Het overeengekomen loon heeft laatstelijk, ingevolge de toepasselijke cao voor het Voortgezet Onderwijs, € 5.087,- bruto per maand (exclusief vakantiebijslag en emolurnenten) bedragen.
[verzoeker] heeft samen met zijn vrouw vanaf januari 2018 een vennootschap onder firma, v.o.f. [naam1] genaamd. Deze onderneming houdt zich bezig met verschillende soorten dienstverlening met betrekking tot studieachterstand of studievoortgang.
[verzoeker] heeft op 25 maart 2019 betaald en onbetaald ouderschapsverlof voor 2,5 dag
per week aangevraagd voor de periode 2 september 2019 tot en met 17 juli 2020.
Bij besluit van 29 juli 2019 heeft de Onderwijsgroep aan [verzoeker] wegens plichtsverzuim, gepleegd op 21 juni 2019, in het ontslagbesluit omschreven als ‘examenfraude’, met ingang van 1 augustus 2019 strafontslag verleend.
Enkele maanden na het strafontslag is [verzoeker] als zzp-er les gaan geven.
Bij uitspraak van 19 maart 2021 heeft de rechtbank Midden-Nederland, sector bestuursrecht, als ambtenarenrechter het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard en het ontslagbesluit herroepen, omdat - samengevat - van examenfraude geen sprake is geweest.
Bij e-mail van 23 maart 2021 schrijft de gemachtigde van [verzoeker] onder meer:
“Nu het ontslagbesluit is herroepen stelt cliënt zich beschikbaar om bij de eerste tijdige afroep daartoe, zijn werkzaamheden te hervatten. Gezien de zeer ernstige en onterechte verwijten die uw cliënte mijn cliënt heeft gemaakt, waardoor de arbeidsrelatie zwaar onder druk is komen te staan, dient er aan de hervatting een mediationtraject vooraf te gaan. Verder dient cliënte binnen de school volledig gerehabiliteerd te worden. Voorstellen inzake de mediation en rehabilitatie zie ik graag uiterlijk deze week tegemoet.
Namens cliënt verzoek ik tot betaling van zijn loon vanaf 1 augustus 2019 tot en met de maand maart 2021, vakantietoeslag en emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente, binnen 10 dagen na ontvangst van dit bericht.”
Bij e-mail van 25 maart 2021 schrijft de toenmalige gemachtigde van Onderwijsgroep onder meer:
“Verder zal bij de financiële component rekening gehouden moeten worden met het feit dat uw cliënt voor schooljaar 2019/2020 onbetaald ouderschapsverlof had opgenomen en dat hij inkomsten uit ander werk heeft gehad. Die inkomsten dienen meegenomen te worden bij het bepalen van een eventuele schade van uw cliënt.”
Op 15 juni 2021 heeft Onderwijsgroep hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (verder: CRvB).
Bij e-mail van 25 juni 2021 schrijft de (nieuwe) gemachtigde van Onderwijsgroep
onder meer:
“Cliënte is met u van mening dat een mediationtraject aangewezen is en wil aan uw
verzoek dan ook op de kortst mogelijke termijn gevolg geven. Aan dit
mediationtraject zal namens cliënte deelnemen de heer [naam2] , directeur van het
Trivium College. Tijdens deze mediation kan onderzocht worden of uw cliënt terug
kan keren naar het Trivium College en onder welke voorwaarden. Cliënte wil graag
volgende week starten met dit traject, zodat uw cliënt nog voor de zomervakantie
weer aan het werk kan.
Voor wat betreft het tweede aspect, zijnde het vermeende achterstallige loon en de
loondoorbetaling, moet ik u berichten dat ik eerst het dossier dat ik nog moet
verkrijgen van mr. Dekker moet doornemen. Ik heb echter wel begrepen dat uw
cliënt inkomsten heeft gehad in de periode tussen 1 augustus 2019 en 19 maart
2021. Graag ontvang ik hier een opgave van. Daarnaast heb ik begrepen dat mijn
cliënte na 1 augustus 2019 nog salarisbetalingen heeft verricht, die in de uiteindelijke
berekening ook mee zullen moeten worden genomen.
Voor wat betreft de loonbetaling vanaf 19 maart 2021, is het ook van belang welke
inkomsten uw cliënt heeft gehad. Immers, uw cliënt heeft zich beschikbaar gehouden
voor werkzaamheden bij mijn cliënte en uw cliënt krijgt hiervoor betaald. Het is dan
niet de bedoeling dat uw cliënt tegelijkertijd werkzaamheden verricht middels zijn
eigen onderneming, althans dienen deze inkomsten verrekend te worden met de
loonaanspraken van uw cliënt. Ook hiervan ontvang ik graag een overzicht.”.
Bij e-mail van 3 augustus 2021 schrijft de gemachtigde van Onderwijsgroep onder
meer:
“Daarbij is het echter wel noodzakelijk dat uw cliënt aan een terugkeer binnen het
Trivium College dan wel één van de andere scholen van cliënte zijn onvoorwaardelijke
medewerking verleent. Indien hij dat niet wenst, is het raadzaam om het overleg te
voeren op welke wijze partijen op een nette wijze van elkaar afscheid kunnen nemen
op basis van realistische afspraken.”
Na intakegesprekken hebben op 22 juli 2021 en 24 augustus 2021
mediationgesprekken plaatsgevonden. Partijen hebben geen overeenstemming
bereikt.
Nadat de Onderwijsgroep hem vervolgens had uitgenodigd voor een gesprek over
een mogelijke overplaatsing naar een andere school dan die waarop hij altijd heeft gewerkt.
heeft [verzoeker] zich op 14 november 2021 ziekgemeld met spanningsklachten. Op 16 november
2021 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat hij wegens ziekte niet tot het verrichten van de
bedongen arbeid in staat was. Eind 2021/begin 2022 heeft [verzoeker] zijn leraarswerkzaamheden in de eigen onderneming hervat. Voor de Onderwijsgroep heeft [verzoeker] niet meer gewerkt. Van verdere verzuimbegeleiding door de bedrijfsarts is het niet gekomen.
[verzoeker] heeft als productie 16 onder meer zijn aangiftes inkomstenbelasting 2019 en
2020 overgelegd. Hieruit blijkt dat het resultaat uit gewone bedrijfsvoering,
-2019 € 4 2.064 en in
-2020 € 106.144 bedroeg.
Het (in deze procedure in het geding zijnde) ontbindingsverzoek is op 25 februari 2022, tegelijk met een (hier niet verder relevant) kort geding op verzoek van [verzoeker] mondeling behandeld. Blijkens het proces-verbaal van die zitting is namens de Onderwijsgroep ter zitting verklaard wat betreft de gevorderde werkhervatting: “Het gevoel in de school is niet anders. De deur is definitief dicht”, ook als de CRvB de uitspraak van de bestuursrechter van 19 maart 2021 zou bevestigen (ten tijde van de zitting in februari 2022 had de CRvB nog geen uitspraak gedaan). In dit verband merkte mevrouw [naam3] (van Onderwijsgroep) op dat de vacature die door het eerdere strafontslag van [verzoeker] was ontstaan is vervuld.
Op 14 april 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de onder 3.9 genoemde uitspraak van de bestuursrechter bevestigd, omdat (kort gezegd) [verzoeker] zich niet aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt.
Sindsdien heeft [verzoeker] bij de Onderwijsgroep aangedrongen op rehabilitatie en werkhervatting. Daartoe is de Onderwijsgroep niet overgegaan. Over de periode vanaf
1 april 2022 is aan [verzoeker] geen loon betaald. In juli 2022 heeft een hernieuwd mediationgesprek niet tot overeenstemming geleid.
Bij uitspraak van 27 september 2022 heeft de kantonrechter in kort geding op verzoek van [verzoeker] , Onderwijsgroep veroordeeld tot (zakelijk samengevat):
- toelating tot zijn werkzaamheden binnen drie weken na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom;
- een begin te maken met de re-integratie;, ook op straffe van een dwangsom;
- betaling van € 30.522,- (achterstallig) loon over de periode van 1 april tot en met 30 september 2022 en de vakantiebijslag, met de wettelijke verhoging van € 5.000,-;
- afgifte van salarisspecificaties;
- betaling van het loon vanaf 1 oktober 2022 totdat de arbeidsovereenkomst zal zijn geeindigd;
- een rectificatie per brief aan de collega’s van [verzoeker] bij het Triviumcollege, op straffe van een dwangsom;
- met veroordeling van Onderwijsgroep in de proceskosten, inclusief de nakosten.
Op 4 oktober 2022 heeft de bedrijfsarts [naam4] [verzoeker] op het spreekuur gezien en hij rapporteert ondermeer: “De vraag aan ondergetekende is of sprake is van ziekte of betrokkene in staat is te reintegreren binnen de onderwijsgroep Amersfoort. Op basis van zijn medische situatie kan ik aangeven dat sprake is van medische beperkingen maar dat betrokkene wel in staat is om te starten met een re-integratie.”.
Op 6 oktober 2022 is en plan van aanpak inzake re-integratie ondertekend door beide partijen.