Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-07-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4352, 200.330.341/01
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-07-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4352, 200.330.341/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 juli 2024
- Datum publicatie
- 9 juli 2024
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2024:4352
- Zaaknummer
- 200.330.341/01
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Vraag of concurrentiebeding en relatiebeding in overeenkomst voor bepaalde tijd en in door partijen ondertekende ‘vaststellingsovereenkomst’ geldig zijn. Hof oordeelt, anders dan kantonrechter en kortgedingrechter, dat dit niet het geval is. Bij vso geen afwijking van dwingend recht toegestaan omdat er geen bestaand geschil was ten tijde van het opstellen ervan.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.330.341/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9982815
arrest van 2 juli 2024
in de zaak van
[appellant] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna: [de werknemer],
advocaat: mr. E.D. van Tellingen,
tegen
OPT.RTL B.V., voorheen Optie1 Retail B.V.,
die is gevestigd in Lemsterland
en ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna: OPT.RTL,
advocaat: mr. G.W. Wezelman.
1 Het verloop van de procedure in hoger beroep
Op 16 april 2024 is een tussenarrest gewezen waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
De zitting is gehouden op 15 mei 2024 en daarvan is verslag (‘proces-verbaal’) opgemaakt. Dat verslag is aan de stukken toegevoegd. Arrest is bepaald op 30 juli 2024 of zoveel eerder als mogelijk is
2 De kern van de zaak
Het draait in deze zaak om de vraag of [de werknemer] boetes verschuldigd is omdat hij een met OPT.RTL gemaakte schriftelijke afspraak heeft overtreden waarin het hem is verboden om na afloop van zijn arbeidsovereenkomst, kort gezegd,
- concurrerende werkzaamheden te verrichten binnen een bepaald gebied gedurende
17 maanden en;
-werkzaamheden te verrichten voor bestaande klanten van OPT.RTL of voor particulieren of bedrijven die in het bepaalde gebied wonen of gevestigd zijn.
Op overtreding is een boete gesteld.
Partijen verschillen van mening over de geldigheid van deze afspraak en, als dat zo is, of en zo ja hoe vaak [de werknemer] de afspraak heeft geschonden en of de boete moet worden gematigd.
[de werknemer] is in kort geding veroordeeld tot nakoming van de afspraken, waarop een dwangsom werd gesteld. Omdat OPT.RTL vond dat [de werknemer] zich vervolgens niet aan de veroordeling hield, heeft zij geprobeerd de dwangsom te incasseren. Dat is niet gelukt.
Daarna is OPT.RTL een bodemprocedure begonnen waarin zij boetes vorderde voor vijf van de zes door haar geconstateerde overtredingen en voorafgaand daaraan heeft zij conservatoir beslag gelegd op de woning van [de werknemer] .
De kantonrechter heeft de afspraak geldig geacht, geoordeeld dat de vijf overtredingen vaststaan en de boetes gematigd tot vijfmaal € 500,-.
De bedoeling van het hoger beroep van [de werknemer] is dat de vordering van OPT.RTL alsnog wordt afgewezen. Het hoger beroep tegen het tussenvonnis heeft hij ter zitting ingetrokken. OPT.RTL keert zich in hoger beroep tegen de forse matiging van de boetes.
3 Het oordeel van het hof
inleiding
Het hof oordeelt dat het hoger beroep van [de werknemer] moet slagen en dat heeft tot gevolg dat het hof niet meer toekomt aan het hoger beroep van OPT.RTL. Dat wordt hierna uitgelegd, nadat eerst de feiten zijn vastgesteld.
de feiten
[de werknemer] , geboren [in] 1998, is op 1 juni 2019 na afronding van zijn
MBO-opleiding voor bepaalde in dienst getreden bij OPT.RTL in de functie van ‘technician’. Zijn eerste contract duurde zes maanden en dat werd per 1 december 2019 met acht maanden verlengd tot 1 augustus 2020. Het loon bedroeg bij aanvang € 1.650,80 bruto per maand en op het laatst € 1.805,40 bruto per maand.
In beide contracten stond een non-concurrentiebeding (voor de duur van 12 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst) en een relatiebeding, allebei versterkt met een boete van € 10.000,- per overtreding, te vermeerderen met € 200,- per dag waarop de overtreding voortduurt.
OPT.RTL is een telecombedrijf dat zich richt op de zakelijke en particuliere markt, met telefoonwinkels in Lemmer, Emmeloord, Urk, Surhuisterveen, Steenwijk, Kampen en Epe. Op het gebied van telecom worden telefoons en abonnementen verkocht en worden reparaties verricht aan telefoons en tablets. Bestuurders van het bedrijf zijn de heren
[bestuurder1] en [bestuurder2] .
In de arbeidsovereenkomsten met [de werknemer] is, ter onderbouwing van het zwaarwegende bedrijfsbelang bij het concurrentieding, opgenomen dat de telecommarkt een prijsvechtersmarkt is en dat werknemer toegang heeft tot bedrijfsvertrouwelijke informatie en verdienmodellen van de werkgever, welke informatie binnen de onderneming moet blijven. Die informatie omvat alle klantgegevens waaronder alle financiële gegevens van de klanten zoals omzetten, prijsafspraken, marges, inkoopprijzen en algemene klantinformatie.
[de werknemer] wilde ondernemer worden. Participatie in OPT.RTL bleek niet mogelijk, waarna [de werknemer] ervoor koos per 1 augustus 2020 een eigen bedrijf te beginnen waarbij hij met een bus ‘aan huis’ reparaties zou verrichten. Tijdens zijn dienstverband heeft hij zich bij de kamer van koophandel ingeschreven en OPT.RTL heeft met [de werknemer] gesproken over aanpassing van de afspraken over het concurrentie- en relatiebeding.
Op 30 juni 2020 hebben partijen een door OPT.RTL opgestelde overeenkomst getekend met opschrift ‘Nadere afspraken bij einde arbeidsovereenkomst’ en met de ondertitel ‘vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW’. [de werknemer] heeft bedenktijd gekregen - maar daarvan geen gebruik gemaakt - om advies in te winnen.
In deze overeenkomst staat onder meer dat partijen nadere afspraken willen maken over de concrete invulling na het einde van het dienstverband van het concurrentie- en relatiebeding dat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. Kort weergegeven is het [de werknemer] verboden vanaf 1 augustus 2020:
- gedurende 17 maanden, dus tot 1 januari 2022, concurrerende werkzaamheden te verrichten in de gemeenten Noordoostpolder en Urk en de voormalige gemeente Lemsterland;
- werkzaamheden te verrichten voor bestaande klanten van werkgever of voor particulieren of bedrijven die woonachtig of gevestigd zijn op het grondgebied van de gemeenten Noordoostpolder en Urk en de voormalige gemeente Lemsterland.
Bij overtreding van het concurrentie- of relatiebeding is [de werknemer] een boete verschuldigd van
€ 10.000,- per overtreding en € 200,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
In een brief van 14 augustus 2020 schreef OPT.RTL aan [de werknemer] dat zij bewijs had van het feit dat hij recent reparatiewerk heeft verricht voor een klant van haar in Emmeloord, waardoor hij zowel het concurrentie- als het relatiebeding heeft overtreden en twee keer de boete van € 10.000,- verschuldigd is. “Wij zullen echter dit keer nog geen aanspraak op die boete maken, maar we willen je wel uitdrukkelijk waarschuwen dat dit de eerste en de enige
keer moet zijn dat jij de afspraken schendt”, aldus OPT.RTL.
Per aangetekende brief van 31 augustus 2020 liet de gemachtigde van OPT.RTL aan [de werknemer] weten dat [bestuurder2] heeft gezien dat hij op 22 augustus wederom het concurrentiebeding overtrad door werkzaamheden te verrichten voor de firma [naam1] op Urk. In deze brief wordt [de werknemer] gesommeerd tot betaling van € 20.000,- boete, maar als hij voor 9 september 2020 op kantoor bij [bestuurder2] de (meegestuurde) verklaring komt tekenen ter bevestiging van de gemaakte afspraken, dan ziet OPT.RTL deze keer af van de boete.
[de werknemer] heeft zich tot mr. Van Tellingen gewend die op 14 september 2020 antwoordde dat tussen partijen een concurrentiebeding van toepassing is, maar dat zijn cliënt de gestelde overtreding bij [naam1] betwist.
De door OPT.RTL meegestuurde verklaring is uiteindelijk niet door [de werknemer] getekend.
OPT.RTL heeft een schriftelijke verklaring van [de eigenaar] van [naam1] overgelegd, gedateerd op 26 januari 2021, waarin staat dat hij een goede zakelijke relatie met [de werknemer] heeft. Hij verkoopt toestellen aan [de werknemer] die ze vervolgens repareert, waarna hij regelmatig toestellen van [de werknemer] inkoopt.
Op 9 december 2020 schreef de gemachtigde van OPT.RTL aan [de werknemer] , onder verwijzing naar eerdere correspondentie over de bedingen, dat opnieuw sprake is van drie concrete schendingen waarmee voor zijn cliënte het ‘point of no return’ is bereikt. Zij gaat de boetes innen en een kort geding starten om te komen tot een verbod met te verbeuren dwangsommen.
Bij kortgedingvonnis van 26 februari 2021 is [de werknemer] door de kantonrechter veroordeeld tot onverkorte nakoming van het non-concurrentie- en relatiebeding in de onder 3.6 bedoelde overeenkomst, en tot betaling van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag waarop hij daaraan niet voldoet tot een maximum van € 25.000,-.
OPT.RTL heeft aanspraak gemaakt op een verbeurde dwangsom omdat [de werknemer] op
7 juni 2021 in de gemeente Noordoostpolder een telefoonreparatie heeft uitgevoerd voor een klant die haar toestel bij OPT.RTL had gekocht. Incasso is niet geslaagd.
Nadat OPT.RTL met verlof conservatoir beslag had gelegd op de woning van [de werknemer] heeft zij de bodemprocedure aanhangig gemaakt, waarvan beroep.
korte aanduiding van de bezwaren tegen het vonnis van de kantonrechter
Met zijn eerste vier bezwaren (‘grieven’) komt [de werknemer] op tegen het oordeel dat in het midden kan blijven of de onder 3.2 bedoelde bedingen in de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd geldig waren, omdat partijen op 30 juni 2020 nieuwe afspraken hebben gemaakt in de vaststellingsovereenkomst. Die nieuwe afspraken staan volgens de kantonrechter los van de arbeidsovereenkomst, vormen daarvan geen herbevestiging en zijn voortgekomen uit de wens van [de werknemer] om zelfstandig ondernemer te worden. [de werknemer] heeft het initiatief genomen om tot nieuwe afspraken te komen over de bedingen. Die hebben een andere inhoud dan in de arbeidsovereenkomst en [de werknemer] heeft de vaststellingsovereenkomst willens en wetens gesloten. Die is ook gesloten omdat [de werknemer] zijn WW-rechten wilde behouden. Op de vaststellingsovereenkomst zijn de bepalingen van artikel 7:653 lid 2 BW niet van toepassing, aldus de kantonrechter. En [de werknemer] heeft evenmin buiten rechte een beroep op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst gedaan, of in reconventie vernietiging gevorderd.
Ook maakt [de werknemer] bezwaar tegen het oordeel dat hij de bedingen vijfmaal heeft overtreden (grief 5) en hij verwijt de kantonrechter dat deze niet is ingegaan op de stelling dat hij onbillijk wordt benadeeld door de bedingen in verhouding tot het belang van de werkgever (grief 6). Tot slot maakt hij bezwaar tegen de niet onderbouwde kosten van beslag en tegen zijn proceskostenveroordeling.
OPT.RTL maakt op haar beurt bezwaar tegen de volgens haar te forse matiging van de boetes.
Het hof zal hierna eerst oordelen over de rechtsgeldigheid van de concurrentie- en relatiebedingen.
de beperkende bedingen in de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd
Artikel 7:653 lid 1 BW stelt voorwaarden aan de geldigheid van concurrentiebedingen: ‘een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn’. Deze bepaling ziet ook op een relatiebeding.1 Hoofdregel is dat dergelijke bedingen niet geldig zijn in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Dat kan anders zijn indien in de overeenkomst een deugdelijke motivering is opgenomen voor de zwaarwichtige bedrijfsbelangen die het beding noodzakelijk maken.
Wat onder ‘zwaarwegende bedrijfsbelangen’ moet worden verstaan, moet per geval worden beoordeeld. Gedacht kan worden aan zeer specifieke kennis of bedrijfsinformatie die
de werknemer zal opdoen en waarbij de werkgever onevenredig wordt benadeeld indien de werknemer overstapt naar een concurrent.2
In dit geval gaat het om een jonge werknemer, een schoolverlater. Ter zitting bij het hof heeft de werkgever aangegeven dat [de werknemer] bij zijn indiensttreding nog alles moest leren voor de functie van technician zodat men de eerste maanden zoveel tijd kwijt zou zijn aan zijn opleiding in het vak dat hij nauwelijks nuttig rendement zou opleveren. OPT.RTL heeft echter niet duidelijk gemaakt dat het bij de hier bedoelde kennisoverdracht of opleiding om meer ging dan algemene kennis en ervaring die nodig is om de gevraagde (technische ofwel reparatie) werkzaamheden te verrichten. Op zichzelf is het begrijpelijk dat OPT.RTL niet graag een werknemer naar een concurrent ziet vertrekken nadat zij de moeite heeft gedaan om die werknemer intern te bekwamen in het vak, maar een concurrentiebeding heeft niet ten doel de werknemer te binden aan het eigen bedrijf.
OPT.RTL is er ook niet in geslaagd om het hof ervan te overtuigen dat [de werknemer] in zijn eerste baan (aanvankelijk voor 6 maanden, later met 8 maanden verlengd) met zodanig specifieke bedrijfsinformatie in aanraking is gekomen, dat die kennis afgeschermd mag worden voor concurrenten door [de werknemer] te beperken in zijn vrijheid te werken waar hij wil. OPT.RTL heeft volstaan met algemeenheden (zie onder 3.4). Het hof vindt onvoldoende dat [de werknemer] :
- tijdens zijn werk de beschikking had over de prijslijst van door zijn werkgever in te kopen onderdelen en wat daarvan de verkoopprijs met btw moest zijn,
- toegang had tot de kassa,
- rapporteerde over openstaande rekeningen,
- een voorstel deed over inkoop van werkkleding,
- zijn werkgever attendeerde op iemand die ‘refurbish-materiaal’ verkocht en
- met een marketingcollega communiceerde over advertenties.
Bij deze activiteiten is niet of onvoldoende sprake van specialistische, te beschermen kennis die afkomstig is van werkgeefster. Van deze opsomming behelst alleen de prijslijst informatie van de werkgever die nuttig kan zijn voor een concurrent. Maar gesteld noch gebleken is dat [de werknemer] ook op de hoogte was van kwesties die bij onderhandeling over de inkoopprijs van belang zijn, zoals inzicht in de te verwachte afname van onderdelen en de marktpositie ten opzichte van concurrerende aanbieders.
Dat het om een prijsvechtersmarkt gaat, waarbij elke stuiver korting van belang is, is verder een argument dat voor veel ondernemingen opgaat en waarin OPT.RTL zich niet onderscheidt.
Bij dit alles komt nog dat het bij de prijslijst gaat om snel verouderende kennis, omdat -zoals algemeen bekend is- zeer regelmatig nieuwe telefoonmodellen op de markt komen.
OPT.RTL heeft ook nog aangevoerd dat [de werknemer] ‘een van de gezichten van het bedrijf’ is omdat hij ook figureert als ambassadeur (het hof begrijpt dat hij op social media als medewerker van het bedrijf in beeld komt). Dat dit al voorzien was bij aanvang (of de latere verlenging) van de arbeidsovereenkomst en een zwaarwichtig bedrijfsbelang voor een concurrentiebeding zou gaan opleveren, blijkt nergens uit – ook niet uit de omschrijving van de te beschermen informatie. Ook dit vormt daarom geen argument voor de geldigheid van de beperkende bedingen.
Verder nog van belang is dat het niet gaat om een zeer gespecialiseerde functie in het bedrijf, waarin een aantal monteurs werkt op de verschillende locaties. [de werknemer] heeft gesteld, en OPT.RTL heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken, dat OPT.RTL al haar monteurs dezelfde beperkingen oplegt.
De werkgever die ervoor kiest al zijn uitvoerend personeel toegang te geven tot informatie die hij wil beschermen, is zich kennelijk onvoldoende bewust van de opvatting van de wetgever dat werknemers met een contract voor bepaalde tijd in beginsel niet gehinderd mogen worden door een concurrentiebeding bij het zoeken naar een (vast) contract elders of de keuze voor het ondernemerschap.
Voor het relatiebeding is nog van belang dat OPT.RTL zich op een heel divers publiek richt en (ook) een willekeurige particulier die iets minder dan drie jaar geleden een telefoon bij haar kocht of voor reparatie, advies e.d. met haar te maken heeft gehad, al tot haar te beschermen klantenkring rekent. Het zwaarwichtige bedrijfsbelang daarbij is niet omschreven.
Daarmee komt het hof al met al tot het oordeel - anders dan de kortgedingrechter en de kantonrechter - dat de concurrentie- en relatiebedingen in de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd als onvoldoende gemotiveerd niet geldig waren. [de werknemer] heeft zich dan ook terecht op de vernietigbaarheid van die bedingen beroepen.
de afspraken tegen het einde van de arbeidsovereenkomst
Ook de afgesproken wijzigingen in de concurrentie- en relatiebedingen, opgenomen in wat partijen ‘de vaststellingsovereenkomst’ noemen (hierna aangeduid als: de vso), vallen onder de definitie van wat volgens artikel 7:653 lid 1 BW een concurrentiebeding is. [de werknemer] was ten tijde van de ondertekening van die afspraken op 30 juni 2020 nog steeds werknemer met een dienstverband voor bepaalde tijd, met plannen om zelfstandig ondernemer te worden. Dat OPT.RTL het een overeenkomst tussen twee ondernemers noemt, is volgens het hof juridisch onjuist. En de enkele inschrijving van een onderneming in het handelsregister maakt een werknemer nog geen ondernemer.
Voor zover OPT.RTL met haar stelling over ondernemerschap wil aangeven dat partijen gelijkwaardige onderhandelings- en contractspartijen waren, moet worden opgemerkt dat daarvan geen sprake is. [de werknemer] meende immers (naar het hof oordeelt: ten onrechte) gebonden te zijn aan de beperkende bedingen in de arbeidsovereenkomst en kon denken dat hij door het beëindigingsvoorstel van OPT.RTL gunstiger af zou zijn. Het geografische werkingsgebied werd immers verkleind en leveranciers zouden niet meer onder het relatiebeding vallen.
Anders dan de kantonrechter ziet het hof de vso dan ook niet geheel los van de eerdere bedingen in de overeenkomsten voor bepaalde tijd. De uitlatingen van OPT.RTL ter zitting bij het hof bieden verder voldoende reden om te betwijfelen dat de vso op initiatief van [de werknemer] is gesloten. [de werknemer] heeft dat steeds ontkend, terwijl bestuurder [bestuurder1] voortdurend heeft benadrukt dat hij [de werknemer] uit vriendschap vooruit wilde helpen. [de werknemer] heeft ook betwist dat hij heeft gevraagd om een WW-vriendelijk afscheid; hij wilde immers ondernemer worden. OPT.RTL heeft haar advocaat gevraagd de vso op te stellen, die zij ter ondertekening aan [de werknemer] heeft voorgelegd.
Anders dan [de werknemer] heeft willen doen geloven, heeft OPT.RTL hem niet onder druk gezet om de vso snel te tekenen. Ter zitting heeft hij - met wat omwegen - uiteindelijk erkend dat OPT.RTL hem adviseerde het stuk eerst aan een jurist voor te leggen, maar dat hij er zelf voor heeft gekozen de vso diezelfde dag nog te tekenen nadat hem was gezegd dat de inhoud gunstig voor hem was.
Dat neemt niet weg dat [de werknemer] zich in beginsel bij wijze van verweer te allen tijde kan beroepen op de vernietigbaarheid van de beperkende bedingen in de vso, ook al heeft hij buiten rechte geen beroep op vernietiging gedaan en evenmin in reconventie vernietiging gevorderd. Artikel 3:51 lid 3 BW biedt daarvoor de grondslag. Anders dan de kantonrechter oordeelde, is het hof van oordeel dat [de werknemer] zich er terecht op beroept dat artikel
7:653 lid 2 BW van toepassing is op de beperkende bedingen in de vso.. Dat betekent concreet dat ook in die vso, gesloten toen [de werknemer] nog een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had, de schriftelijke motivering had moeten worden opgenomen voor de noodzaak van de beperkingen in verband met het zwaarwegende bedrijfsbelang. Maar ook als die motivering redelijkerwijze ingelezen kan worden op basis van wat in de arbeidsovereenkomsten stond, helpt dat OPT.RTL niet omdat onder 3.23 al is geoordeeld dat die motivering onvoldoende is en daardoor die bedingen niet geldig zijn.
De nu te beantwoorden vraag is, of op het hiervoor bedoelde beginsel een uitzondering van toepassing is omdat partijen een vso hebben gesloten waarbij, op grond van artikel 7:902 BW, mag worden afgeweken van dwingend recht. [de werknemer] wijst echter ook terecht op een uitspraak van de Hoge Raad uit 20153 waarin werd geoordeeld:
“Weliswaar kan rechtsgeldig een vaststellingsovereenkomst worden gesloten ter voorkoming van een (toekomstig) geschil (art. 7:900 lid 1 BW), maar art. 7:902 BW brengt mee dat de vaststelling alleen dan in strijd mag komen met dwingend recht indien deze strekt ter beëindiging van een – reeds bestaand – geschil (en dus niet strekt ter voorkoming daarvan). Een andere opvatting zou het mogelijk maken bij een zodanige overeenkomst de werking van (semi-)dwingend recht op voorhand uit te sluiten en daarmee het (semi-)dwingende karakter daarvan op ontoelaatbare wijze te ondermijnen (vgl. Kamerstukken II 1991-1992, 17 779, nr. 8, p. 16 en Kamerstukken I 1992-1993, 17 779, nr. 95b, p. 3-4).”
OPT.RTL heeft niet onderbouwd gesteld dat ten tijde van het opstellen van de vso al sprake was van een bestaand geschil. Daarom gaat het onder 3.27 bedoelde verweer van [de werknemer] op.
tussenconclusie: beroep op de beperkende bedingen gaat niet op
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat OPT.RTL geen aanspraak heeft op verbeurde boetes in deze bodemprocedure.4Bespreking van de door [de werknemer] betwiste overtredingen kan in dat kader achterwege blijven en dat geldt ook voor grief 6 van [de werknemer] . In verband met de beslagkosten komt het hof hierna nog wel terug op de door OPT.RTL gestelde overtreding na de uitspraak in kort geding.
Aan het bezwaar van OPT.RTL over de forse matiging van de boetes door de kantonrechter komt het hof om dezelfde reden niet toe.5
Geheel ten overvloede wijst het hof er wel op dat de hoogte van de gevorderde boete van € 100.000,- schril afsteekt tegen de hoogte van het maandloon dat [de werknemer] ontving.
kosten van beslag
De kantonrechter heeft [de werknemer] veroordeeld in de kosten van het beslag. Voor zover [de werknemer] heeft geklaagd over ontbrekende onderbouwing van de kosten, is dat gebrek (als daarvan in eerste aanleg al sprake was) in hoger beroep door OPT.RTL geheeld.6
Het hof constateert dat het beslag niet is gelegd voor verhaal van de dwangsom die is gesteld op het niet nakomen van de veroordeling in kort geding. Die dwangsom kan zijn verbeurd ondanks het oordeel in deze bodemprocedure dat het concurrentie- en relatiebeding niet geldig is. In dat verband overweegt het hof (net als de kantonrechter) dat [de werknemer] op niet geloofwaardige wijze de aan hem verweten handelingen heeft betwist, ook al kunnen die nu niet meer als overtredingen worden aangemerkt. Dat geldt ook voor het incident na de uitspraak in kort geding, waarbij voldoende aannemelijk is dat [de werknemer] druk heeft uitgeoefend op zijn klant om haar voor hem nadelige verklaring in te trekken.
Maar de vordering waarvoor beslag is gelegd (het boetebedrag) wordt geheel afgewezen en dat betekent dat ook de beslagkosten moeten worden afgewezen.7
de conclusie
Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en de vorderingen van OPT.RTL alsnog afwijzen. Omdat [de werknemer] in het gelijk wordt gesteld, wordt OPT.RTL veroordeeld in de kosten van de procedure bij de kantonrechter en de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep.8
Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van deze uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.9
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).