Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-05-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3063, 200.350.947/01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-05-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3063, 200.350.947/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 mei 2025
Datum publicatie
23 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2025:3063
Zaaknummer
200.350.947/01

Inhoudsindicatie

Arbeidszaak. Wwz. Loonsanctie UWV aan werkgeefster creëert geen opzegverbod maar verlengt het opzegverbod tijdens ziekte. Vanwege het niet meer ziek zijn, is dat opzegverbod niet meer van kracht. Werkgeefster kon dus ontbindingsverzoek indienen en kantonrechter kon aan beroep op opzegverbod voorbijgaan. Dus geen reden voor aanpassing van de datum van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst – zo al mogelijk. Volgt verwerping beroep tegen beschikking van de kantonrechter (die niet is gepubliceerd).

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.350.947/01

zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 11329563

beschikking van 19 mei 2025

in de zaak van

[appellante] ,

die woont in [woonplaats1] ,

die hoger beroep heeft ingesteld,

en bij de kantonrechter optrad als verweerster en als verzoekster in het tegenverzoek, hierna: [appellante],

advocaat: mr. D. van der Wal te Drachten,

tegen

FrieslandCampina Nederland B.V.,

die gevestigd is in Amersfoort,

en bij de kantonrechter optrad als verzoekster en als verweerster in het tegenverzoek, hierna: werkgeefster,

advocaat: mr. W. Hafkamp-van der Zwaard te Nederhorst ten Berg.

1 De kern van de zaak en de uitkomst

1.1

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst van partijen per 1 februari 2025 ontbonden onder toekenning van een transitievergoeding aan [appellante] . [appellante] is het niet eens met de datum van de ontbinding; dat had volgens haar niet eerder gekund dan per 24 mei 2025. Bijgevolg moet volgens [appellante] een hogere transitievergoeding worden betaald.

1.2

Het hof zal oordelen dat er geen reden is het einde van de arbeidsovereenkomst op een andere datum te stellen. Hieronder licht het hof toe hoe het tot deze uitkomst is gekomen.

2 Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking1 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 23 december 2024.

2.2

Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:

• het beroepsschrift van [appellante] , ter griffie ontvangen op 4 februari 2025

• het verweerschrift van werkgeefster, ontvangen op 1 april 2025

• de op 30 maart 2025 onderscheidenlijk 4 april 2025 ontvangen mededelingen van werkgeefster en [appellante] dat de zaak op de schriftelijke stukken kan worden afgedaan

• de op 4 april 2025 nagezonden pleitnotities van werkgeefster ten behoeve van de zitting bij de kantonrechter van 27 november 2024.

2.3

Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op 19 mei 2025.

3 Wat is er gebeurd?

Het hof gaat uit van de volgende voor zijn beslissing van belang zijnde feiten. Voor de overige feiten verwijst het hof naar de door de kantonrechter in zijn beschikking van 23 december 2024 vermelde feiten.

3.1

[appellante] , geboren [in] 1995, is op 1 januari 2020 als [functie] in dienst getreden bij werkgeefster op de locatie in Meppel voor 36 uur per week. Voor die tijd werkte [appellante] vanaf 12 februari 2017 als uitzendkracht voor werkgeefster. Het laatst verdiende loon van [appellante] bedraagt € 3.961,05 bruto per maand.

3.2

In de periode van maart 2021 tot en met 22 mei 2022 heeft werkgeefster een aantal maal met [appellante] gesproken over haar communicatiestijl en/of aanvaringen met collega’s.

3.3

Op 27 mei 2022 heeft [appellante] zich ziekgemeld en stelde zij zich onder behandeling.

3.4

Na een consult heeft de bedrijfsarts op 16 juni 2022 werkgeefster meegedeeld dat sprake is van medische beperkingen bij [appellante] maar ook van een verstoorde arbeidsverhouding en dat geadviseerd wordt daarover in gesprek te gaan. Vervolgens hebben een aantal mediation sessies plaatsgevonden.

3.5

Op 11 april 2023 is [appellante] door middel van een opbouwschema gestart met re-integratie op de andere locatie van werkgeefster.

3.6

In juni 2023 heeft [appellante] kenbaar gemaakt dat zij het werk op de andere locatie wat eentonig vond omdat het slechts een gedeelte van haar eigen werkzaamheden betrof en dat zij weer graag op de locatie Meppel wilde werken.

3.7

Op 27 juni 2023 heeft de bedrijfsarts [appellante] opnieuw gezien. In de terugkoppeling daarover is onder meer vermeld dat [appellante] geen behandeling volgt, dat zij geen medische beperkingen meer heeft en dat zij haar werkzaamheden volledig kan verrichten.

3.8

Op 13 juli 2023 heeft [appellante] zich opnieuw ziek gemeld. Zij heeft daarna geen werkzaamheden meer voor werkgeefster verricht.

3.9

In een gesprek op 21 juli 2023 is tussen [appellante] en werkgeefster gesproken over de re-integratie. Tijdens dit gesprek heeft werkgeefster aan [appellante] kenbaar gemaakt dat zij niet terug zal worden geplaatst op de locatie in Meppel naar aanleiding van haar gedrag en uitspraken. Dit is per e-mail van 25 juli 2023 aan [appellante] bevestigd.

3.10

Werkgeefster heeft op advies van de bedrijfsarts in augustus 2023 een onderzoek naar de belastbaarheid voor [appellante] aangevraagd, waarover op 26 september 2023 is gerapporteerd.

3.11

Op 25 januari 2024 is een rapport uitgebracht over een arbeidsdeskundig onderzoek aangaande [appellante] . De conclusie van dit onderzoek luidt dat [appellante] , met een opbouw van uren, geschikt is om de eigen functie te vervullen. De bedrijfsarts heeft vervolgens op 29 januari 2024 geoordeeld dat, gezien het nog niet opgeloste arbeidsconflict, een terugkeer in het eigen werk op de eigen afdeling niet raadzaam is omdat het mogelijk zal leiden tot toename van gezondheidsklachten met ziekte en arbeidsongeschiktheid als gevolg, en dat werkgeefster en [appellante] afspraken moeten maken over de verdere re-integratie.

3.12

Met een besluit van 22 mei 2024 heeft UWV aan werkgeefster een loonsanctie opgelegd en het recht op loon tijdens ziekte verlengd tot 23 mei 2025. Het UWV heeft daaraan ten grondslag gelegd dat werkgeefster zich om andere redenen dan medische redenen op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet kon terugkeren in het eigen werk. Werkgeefster heeft tegen dat besluit vergeefs bezwaar gemaakt.

3.13

Op 25 juni 2024 heeft de bedrijfsarts na [appellante] ’ bezoek aan werkgeefster teruggekoppeld dat er geen medische beperkingen zijn waarom [appellante] niet haar eigen werk zou kunnen verrichten en dat een afspraak voor een vervolgconsult niet is gemaakt.

3.14

In reactie op de terugkoppeling van 25 juni 2024 heeft werkgeefster [appellante] per 1 juli 2024 beter gemeld en vrijgesteld van haar werkzaamheden. Werkgeefster heeft daarna het loon van [appellante] volledig doorbetaald. Op 30 september 2024 heeft werkgeefster vervolgens de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [appellante] te beëindigen.

4 Het geschil en de beslissing van de kantonrechter

5 Het geschil in hoger beroep

6 Het oordeel van het hof

7 De beslissing