Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-09-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:5306, 200.353.678/01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-09-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:5306, 200.353.678/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 september 2025
Datum publicatie
8 september 2025
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2025:5306
Zaaknummer
200.353.678/01

Inhoudsindicatie

Arbeidszaak, Wwz. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer zonder toekenning van enige vergoeding. Werknemer is het daarmee niet eens; volgens hem heeft zijn werkgever tegenover hem ernstig verwijtbaar gehandeld. Werknemer vordert daarop de transitievergoeding en een billijke vergoeding, evenals achterstallig loon. Volgens werknemer heeft zijn werkgever ernstig verwijtbaar gehandeld doordat zij verantwoordelijk is voor het ontstaan van zijn arbeidsongeschiktheid, door haar re-integratieverplichtingen in ernstige mate en langdurig te schenden en doordat op meerdere andere aspecten sprake is van pest- en ontoelaatbaar gedrag. Daarom is de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam verstoord geraakt, aldus werknemer. Het hof volgt werknemer daarin niet. Naar zijn oordeel is sprake van een situatie dat beide partijen hebben geprobeerd om met inzet en goede intenties de re-integratie tot een succes te maken, maar gaandeweg is hun verstandhouding ondanks de veelvuldige en soms uitvoerige en gedetailleerde communicatie onder spanning komen te staan, met als gevolg (vanwege het eigen perspectief) wantrouwen en onbegrip, waarbij niet steeds adequaat is gehandeld. Tot ernstige verwijtbaarheid bij werkgever leidt dit echter niet. De verzochte transitievergoeding en een billijke vergoeding worden daarom afgewezen. Wel is nog een bedrag aan achterstallig loon verschuldigd omdat met een deskundigenoordeel van het UWV de basis voor een tijdelijke staking van de loonbetaling kwam te vervallen. De wettelijke verhoging daarover wordt gematigd tot 30%.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.353.678/01

zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, 11354483

beschikking van 1 september 2025

in de zaak van

[appellant] ,

die woont in [woonplaats1] ,

die hoger beroep heeft ingesteld,

en bij de kantonrechter optrad als verzoeker en als verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek, hierna: [appellant],

advocaat: mr. J.P. Quist,

tegen

Van Mossel Land Rover B.V.,

die gevestigd is in Waalwijk,

die ook hoger beroep heeft ingesteld,

en bij de kantonrechter optrad als verweerster en als verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek, hierna: werkgeefster,

advocaat: mr. N. Mauer.

1 De kern van de zaak en de uitkomst

1.1

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst van partijen per 1 maart 2025 ontbonden zonder toekenning van enige vergoeding aan [appellant] . [appellant] is het daarmee niet eens; volgens hem heeft werkgeefster tegenover hem ernstig verwijtbaar gehandeld. Daarom moet zij hem een transitievergoeding en een billijke vergoeding betalen, evenals achterstallig loon.

1.2

Het hof zal oordelen dat er geen reden is om tot ernstige verwijtbaarheid te concluderen, hoewel werkgeefster op bepaalde aspecten niet voldoende adequaat heeft gehandeld. Wel zal nog een bedrag aan verschuldigd loon worden toegewezen. Hieronder licht het hof toe hoe het tot deze uitkomst is gekomen.

2 Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking1 van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 23 januari 2025.

2.2

Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:

• het beroepschrift van [appellant] , bij de griffie binnengekomen op 17 april 2025, met als bijlagen de stukken van de procedure bij de kantonrechter en de producties 2 tot en met 26

• het van [appellant] op 2 juni 2025 ontvangen aanvullende stuk (tijdlijn) en de aanvullende producties 27 tot en met 60

• het verweerschrift van werkgeefster, tevens incidenteel hoger beroep, ontvangen op 27 juni 2025, met als bijlagen de producties 12 tot en met 14

• de op 10 juli 2025 van [appellant] ontvangen aanvullende producties 61 t/m 69.

2.3

De zaak is op 18 juli 2025 mondeling behandeld. Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op 1 september 2025.

3 Wat is er gebeurd?

Het hof gaat uit van de volgende voor zijn beslissing van belang zijnde feiten.

3.1

[appellant] , geboren [in] 2001, is op 1 juni 2018 in dienst bij werkgeefster getreden nadat hij vanaf 4 juli 2017 vanuit zijn opleiding eerst stage bij werkgeefster heeft gelopen in haar garage in [plaats1] . [appellant] werkt 24 uren per week als tweede monteur in die garage tegen een salaris van € 1.602,10 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.

3.2

De werkdagen van [appellant] bij werkgeefster zijn van dinsdag tot en met donderdag. Op maandag en vrijdag verricht [appellant] werkzaamheden in de ondernemingen van zijn vader.

3.3

Op 21 maart 2022 meldt [appellant] zich ziek wegens pijnklachten in schouders, nek

en rug. De huisarts verwijst [appellant] voor nader onderzoek door naar het ziekenhuis.

3.4

De bedrijfsarts meldt op 22 april 2022 dat er geen re-integratiemogelijkheden zijn, welk oordeel hij op 5 mei 2022 herhaalt. Op 17 juni 2022 spreekt [appellant] op verzoek van werkgeefster met haar HR-adviseur over eventuele mogelijkheden voor het verrichten van aangepaste werkzaamheden.

3.5

Op 11 juli 2022 meldt de bedrijfsarts dat [appellant] bij de beperkingen passend werk kan doen en kan starten met twee halve dagen per week. Na een gesprek daarover met werkgeefster op 23 september 2022 start [appellant] op 27 september 2022 met zijn re-integratie voor twee halve dagen per week.

3.6

De bedrijfsarts adviseert op 10 oktober 2022 tot uitbreiding van het werken naar

drie halve dagen per week. Uit zijn advies van 23 januari 2023 blijkt dat [appellant] op dat moment drie halve dagen per week werkt, waarbij de bedrijfsarts de prognose als gunstig beschouwt en het doel en verwachting is volledig herstel in het eigen werk .

3.7

Eind januari 2023 bespreken werkgeefster en [appellant] de mogelijkheid van (verdere) re-integratie in een andere garage van het concern van werkgeefster in [plaats2] in verband met het daar meer voorhanden zijn van lichtere werkzaamheden. [appellant] heeft dat aanbod afgeslagen.

3.8

In een WhatsApp-bericht van 26 januari 2023 aan de directeur van de vestiging van werkgeefster in [plaats1] geeft [appellant] een update hoe het die dag is gegaan met het uitbreiden van zijn werkzaamheden. Hij schrijft:

Ik heb een beurt gedaan en zelfstandig remslangen vervangen en de wiel lift gebruikt voor de montage (fijne apparaat). Nog wat opletten / voelbaar met sommige bewegingen omdat ik bepaalde beweging niet hebt gemaakt voor een lange tijd maar toen ik klaar was met de remslangen had ik geen last er van mijn schouder, mijn spieren zijn wel wat moe. Hopelijk gaat het zo door.

waarna het emoticon ‘duimpje omhoog’ volgt.

3.9

In februari 2023 werkt [appellant] tweeëneenhalve dag per week.

3.10

Uit het advies van de bedrijfsarts van 8 mei 2023 volgt dat [appellant] inmiddels drie dagen per week werkt, maar nog geen werkzaamheden verricht waarbij hij moet heffen en reiken. De bedrijfsarts adviseert [appellant] op 8 mei 2023 de medische behandeling (fysiotherapie) te hervatten.

3.11

De bedrijfsarts heeft [appellant] op 7 juli 2023 opnieuw gezien. Uit zijn daaropvolgende advies van 10 juli 2023 volgt dat die behandeling loopt, dat [appellant] meer fysiek belastend werk is gaan verrichten maar dat zijn klachten fors zijn toegenomen. De bedrijfsarts adviseert [appellant] zich per 10 juli 2023 weer volledig ziek te melden en alle werkzaamheden te staken, welk advies [appellant] volgt.

3.12

In het inzetbaarheidsprofiel van 19 juli 2023 meldt de bedrijfsarts dat een arbeidskundig re-integratieonderzoek noodzakelijk is. Op 24 juli 2023 adviseert de bedrijfsarts eerst het herstel van [appellant] en de uitkomst van dit onderzoek af te wachten alvorens weer te starten.

3.13

Op 17 augustus 2023 concludeert de arbeidsdeskundige het volgende:

1. De werknemer is op datum onderzoek niet in staat te achten om het volledige eigen werk te hervatten, zoals hij laatstelijk voor uitval verrichtte. Conform de prognose van de bedrijfsarts ontstaan er geleidelijk aan meer mogelijkheden om te re-integreren in het eigen werk. Op datum onderzoek kan echter nog niet worden ingeschat op welke termijn dit tot meer mogelijkheden in het eigen werk zou kunnen leiden.

2. Er zijn op datum onderzoek geen mogelijkheden te duiden om het eigen werk duurzaam passend te maken bij de eigen werkgever.

3. Er kan op datum onderzoek een reëel einddoel van re-integratie gesteld worden in ander passend werk bij de eigen werkgever. Deze mogelijkheid dient besproken en nader onderzocht te worden. Werknemer zou hier tevens kunnen starten om de werkzaamheden te ervaren.

4. De werknemer wordt op datum onderzoek in staat geacht om ander passend werk op de algehele arbeidsmarkt te verrichten. Naast het monitoren van de interne kansen, dient de werknemer begeleid te worden bij het onderzoeken van zijn kansen in passend werk elders op de arbeidsmarkt (2-sporenbeleid). Dit vanwege de fase van het verzuim (ca. 16 maanden) en omdat de interne kans nog niet volstrekt zeker is.

5. In het kader van dit onderzoek kan qua sociaal verzekeringstechnische aspecten geconcludeerd worden dat de werknemer in staat geacht wordt ander passend werk te verrichten. Dit zou niet dienen te leiden tot een groter loonverlies dan 35% en daarmee WIA-instroom. De uiteindelijke beoordeling wordt uitgevoerd door de daartoe bevoegde instantie, het UWV (normaal bij 104 weken verzuim). Tenzij eerder sprake is van een herstelmelding.

De arbeidsdeskundige adviseert de re-integratie 2e spoor op te starten naast het re-integreren

in tijdelijk aangepast werk, gedurende (in beginsel) maximaal drie maanden.

3.14

De bedrijfsarts meldt op 21 augustus 2023 dat herstel wel het doel en de verwachting is, maar dat volledige terugkeer in eigen werk niet meer mogelijk is. Hij vermeldt verder dat [appellant] het niet eens is met het advies van de arbeidsdeskundige en dat hij juridische hulp gaat inschakelen. De bedrijfsarts adviseert een gesprek tussen [appellant] en werkgeefster om een oplossing te vinden in de inmiddels ontstane impasse.

3.15

Op 28 augustus 2023 vraagt werkgeefster aan Best Match Re-integratie B.V. (de heer [naam1] , hierna: Best Match) de begeleiding re-integratie 2e spoor van [appellant] te starten.

3.16

In een e-mailwisseling vanaf 4 september 2023 tussen (de advocaten van) [appellant] en werkgeefster dringt de laatste aan op een gesprek over (de impasse in) de re-integratie, te houden op 7 september 2023 in [plaats1] . In dat verband antwoordt de advocaat van [appellant] dat [appellant] zich niet in staat voelt een gesprek bij en met zijn werkgever aan te gaan. De advocaat van werkgeefster verzoekt in reactie daarop op 7 september 2023 uiterlijk om 17.00 uur de beschikbaarheid van [appellant] en zijn advocaat op te geven voor een fysiek gesprek in de daarop volgende week “om de impasse te doorbreken conform bedrijfsarts”, onder mededeling dat als die opgaaf uitblijft [appellant] in strijd handelt met zijn re-integratieverplichting en een loonstop zal worden opgelegd. In een later e-mailbericht van 20.37 uur schrijft de advocaat van werkgeefster aan de advocaat van [appellant] dat vanaf 8 september 2023 een loopstop zal worden doorgevoerd omdat [appellant] weigert beschikbaarheid door te geven. Op 8 september 2023 staakt werkgeefster de loonbetalingen.

3.17

Op 19 september 2023 zoekt [naam1] van Best Match telefonisch contact met [appellant] voor het maken van een afspraak voor een kennis/intakegesprek. Via zijn vader laat [appellant] aan [naam1] weten dat hij eerst de bedrijfsarts wil spreken voordat hij start met een re-integratie 2e spoor.

3.18

Op 29 september 2023 stuurt werkgeefster aan [appellant] een door haar opgestelde Plan van Aanpak en Eerstejaarsevaluatie. Op 6 oktober 2023 laat [appellant] werkgeefster weten dat hij niet eens is met die stukken, zowel wat betreft de totstandkoming als de inhoud daarvan, in welk verband hij onder meer noemt dat de stukken zijn geantedateerd en dat de passages waarin zijn zienswijze is verwoord door werkgeefster is ingevuld, zonder zijn medeweten of instemming.

3.19

De bedrijfsarts adviseert op 13 oktober 2023 een gesprek vanwege het ontstane arbeidsconflict en als partijen er niet samen uitkomen is volgens hem mediation aangewezen.

3.20

Partijen spreken elkaar op 27 oktober 2023. Werkgeefster hervat daarop de loonbetalingen met terugwerkende kracht. Werkgeefster doet daarna diezelfde dag ‘zoals afgesproken’ een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

3.21

In de periode 22 december 2023 tot 14 februari 2024 vindt mediation plaats, zonder positief resultaat. De re-integratie is intussen stil komen te liggen.

3.22

Naar aanleiding van de WIA-aanvraag van 28 december 2023 besluit het UWV op

7 maart 2024 de loonbetalingsverplichting van werkgeefster te verlengen tot 17 maart 2025. In de toelichting op het besluit staat het volgende:

De heer [appellant] is als autotechnicus in dienst bij werkgever [...]. Hij meldde zich ziek op 21 maart 2022.

Ik heb het re-integratieverslag beoordeeld en vind dat de werkgever niet genoeg heeft gedaan om de werknemer ondanks ziekte weer aan het werk te krijgen. Om tot deze conclusie te komen heb ik als volgt geredeneerd.

• Werkgever heeft onvoldoende gedaan heeft om werknemer te plaatsen in ander passend werk terwijl hij daarvoor wel de benutbare mogelijkheden heeft.

• Werkgever heeft mijn inziens nagelaten om een spoor 2 traject buiten de organisatie op te starten.

De werkgever moet:

• Werknemer alsnog herplaatsen conform functionele mogelijkheden.

• Alsnog verkennen van de re-integratiemogelijkheden in de eigen organisatie.

• Alsnog een adequaat re-integratietraject voor arbeidsmogelijkheden buiten de organisatie opzetten.

Werkgeefster heeft zich bij dit besluit neergelegd.

3.23

Op 8 maart 2024 heeft [appellant] zijn kennis/intakegesprek met [naam1] van Best Match waarna de begeleiding re-integratie 2e spoor feitelijk start.

3.24

Op 26 maart 2024 dient [appellant] klachten in bij de klachtencommissie van werkgeefster over grensoverschrijdend gedrag tijdens het gesprek met hem op 27 oktober 2023, ongewenst gedrag van meerdere medewerkers van werkgeefster tijdens zijn ziekteverzuim en re-integratie, en grensoverschrijdende berichten van de chef werkplaats in een WhatsAppgroep waarvan [appellant] lid is. Van de drie klachten wordt in mei 2024 de laatste door de klachtencommissie, bestaande uit de COO van werkgeefster en een extern vertrouwenspersoon, gegrond verklaard, waarna werkgeefster de chef werkplaats een sanctie oplegt.

3.25

De bedrijfsarts adviseert op 6 mei 2024, mits er passend werk is gevonden, een opbouwschema van ten minste zes weken, startend met twee weken van twee uur, twee weken van vier uur en twee weken van zes uur en de re-integratie in het 1e en het 2e spoor te volgen.

3.26

Op 16 mei 2024 verschijnt een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige. Zijn

conclusies luiden:

1. De werknemer is op datum onderzoek niet in staat te achten om het eigen werk te hervatten, zoals hij laatstelijk voor uitval verrichtte.

2. Er zijn op datum onderzoek geen mogelijkheden te duiden om het eigen werk passend te maken bij de eigen werkgever.

3. Er kan op datum onderzoek geen reëel einddoel van re-integratie gesteld worden in ander passend werk bij de eigen werkgever. De interne kansen in ander mogelijk passend werk dienen te worden onderzocht.

4. De werknemer wordt op datum onderzoek in staat geacht om ander passend werk op de algehele arbeidsmarkt te verrichten. Naast het monitoren van de interne kansen, dient de werknemer begeleid te worden bij het onderzoeken van zijn kansen in passend werk elders op de arbeidsmarkt.

5. In het kader van dit onderzoek kan qua sociaal verzekeringstechnische aspecten geconcludeerd worden dat de werknemer geleidelijk aan in staat geacht wordt om ander passend werk en/of gangbare arbeid op de reguliere arbeidsmarkt te verrichten. Dit zou niet dienen te leiden tot een groter loonverlies dan 35% en daarmee WIA-instroom. De uiteindelijke beoordeling wordt uitgevoerd door de daartoe bevoegde instantie, het UWV (normaal bij 104 weken verzuim).

3.27

In navolging van een gesprek op 23 mei 2024 tussen [appellant] en werkgeefster wisselen zij eind mei 2024 e-mailberichten uit over een hervatting van [appellant] in passend werk. Op 31 mei 2024 mailt de Operationeel directeur ofwel C.O.O. van het concern, waarvan werkgeefster deel uitmaakt, aan [appellant] onder meer:

(...) dan zien we je graag dinsdag 4 juni om 08.00 op de vestiging. Laten we afspreken dat je de eerste 3 dagen gewoon eens rustig mee gaat lopen en bij de koffiepauzes aanwezig bent, dan lopen we nooit het risico dat je overbelast raakt. We kunnen dan donderdag einde dag evalueren hoe dat verlopen is. Het belangrijkste doel is dat je weer onderdeel van het team wordt en betrokken bij de vestiging.

3.28

De COO wenst [appellant] op 4 juni 2024 om 06.56 uur via een WhatsApp-bericht succes en vraagt hem te laten weten hoe het ging. Op 4 juni 2024 om 08.00 uur hervat [appellant] de re-integratie 1e spoor, maar hij verlaat het werk na twee uur. Later die dag doet [appellant] via een WhatsApp-bericht aan de COO verslag van een en ander. De COO antwoordt daarop dat hij twee leidinggevenden van [appellant] zal vragen om hem de volgende dag op te vangen, waarna hij herhaalt dat de basis moet zijn dat [appellant] acht uur aanwezig moet zijn, te verdelen in blokjes met lichte werkzaamheden en rust.

3.29

In een mailbericht van 4 juni 2024 antwoordt [appellant] dat acht uur aanwezigheid in strijd is met het adviezen van de bedrijfsarts en van de arbeidsdeskundige, dat beiden een opbouwschema adviseren, dat hij de bedrijfsarts zal raadplegen en dat hij de re-integratie daarna spoedig zal hervatten. Werkgeefster reageert op de ochtend van 5 juni 2024 dat zij een passend opbouwschema voorstaat, dat [appellant] die dag om 14.00 uur dient te verschijnen en dat als [appellant] niet verschijnt, werkgeefster een loonstop zal toepassen. [appellant] antwoordt vervolgens dat hij niet zal verschijnen. Daarop volgt een staking van de loonbetaling, wat op 6 juni 2024 aan [appellant] wordt bevestigd.

3.30

De bedrijfsarts adviseert op 11 juni 2024 beide re-integratiesporen te volgen en het

op 6 mei 2024 geadviseerde opbouwschema te blijven volgen. Tot re-integratie in het 1e spoor komt het na 4 juni 2024 niet meer. De re-integratie in het 2e spoor wordt doorgezet.

3.31

Op 13 augustus 2024 beantwoordt het UWV de vraag van [appellant] of aan hem op

4 juni 2024 passende werkzaamheden zijn aangeboden. In het antwoord staat:

4. Beschouwing passendheid van het werk

Ik vind het werk niet passend omdat er binnen spoor 1 geen of onvoldoende kansen zijn om terug te keren in ander passend werk wat structureel kan worden aangeboden. Werknemer en werkgever zijn verwikkeld in een conflictueuze situatie alwaar UWV zich niet in kan mengen. Ondergetekende is van mening dat nu er opnieuw een arbeidsdeskundig onderzoek is geweest dd 16-05-2024 de mogelijkheden binnen spoor 1 niet binnen een tijdsbestek van 6 maanden aan de orde zijn, ook niet binnen hervatting van het eigen werk. Werkgever en werknemer kunnen conform conclusie van het rapport aangaande de loonsanctie zich gaan richten op een adequaat en actief spoor 2 traject.

5. Conclusie

Het aangeboden werk wat ook in mijn optiek onduidelijke taken betrof die niet leiden tot enige structurele werk hervatting zijn niet passend.

3.32

Werkgeefster hervat in reactie op het rapport van het UWV de loonbetalingen aan [appellant] met ingang van 12 augustus 2024.

3.33

In of omstreeks oktober 2024 gaat [appellant] in het kader van de re-integratie 2e spoor en op basis van een detachering door werkgeefster aan de slag. Het betreft een werkervaringsplaats bij een onderneming van zijn vader. Op 18 november 2024 adviseert de bedrijfsarts de begeleiding in het 2e spoor voort te zetten. Het 1e spoor kan worden gestopt, aldus de bedrijfsarts, die daarbij verwijst naar het deskundigenoordeel van 13 augustus 2024.

4 Het geschil en de beslissing van de kantonrechter

5 De gebeurtenissen tijdens en na de procedure bij de kantonrechter

6 Het geschil in hoger beroep

7 Het oordeel van het hof

8 De beslissing