Home

Gerechtshof Arnhem, 28-11-2002, AF3197, 00-01958

Gerechtshof Arnhem, 28-11-2002, AF3197, 00-01958

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
28 november 2002
Datum publicatie
22 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AF3197
Zaaknummer
00-01958

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde meervoudige belastingkamer

nummer 00/01958 (grondwaterbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : [X] B.V.

Te : [Z]

Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen [P]

Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

Betreft : naheffingsaanslag grondwaterbelasting over de periode 2 september t/m 22 december 1999

Nummer : [01]

Mondelinge behandeling : op 14 november te Arnhem

Waarbij verschenen : [de Inspecteur].

Waarbij niet verschenen : belanghebbendes gemachtigde, met kennisgeving aan het Hof

gronden:

1. Aan de besloten vennootschap [X] B.V. (hierna: belanghebbende) is op 17 mei 2000 in het kader van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wet) een naheffingsaanslag in de grondwaterbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 50.633 ter zake van de onttrekking van 291.670 kubieke meters grondwater in het tijdvak 2 september tot en met 22 december 1999. Aan heffingsrente is ƒ 562 in rekening gebracht.

2. Belanghebbende heeft het grondwater onttrokken in verband met het droog houden van een bouwput ter realisering van nieuwbouw. Aanvankelijk had belanghebbende ingeschat dat zij de nieuwbouw binnen drie maanden zou kunnen afronden en dat niet meer dan ruwweg 200.000 kubieke meters grondwater zouden worden onttrokken. Aan belanghebbende is in het kader van de onttrekking van grondwater geen vergunning ingevolge de Grondwaterwet verleend. Zij heeft daar overigens ook niet om verzocht.

3. Het ontrokken grondwater betreft kwelwater afkomstig uit een vóór het pand gelegen sloot dat door belanghebbende is opgepompt en vervolgens naar haar zeggen weer is teruggevloeid in de betreffende sloot. Ook stelt zij dat het water in dezelfde samenstelling en zonder toevoeging van schadelijke stoffen weer is teruggevoerd naar de bron.

4. De Inspecteur heeft ter zitting meegedeeld dat ten tijde van de bouw geen waarneming ter plaatse heeft plaatsgevonden, doch de ervaring leert volgens hem dat het grondwater in dit soort gevallen veelal via buizen wordt teruggevoerd. Alsdan is in beginsel sprake van een gesloten systeem.

Hij wijst er voorts op dat de term "infiltreren" in de Wet met ingang van 1 januari 2000 is gewijzigd in "terugvoeren" om daarmee beter aan te sluiten bij de duidelijke bedoeling van de wetgever, dat bij retourbemaling moet worden gedacht aan actief terugvoeren van water door middel van pompen/leidingen waarbij sprake is van een fysieke afsluiting van het water van de buitenlucht.

5. Belanghebbende heeft reeds bij brief van 13 april 2000 - derhalve voordat voornoemde naheffingsaanslag was opgelegd - haar bezwaren tegen de te verwachten aanslag aan de Inspecteur kenbaar gemaakt. De Inspecteur heeft aan belanghebbende bij brief van 4 mei 2000 - derhalve eveneens vóór het opleggen van voormelde naheffingsaanslag - medegedeeld dat hij het bij brief van 13 april 2000 ingediende bezwaar zal aanmerken als het bezwaarschrift tegen de nog op te leggen aanslag. Het Hof zal de Inspecteur hierin uit oogpunt van proceseconomie volgen.

6. Bij zijn uitspraak van 25 september 2000 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen en de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Ter zitting heeft de Inspecteur een pleitnota voorgedragen. Een afschrift daarvan is aan deze uitspraak gehecht.

7. Belanghebbende is van mening dat heffing van grondwaterbelasting in haar geval achterwege moet blijven en voert daartoe aan:

- dat de onttrekking langer heeft geduurd dan gepland;

- dat meer grondwater is onttrokken dan aanvankelijk was voorzien, is het gevolg van bijzondere omstandigheden zodat de vrijstelling van artikel 8, aanhef en onderdeel b, van de Wet onverkort dient te worden toegepast;

- dat sprake is van retourbemaling in de zin van artikel 9, aanhef en onderdeel c, van de Wet, waarbij een nihiltarief van toepassing is, en

- dat slechts sprake is van een omleiding van grondwater en niet van gebruik van grondwater voor koeling e.d., waarbij sprake kan zijn van toevoeging van schadelijke stoffen.

8. Ingevolge artikel 8, aanhef en onderdeel b, van de Wet is vrijgesteld de onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend wordt gebruikt voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouw- en waterbouwkundige werken, indien wordt voldaan aan twee cumulatieve voorwaarden, te weten dat de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 kubieke meters per maand en de onttrekking niet langer duurt dan vier achtereenvolgende maanden. Nu vaststaat dat belanghebbende gedurende een periode van 3 maanden en 20 dagen 291.670 kubieke meters grondwater heeft onttrokken, voldoet zij niet aan de voorwaarde dat het aantal kubieke meters niet meer bedraagt dan 50.000 per maand en faalt haar beroep op de vrijstelling. De wet voorziet niet in een regeling op grond waarvan de vrijstelling bij bijzondere omstandigheden - zo die zich al zouden hebben voorgedaan - onverkort toepassing vindt.

9. Voor het antwoord op de vraag of belanghebbende met betrekking tot het teruggevloeide/teruggevoerde grondwater aanspraak kan maken op toepassing van het nihiltarief van artikel 9, aanhef en onderdeel c, van de Wet is doorslaggevend of hetzelfde water dat is onttrokken, in een gesloten systeem weer volledig wordt geïnfiltreerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken, in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken en infiltreren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet.

10. Vooropgesteld moet worden dat toepassing van voornoemd nihiltarief reeds niet mogelijk is omdat aan belanghebbende geen vergunning ingevolge de Grondwaterwet is verleend. Daarnaast is het Hof van oordeel dat belanghebbende door het (doen) terugvloeien van het kwelwater (behorend tot de categorie grondwater) in een open sloot ook niet aan de voor het nihiltarief voor retourbemaling vastgestelde voorwaarden voldoet nu het onttrokken grondwater niet wordt geïnfiltreerd of teruggevoerd in dezelfde watervoerende laag als waaraan het is onttrokken. Hierdoor kan niet worden gesproken van een gesloten kringloop (zie Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 849, nr. 9, blz. 33).

Voorts leidt het Hof onder meer ook uit de passage in de nota van wijziging, Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 935, nr. 9, blz. 1, dat aan de voorwaarde van een gesloten systeem niet in de weg staat: "het afvangen van zand en het ontluchten" af, dat - behoudens in deze twee genoemde situaties - niet kan worden gesproken van een gesloten systeem indien grondwater door lozen op een - als ander watervoerend pakket aan te merken - sloot in aanraking komt met de open lucht en vermengd wordt met oppervlaktewater.

Te dezen is derhalve ook geen sprake van een infiltratie in een gesloten systeem in eenzelfde watervoerend pakket, waardoor de vraag of het grondwater op natuurlijke wijze dan wel door middel van actief handelen van belanghebbende op de sloot is geloosd, geen beantwoording behoeft.

11. Anders dan belanghebbende verdedigt is het belastbare feit voor de heffing van de grondbelasting de onttrekking van het grondwater als zodanig en niet de mate van schade aan het milieu die met een individuele onttrekking is gemoeid. In de memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 849, nr. 3, blz. 4, is in dit verband opgemerkt dat grond-water een schaars product is met een oude oorsprong en een hoge kwaliteit waarmee zuinig moet worden omgesprongen en dat onttrekking veelal tot gevolg heeft dat bestanddelen van hoge kwaliteit verloren gaan en worden vervangen door bestanddelen van mindere kwaliteit.

Belanghebbendes argument dat in haar geval slechts sprake is van een omleiding van grondwater waarbij geen toevoeging van schadelijke stoffen plaatsvindt, kan haar daarom niet baten. Een en ander wordt bevestigd in de nota van wijziging, Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23 935, nr. 9, blz.1 en 2, waar met betrekking tot retourbemaling wordt opgemerkt.

"Indien deze voorwaarden voor retourbemaling worden gehanteerd blijft sprake van negatieve milieu-effecten (ingreep in het grondwaterregime; beïnvloeding van het grondwaterpeil en mogelijke verspreiding van vervuild grondwater), maar deze zijn echter geringer dan indien water in een open systeem of niet in hetzelfde watervoerende pakket wordt geïnfiltreerd, zoals het geval kan zijn bij gewone retourbemaling".

12. Voorzover belanghebbende ten slotte bepleit dat zij in aanmerking komt voor een vermindering van belasting op de voet van artikel 6, tweede lid, van de Wet stuit dit reeds af op de omstandigheid dat haar geen vergunning is verleend voor het infiltreren van grondwater, in welke vergunning de daaraan te stellen voorwaarden zijn neergelegd.

13. Op grond van het vorenstaande is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

slotsom:

Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan op 28 november 2002 door mr. J.B.H. Röben, vice-president, voorzitter, mr. M.C.M. de Kroon en mr. W.M.G. Visser, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G.J. van Well als griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken door de voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(M.C.G.J. van Well) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 december 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.