Gerechtshof Arnhem, 05-03-2004, AO5332, 21-000904-01
Gerechtshof Arnhem, 05-03-2004, AO5332, 21-000904-01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 5 maart 2004
- Datum publicatie
- 10 maart 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2004:AO5332
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2001:AB1374
- Zaaknummer
- 21-000904-01
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 302
Inhoudsindicatie
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het hebben van onbeschermde seksuele contacten terwijl hij anders dan de aangevers wist dat hij besmet was met hiv. Hij heeft daarmee het risico genomen – en in één geval is dit ook daadwerkelijk gebeurd – dat dit zou leiden tot hiv-besmetting bij de seksuele partner. (...) Daarnaast heeft verdachte diverse van zijn (seksuele) contacten - soms grote - sommen geld afhandig gemaakt door oplichting en afdreiging, daarbij op grove wijze misbruik makend van de goede trouw en maatschappelijke kwetsbaarheid van zijn slachtoffers.
Uitspraak
Parketnummer: 21-000904-01
Uitspraak dd.: 5 maart 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 24 april 2001 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1972,
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 16 juni 2003, 20 februari 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting opgegeven dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij hij terzake van het onder 1, 2 , 3 en 5 telastegelegde werd vrijgesproken, terwijl de advocaat-generaal ter terechtzitting heeft opgegeven dat het hoger beroep van de officier van justitie niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 5 telastegelegde in het vonnis waarvan beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw recht doen.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd, zoals deze telastelegging in hoger beroep is gewijzigd, dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de telastelegging bijlage IIb)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het hof zal het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 4 onder a telastegelegde feit niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging verklaren nu dit feit op het moment van de vordering tot opening van het gerechtelijk vooronderzoek op 6 november 2000 als eerste daad van vervolging reeds verjaard was.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair en 3 primair telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet overweegt het hof het volgende.
Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 25 maart 2003, gepubliceerd onder rechtspraak.nl nummer LJN AE9049, heeft overwogen is (voorwaardelijk) opzet op een bepaald gevolg zoals hier de dood aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De ter zitting van het hof op 16 juni 2003 gehoorde deskundige Danner heeft verklaard:
“De term ‘Aids’ is een klinisch begrip. De hiv-besmetting moet als de ziekte worden gezien. Bij een vroege hiv-besmetting bestaan er nog geen klachten. De incubatietijd is 6 tot 10 jaar. Aids wordt geconstateerd indien het afweersysteem van iemand zodanig is gedaald dat hij last krijgt van een of meerdere complicaties. Er bestaat een erkende lijst met complicaties. Indien iemand een complicatie heeft die op deze lijst staat genoemd, lijdt deze persoon aan Aids. Door de nieuwe ontwikkelingen in de wetenschap zijn complicaties nu te genezen. Zo kan een longontsteking met antibiotica worden genezen. Hierdoor heeft de term ‘Aids’ enigszins aan relevantie verloren. Gezien de bijwerkingen, wordt na constatering van een hiv-besmetting niet onmiddellijk met de behandeling begonnen. De therapie vangt aan als het afweersysteem een bepaalde ondergrens heeft bereikt, waarbij complicaties zijn te verwachten. Indien iemand de therapie goed volhoudt, hoeven er geen complicaties op te treden en hoeft er geen sprake te zijn van Aids.”
Voorts heeft de deskundige verklaard:
“De kans dat er mensen aan het hiv-virus overlijden wordt, gezien de algemene toegang tot de gezondheidszorg in Nederland en de snelle ontwikkelingen in de medische wetenschap, kleiner. Er zijn drie gevallen waarin mensen overlijden aan het virus. Ten eerste zijn er mensen die zo lang wachten met het laten plaats vinden van een hiv-test of de medische behandeling van hiv, dat het afweersysteem zodanig laag is dat de eerste complicaties een autonoom beloop krijgen en de dood niet te voorkomen is. In de tweede plaats zijn er mensen die de medische behandeling fysiek en/of geestelijk niet kunnen verdragen en om deze reden met de therapie stoppen. Tenslotte zijn er patiënten die de pech hebben dat het virus resistent is tegen de therapie en tegen de nieuwe middelen die tegen het virus worden gevonden.
Het is niet zo dat iedereen die is besmet met het hiv-virus daaraan overlijdt.”
Reeds op grond hiervan komt het hof tot het oordeel dat er onvoldoende causaal verband aanwezig geacht moet worden tussen de seksuele gedragingen die aan verdachte onder 1 primair en 3 primair verweten worden en de eventuele dood van de respectieve aangevers dientengevolge. Die dood is, gelet op de huidige stand van de medische wetenschap, een te ver verwijderd en redelijkerwijs niet te voorzien gevolg van het handelen van verdachte, zodat hem dit mogelijke gevolg niet kan worden toegerekend. Daarmee dient ook de vraag naar de aanmerkelijke kans in negatieve zin te worden beantwoord.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair, 4 aanhef en onder b tot en met l, 6, 7 en 8 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 subsidiair.
hij op tijdstippen in de periode van 31 augustus 2000 tot en met 7 november 2000 te Apeldoorn en/of elders in Nederland, telkens ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, telkens opzettelijk zonder daarbij gebruik te maken van een voorbehoedmiddel (condoom) anaal en oraal seksueel contact heeft gehad met die [naam slachtoffer], terwijl hij, verdachte wist dat hij was geïnfecteerd met het HIV-virus;
2 primair.
hij op een tijdstip in de periode van 1 januari 2000 tot en met 7 november 2000 te Arnhem en/of elders in Nederland aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door telkens opzettelijk zonder daarbij gebruik te maken van een voorbehoedmiddel (condoom) anaal en/of oraal seksueel contact te hebben met die [naam slachtoffer], terwijl hij, verdachte wist dat hij was geïnfecteerd met het HIV-virus;
3 subsidiair.
hij op tijdstippen in de periode van 1 november 1998 tot en met 7 november 2000 te Arnhem, Nijmegen, Elst en/of elders in Nederland, telkens ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, telkens opzettelijk zonder daarbij gebruik te maken van een voorbehoedmiddel (condoom) anaal en/of oraal seksueel contact heeft gehad met die [naam slachtoffer], terwijl hij, verdachte, wist dat hij was geïnfecteerd met het HIV-virus, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf telkens niet is voltooid;
4.
hij, in de periode van 6 november 1994 tot en met 7 november 2000 te Arnhem, Leeuwarden, Apeldoorn, Putten, Enschede, Hattem, Velp, Angeren, Doesburg, Zwolle, Driel en/of elders in Nederland, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, nagenoemde personen heeft bewogen tot de afgifte van nagenoemde geldbedragen, hierin bestaande dat verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
b) contact heeft gelegd met [naam slachtoffer] en het vertrouwen van hem heeft gewonnen en leugenachtige en meelijwekkende verhalen aan die [naam slachtoffer] heeft verteld (onder meer dat hij werkzaam was in een bedrijf ([naam bedrijf]) te Apeldoorn en/of dat hij geld nodig had voor een auto om naar zijn werk te kunnen gaan en/of dat schuldeisers hem bedreigden en/of dat hij huurschulden had en/of dat hij geen onderdak had en/of dat hij (mede-) eigenaar was van een woning aan de [adres]) en vervolgens aan die [naam slachtoffer] heeft gevraagd of hij geld kon lenen/krijgen en hem heeft verzekerd dat hij alles zou terugbetalen, waardoor die [naam slachtoffer] telkens werd bewogen tot afgifte van geld en/of cheques en/of girobetaalkaarten;
c) contact heeft gelegd met [naam slachtoffer] en het vertrouwen van hem heeft gewonnen en leugenachtige en meelijwekkende verhalen aan die [naam slachtoffer] heeft verteld (onder meer dat hij betaald werk had en/of dat hij huurschulden had en/of dat hij geld nodig had voor de financiering van een auto en/of dat bekeuringen betaald moesten worden en/of dat hij geld tegoed had van een Zwitserse rekening en/of dat hij geld zou ontvangen van de ABN-AMRO-bank) en vervolgens aan die [naam slachtoffer] heeft gevraagd of hij geld kon lenen/krijgen en hem heeft verzekerd dat hij alles zou terugbetalen en schuldbekentenissen heeft getekend, waardoor die [naam slachtoffer] telkens werd bewogen tot afgifte van geld (in totaal een bedrag van
-ongeveer- ƒ 53.660,-);
d) contact heeft gelegd met [naam slachtoffer] en het vertrouwen van hem heeft gewonnen en leugenachtige en meelijwekkende verhalen aan die [naam slachtoffer] heeft verteld (onder meer dat hij geen geld had om eten en huur te betalen en/of dat hij niet betaalde telefoonrekeningen had en/of dat hij andere schulden had en/of dat hij een erfenis zou krijgen) en vervolgens aan die [naam slachtoffer] heeft gevraagd of hij geld kon lenen/krijgen en hem heeft verzekerd dat hij alles zou terugbetalen en schuldbekentenissen heeft getekend, waardoor die [naam slachtoffer] telkens werd bewogen tot afgifte van geld (in totaal een bedrag van -ongeveer- ƒ 8.950,-);
e) contact heeft gelegd met [naam slachtoffer] en het vertrouwen van hem heeft gewonnen en leugenachtige en meelijwekkende verhalen aan die [naam slachtoffer] heeft verteld (onder meer dat hij werkzaam was in een ziekenhuis en/of dat hij een erfenis zou krijgen en/of dat hij een winkel/cafetaria wilde openen en daarvoor iemand moest uitkopen en/of dat hij geld nodig had voor de inrichting van dat/een pand en/of dat hij een huis in Istanboel had/zou krijgen) en vervolgens aan die [naam slachtoffer] heeft gevraagd of hij geld kon lenen/krijgen en hem heeft verzekerd dat hij alles zou terugbetalen en schuldbekentenissen heeft getekend, waardoor die [naam slachtoffer] telkens werd bewogen tot afgifte van geld en/of cheques (in totaal een bedrag van -ongeveer- ƒ 345.479,-);
f) contact heeft gelegd met [naam slachtoffer] en het vertrouwen van hem heeft gewonnen en leugenachtige en meelijwekkende verhalen aan die [naam slachtoffer] heeft verteld (onder meer dat hij schulden had bij derden en/of dat hij kosten had aan zijn auto en/of dat hij een huurachterstand had en bij niet betaling uit huis gezet zou worden en/of dat hij een erfenis zou krijgen) en vervolgens aan die [naam slachtoffer] heeft gevraagd of hij geld kon lenen/krijgen en hem heeft verzekerd dat hij alles zou terugbetalen en schuldbekentenissen heeft getekend, waardoor die [naam slachtoffer] telkens werd bewogen tot afgifte van geld en/of cheques (in totaal een bedrag van -ongeveer- ƒ 32.000,-);
g) contact heeft gelegd met [naam slachtoffer]en [naam slachtoffer] en het vertrouwen van hen heeft gewonnen en leugenachtige en meelijwekkende verhalen aan die [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer] heeft verteld (onder meer dat hij huurschulden had en bij niet betaling uit het huis gezet zou worden en/of dat hij
ƒ 25.000,- tegoed had van [naam slachtoffer] (door mededeling/brief van een advocaat bevestigd) en/of dat hij schulden had bij derden en/of dat zijn zus niet kon terugkeren vanuit Turkije en/of dat hij zelfmoord zou plegen als hij geen geld kreeg en/of dat hij werk in Kleve kon krijgen en daarvoor geld voor een auto nodig had) en vervolgens aan die [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer] heeft gevraagd of hij geld kon lenen/krijgen en hen heeft verzekerd dat hij alles terug zou betalen en schuldbekentenissen heeft getekend, waardoor die [naam slachtoffer] en/of [naam slachtoffer] telkens werden bewogen tot afgifte van geld en/of cheques en/of girobetaalkaarten;
h) contact heeft gelegd met [naam slachtoffer] en het vertrouwen van hem heeft gewonnen en leugenachtige en meelijwekkende verhalen aan die [naam slachtoffer] heeft verteld (onder meer dat hij door zijn vader was mishandel en misbruikt en/of dat hij huurachterstand had en dreigde uit de woning gezet te worden en/of dat hij hiv-besmet was en erover dacht een einde aan zijn leven te maken en/of dat hij geld nodig had voor een auto om te kunnen gaan werken bij een bedrijf ([naam bedrijf]) te Apeldoorn, en/of dat hij schulden (in buurtwinkels en bij derden) had en/of dat hij zijn diensplicht wilde afkopen en/of dat hij geld nodig had voor de aankoop van een seksclub (aan de Amsterdamseweg te Arnhem) en/of dat hij geld nodig had voor bemiddeling in de aankoop van een pand en/of dat hij belastingschuld had en/of dat hij bedreigd werd door Koerden/Turken aan wie hij geld moest afdragen (waarbij hij tevens verwondingen toonde die door die Koerden/Turken waren aangebracht) en/of (aldus verdachte) de Koerden/Turken ook van het bestaan van [naam slachtoffer] wisten en op de hoogte waren van zijn seksuele geaardheid en, als [naam slachtoffer] geen geld zou betalen aan verdachte, zij deze geaardheid bekend zouden maken aan onder meer familie en/of werkgever en dat (aldus verdachte) de Koerden/Turken ook bedreigingen hadden geuit in de richting van onder meer [naam slachtoffer] en zijn familie) en vervolgens aan die [naam slachtoffer] heeft gevraagd of hij geld kon lenen/krijgen en hem heeft medegedeeld dat hij alles zou terugbetalen, waardoor die [naam slachtoffer] telkens werd bewogen tot afgifte van geld (in totaal een bedrag van -ongeveer- ƒ 600.000,-);
i) contact heeft gelegd met [naam slachtoffer] en het vertrouwen van hem heeft gewonnen en leugenachtige en meelijwekkende verhalen aan die [naam slachtoffer] heeft verteld (onder meer dat hij werkzaam was bij de ABN-AMRO-bank en/of dat hij zijn portemonnaie en bankpasjes was verloren en/of dat hij geld nodig had voor de aanschaf van een computer om het vervallen van een aanbetaling te voorkomen) en vervolgens aan die [naam slachtoffer] heeft gevraagd of hij geld kon lenen/krijgen en hem heeft verzekerd dat hij alles zou terugbetalen waardoor die [naam slachtoffer] telkens werd bewogen tot afgifte van geld (in totaal een bedrag van -ongeveer- ƒ 1.250,-);
j) contact heeft gelegd met [naam slachtoffer] en het vertrouwen van hem heeft gewonnen en leugenachtige en meelijwekkende verhalen aan die [naam slachtoffer] heeft verteld (onder meer dat hij een huurachterstand had en dat hij bij niet betaling uit de woning zou worden gezet en/of dat hij, indien hij de huur voor de woning niet kon betalen, ‘de Baan’ op zou gaan en/of dat hij bedreigd werd door schuldeisers (in verband met verlies van een partij drugs) en/of dat hij geld nodig had voor een auto en/of dat hij geld nodig had voor een te volgen cursus ten behoeve van zijn werk bij een bedrijf ([naam bedrijf]), en vervolgens aan die [naam slachtoffer] heeft gevraagd of hij geld kon lenen/krijgen en hem heeft verzekerd dat hij alles terug zou betalen en schuldbekentenissen heeft getekend, waardoor die [naam slachtoffer] telkens werd bewogen tot afgifte van geld (in totaal een bedrag van -ongeveer- ƒ 75.975,-);
k) contact heeft gelegd met [naam slachtoffer] en het vertrouwen van hem heeft gewonnen en leugenachtige en meelijwekkende verhalen aan die [naam slachtoffer] heeft verteld (onder meer dat hij werkzaam was bij de overheid en/of dat hij geld nodig had voor een auto en voor het betalen van openstaande boetes) en vervolgens aan die [naam slachtoffer] heeft gevraagd of hij geld kon lenen/krijgen en hem heeft verzekerd dat hij alles zou terugbetalen, waardoor die [naam slachtoffer] telkens werd bewogen tot afgifte van geld (in totaal een bedrag van -ongeveer- ƒ 3.400,-);
l) contact heeft gelegd met [naam slachtoffer]en het vertrouwen van hem heeft gewonnen en leugenachtige en meelijwekkende verhalen aan die [naam slachtoffer] heeft verteld (onder meer dat hij werkzaam was in een computerbedrijf en/of dat hij huurschulden had en/of dat hij ƒ 25.000,- tegoed had van zijn stiefvader en/of dat hij een auto aan [naam slachtoffer] zou verkopen indien [naam slachtoffer] geld aan hem zou geven) en vervolgens aan die [naam slachtoffer] heeft gevraagd of hij geld kon lenen/krijgen en hem heeft verzekerd dat hij alles zou terugbetalen en die auto zou leveren en (een) schuldbekentenis(sen) heeft getekend, waardoor die [naam slachtoffer] telkens werd bewogen tot afgifte van geld (in totaal een bedrag van -ongeveer- ƒ 9.500,-);
6.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 1995 tot en met 27 augustus 1998, te Zwolle en/of elders in Nederland, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, telkens door bedreiging met smaad en/of openbaarmaking van een geheim [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (in totaal een geldbedrag van -ongeveer- ƒ 60.000,-) toebehorende aan die [naam slachtoffer], welke bedreiging hierin heeft bestaan dat verdachte heeft gedreigd de homoseksuele geaardheid van die [naam slachtoffer] openbaar/bekend te maken (op een school waar die [naam slachtoffer] directeur was) en aldaar openbaar/bekend te maken dat die [naam slachtoffer] met allerlei jongens naar bed ging (zulks terwijl verdachte wist dat die [naam slachtoffer] directeur was van die school [soort school]);
7.
hij in de maand september 2000 in Nederland opzettelijk een auto (Renault Laguna met kenteken [kenteken]), toebehorende aan autobedrijf [naam autobedrijf], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten krachtens huurkoopovereenkomst, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
8.
hij op 7 november 2000 te Arnhem een wapen van categorie III, te weten een gasrevolver (merk Rohm, type RG 59 Le petit, kaliber 9 mm Knall), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair
Het hof overweegt dat besmetting met het hiv-virus op zich zwaar lichamelijk letsel oplevert nu deze besmetting geen uitzicht op volkomen genezing biedt, terwijl levenslange medicatie met diverse bijwerkingen aangewezen is. Het hof komt hiertoe op grond van hetgeen de ter zitting van het hof van 16 juni 2003 gehoorde deskundige Danner heeft verklaard: “Indien iemand besmet is met het virus, is de kans op genezing nul. Onder genezing moet worden verstaan dat het laatste virus-deeltje dat zich kan vermenigvuldigen, uit het lichaam is verdwenen. Iemand die met hiv is besmet, dient levenslang behandeld te blijven worden. De therapie is heel zwaar en heeft zijn impacts op korte en lange termijn. Op korte termijn kunnen er maag- en darmklachten optreden, waarbij betrokkene last heeft van misselijkheid en diarree. Op de lange termijn kan de betrokkene lijden aan lipo-atrofie waarbij het vet verdwijnt in het gezicht, de armen en de benen. Dit stigmatiserende verschijnsel is irreversibel en is in 20 tot 30% van de gevallen zo pregnant aanwezig dat betrokkenen het als verschrikkelijk ervaren.”
Op grond van de verklaringen van verdachte, aangever [naam slachtoffer] en getuige [naam getuige] acht het hof bewezen dat er tussen verdachte en aangever [naam slachtoffer] over en weer oraal seksueel contact heeft plaatsgevonden, alsook meermalen anaal seksueel verkeer, waarbij alleen aangever de insertieve (actieve) partner was. Verder staat naar het oordeel van het hof genoegzaam vast dat tijdens deze seksuele handelingen noch verdachte noch aangever een condoom heeft gebruikt. Uit het door het hof bij tussenarrest van 30 juni 2003 gelaste nader onderzoek door de rechter-commissaris is gebleken dat [naam slachtoffer] niet weet of hij besmet is met hiv. Derhalve heeft het hof niet kunnen vaststellen of het telastegelegde misdrijf al dan niet is voltooid. Het hof is echter van oordeel dat in ieder geval sprake is van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarom wordt de telastegelegde poging tot zware mishandeling bewezenverklaard, waarbij het hof in de bewezenverklaring niet overneemt de niet in artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht voorkomende doch wel in de telastelegging opgenomen zinsnede ‘terwijl de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid’.
Op grond van de verklaringen van verdachte, aangever [naam slachtoffer] en getuige [naam getuige] alsmede tapgesprekken acht het hof bewezen dat verdachte en aangever [naam slachtoffer] een aantal keren seksuele handelingen hebben verricht, bestaande uit anale seks en pijpen zonder dat daarbij een condoom is gebruikt. Uit voormeld door het hof gelaste nader onderzoek door de rechter-commissaris is gebleken dat bij [naam slachtoffer] op 2 januari 2001 is vastgesteld dat hij hiv besmet is.
Tenslotte acht het hof op grond van verklaringen van verdachte en aangever [naam slachtoffer] bewezen dat tussen beiden verschillende keren seksueel contact heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte aangever [naam slachtoffer] eenmaal of meermalen heeft gepijpt en aangever verdachte anaal heeft geneukt. Hierbij is nooit een condoom gebruikt. Uit meergemeld door het hof gelaste nader onderzoek door de rechter-commissaris is gebleken dat [naam slachtoffer] niet hiv besmet is.
Met betrekking tot de vraag of er telkens sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet overweegt het hof het volgende.
Het hof is van oordeel dat verdachte zich telkens willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat genoemde aangevers door de respectieve bewezenverklaarde gedragingen zwaar lichamelijk letsel, te weten een onomkeerbare hiv-besmetting, zouden oplopen. Verdachte heeft telkens die aanmerkelijke kans bewust aanvaard en op de koop toe genomen. Immers verdachte wist sinds oktober 1998 dat hij hiv-positief was. Desalniettemin heeft hij hierover met geen woord gerept tegenover de aangevers. Verdachte was zich bewust van de risico’s die verbonden waren aan het hebben van onveilige seks, hetgeen kan worden afgeleid uit zijn verklaring dat hij zich voor de bewuste test in 1998 al regelmatig liet testen, hetgeen aldus verdachte alles te maken had met het feit dat hij in de prostitutie zat. Bovendien was verdachte er door zijn behandelend specialist op gewezen dat zijn weerstand duidelijk was afgenomen en hij, verdachte volgens de geldende internationale richtlijnen in aanmerking kwam voor antivirale therapie. Omdat verdachte zich toentertijd nog heel goed voelde, heeft hij daarvan toen afgezien. Op 16 november 1999, aldus zijn behandelend specialist in diens brief van 23 januari 2001 aan verdachtes raadsman, heeft hij verdachte het laatst gesproken. Op dat moment was de viral load bij verdachte gestegen tot 22.000 copieën/ml.
Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verdachte het gebruik van condooms voorafgaand aan vorenomschreven seksuele gedragingen niet ter sprake heeft gebracht. Dit klemt des te meer, nu zelfs zonder het vermelden van zijn besmetting, door een simpele mededeling van verdachte over de wenselijkheid van het over en weer gebruiken van condooms tot bescherming van aangevers had kunnen leiden. De verdachte heeft, in volstrekte onverschilligheid ten aanzien hiervan, aangevers uitvoering laten geven aan verdachtes seksuele wensen, terwijl hij wist van de hieraan naar algemene ervaringsregels verbonden grote risico’s.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot de feiten 1 tot en met 3 aangevoerd dat, ingeval van een bewezenverklaring, ervan uit moet worden gegaan dat de aangevers en verdachte deel uitmaakten van een risicogroep en dat zij bewust het risico namen onveilige seks te hebben met de verdachte, zodat zij zelf verantwoordelijk moeten worden gehouden voor hun eigen risicovol gedrag.
Voorzover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat vanwege de zijns inziens (impliciet) verkregen toestemming de wederrechtelijkheid aan het handelen van verdachte is komen te ontvallen, overweegt het hof als volgt.
Vaststaat dat verdachte voor het hebben van seksueel contact met de respectieve aangevers niet aan hen heeft meegedeeld dat hij met hiv is besmet en evenmin dat het over en weer gebruikmaken van een condoom door de aangever(s) en verdachte ter sprake is gebracht door verdachte. Van een niet voor uitleg mis te verstane toestemming van aangevers na een behoorlijke informatie van verdachte over zijn hiv-besmetting is dus geen sprake geweest.
In zijn algemeenheid kan in gevallen als de onderhavige de verdachte zich niet met succes beroepen op het gezegde “wie zwijgt, stemt toe”. Immers, het is een feit van algemene bekendheid dat het hebben van wisselende (homo- en/of heteroseksuele) contacten van mannen èn vrouwen, maatschappelijk gezien, in termen van het overbrengen van (geslachtsziekten en) in het bijzonder hiv als risicovol gedrag wordt benoemd. Van omstandigheden per onderhavig geval op grond waarvan verdachte mocht aannemen dat zijn seksuele partner die hij niet op de hoogte had gebracht van zijn besmetting, toch het risico aanvaardde c.q. stilzwijgend toestemming zou hebben gegeven tot de daaropvolgende seksuele gedragingen, is niet gebleken en deze zijn evenmin aannemelijk geworden.
De betrokkenen hebben in hun latere verklaringen expliciet aangegeven dat bekendheid vooraf niet tot seksuele omgang zou hebben geleid, waaruit valt te concluderen dat zij ook achteraf geen toestemming hebben gegeven.
Het beroep op de niet strafbaarheid van het feit wordt op grond van het vorenoverwogene verworpen.
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde:
telkens:
Poging tot:
Zware mishandeling,
meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Zware mishandeling.
ten aanzien van het onder 4 onder b tot en met l bewezenverklaarde:
telkens:
Oplichting,
meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Afdreiging,
meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
Verduistering.
ten aanzien van het onder 8 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van verdachte
Over verdachte is door drs. T.S. van der Veer, forensisch psychiater, in samenwerking met P. Kristensen, psycholoog, een multidisciplinair rapport opgemaakt, gedateerd 9 april 2001, waarin het volgende wordt geconcludeerd:
Betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in diagnostische zin te omschrijven als een borderline persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Gesproken kan worden van ontwikkelingspsychopathie.
De stoornis heeft zich vanuit de kindertijd ontwikkeld en kan volgens de huidige diagnostische opvattingen vanaf het 18e jaar als een vast patroon van gedragingen en als een persoonlijkheidsstoornis worden beschreven. Deze stoornis was tijdens de gehele periode van de hem telastegelegde zaken -indien bewezen- aan de orde.
De gedragingen van betrokkene zijn vanuit deze ontwikkelingsstoornis verklaarbaar.
Dit leidt tot de conclusie dat aan betrokkene het hem telastegelegde delictgedrag, voor zover bewezen, verminderd kan worden toegerekend. Op basis van de moeizame wijze waarop het onderzoek verliep, kan -refererend aan de beschrijving door de psycholoog- dit in gradatie van verminderd tot sterk verminderd worden beschreven.
In het rapport van de psycholoog P.K. Kristensen van 27 maart 2001 staat over verdachte dienaangaande -zakelijk weergegeven- het volgende vermeld:
Het levenspatroon van betrokkene heeft zich bestendigd en een chronisch karakter aangenomen. Zijn leven wordt in zeer sterke mate bepaald door zijn onvermogen om zijn leven anders in te richten. Beperkte bereidheid c.q. onvermogen om zich toegankelijk op te stellen leidt tot de conclusie van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Zijn beperkte bereidheid om zich te laten onderzoeken past bij zijn persoonlijkheidsstoornis. Als betrokkene beter onderzoekbaar was geweest, waren de rapporteurs wellicht tot de conclusie van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid gekomen.
In het kader van het samen met de psycholoog Kristensen uitgevoerde aanvullend onderzoek heeft de psychiater Van der Veer in zijn rapport van 19 maart 2003 het volgende gerelateerd:
Gegeven de achtergrond van betrokkene (zie ook de vorige rapportage) wordt nog steeds geoordeeld dat het telastegelegde hem verminderd tot sterk verminderd kan worden toegerekend.
Vorenstaande bevindingen van de deskundigen leiden bij het hof tot de conclusie dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt, temeer nu ook uit het aanvullende onderzoek, gelet op de door hen geconstateerde beperkte mate van “onderzoekbaarheid” van verdachte en de redengeving daarvan, niet is komen vast te staan dat er sprake is van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte voor het onder 4, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden. Zowel verdachte als de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair, 4, 6, 7 en 8 telastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaar met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het hebben van onbeschermde seksuele contacten terwijl hij anders dan de aangevers wist dat hij besmet was met hiv. Hij heeft daarmee het risico genomen – en in één geval is dit ook daadwerkelijk gebeurd – dat dit zou leiden tot hiv-besmetting bij de seksuele partner.
Vanuit maatschappelijk oogpunt is verdachtes handelwijze volstrekt ontoelaatbaar, nu in het algemeen een mogelijke verspreiding van het hiv-virus, door welbewuste verzwijging van hiv-besmetting, gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt.
Daarnaast heeft verdachte diverse van zijn (seksuele) contacten - soms grote - sommen geld afhandig gemaakt door oplichting en afdreiging, daarbij op grove wijze misbruik makend van de goede trouw en maatschappelijke kwetsbaarheid van zijn slachtoffers.
Verdachte heeft de feiten puur uit eigenbelang gepleegd en hij heeft nadien geen blijk gegeven van enig oprecht berouw. Het leed en de schade die hij bij de slachtoffers heeft aangericht, laten hem onverschillig.
Uit de eerder genoemde rapportages van de gedragsdeskundigen drs. T.S. van der Veer, psychiater en P. Kristense psycholoog komt naar voren dat verdachte lijdende is aan een borderlinepersoonlijkheidsstoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Verdachtes identiteit is weinig ontwikkeld en gebaseerd op de betekenis die hij – via seks – voor anderen heeft. Zijn seksuele identiteit is diffuus en ongedifferentieerd, er is geen duidelijke voorkeur voor mannen, vrouwen of beide. Seks is gerelateerd aan verdiensten en lustbevrediging. Het is op de eigen persoon gericht, niet op de interactie en heeft daarmee een egocentrisch en zelfbevestigend aspect. Betrokkene verwart seks ook met aandacht. Verder blijkt uit deze rapportages dat de recidivekans zeer hoog is, in het bijzonder ten aanzien van de bewezenverklaarde afdreigingen, die beperkt zijn gebleven tot zijn ‘stiefvader’, en de oplichting van een groot aantal personen, waarbij verdachtes neiging tot gokken, als uitvloeisel van zijn stoornis, als belangrijke conditie inzake het recidivegevaar door hen in ogenschouw is genomen. De deskundigen vinden een intensieve behandeling nodig en adviseren tot oplegging van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Wegens het ontbreken van ziektebesef en – inzicht achten zij oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet geïndiceerd.
Anders dan de advocaat-generaal zal het hof dit advies passeren.
De bewezenverklaarde oplichtingen zijn – anders dan de strafbare feiten als zware mishandeling en afdreiging – volgens de wet niet ‘terbeschikkingstelling- waardig’.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde zware mishandeling, de pogingen daartoe en de afdreiging is het hof van oordeel dat een klinische behandeling van verdachte op zichzelf wel wenselijk is, maar de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen, mede gelet op de aard en context van bedoelde strafbare feiten, de oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling niet eisen. Daarbij heeft het hof ook mee laten wegen dat, ondanks het als hoog ingeschatte recidiverisico, van nieuwe strafbare feiten sedert de invrijheidstelling van verdachte op 1 mei 2001 niet is gebleken.
Wel is het hof van oordeel dat verdachte in aanmerking dient te komen voor een langdurige gevangenisstraf gelet op de ernst van de feiten, zij het dat het hof daarbij als matigende omstandigheid nog rekening houdt met diens verminderde toerekeningsvatbaarheid en de sinds het plegen van de delicten verstreken tijd.
Vorderingen tot schadevergoeding
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van ƒ 344.250,-- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van ƒ 40.890,90 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van ƒ32.685,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van ƒ 20.491,-- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van ƒ 1.447,-- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van ƒ 1.167,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van ƒ 393.693,-- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van ƒ 85.975,-- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van ƒ 75.974,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van ƒ 7.242.-- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van ƒ 3.200,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van ƒ 9.740,32 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van ƒ 23.119,09 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van ƒ 15.000,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 7 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 63, 302, 318, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie
BESLISSING
Het hof:
Verstaat dat het door verdachte en de officier van justitie ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep, waarbij verdachte terzake van het onder 5 telastegelegde werd vrijgesproken.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging ten aanzien van het onder 4 onder a telastegelegde.
Vernietigt het vonnis, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 3 primair telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair, 4, 6, 7 en 8 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren .
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de aan [naam benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [naam benadeelde partij], te betalen een bedrag van EUR 156.213,84 (honderdzesenvijftigduizend tweehonderddertien euro en vierentachtig cent).
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [naam benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 156.213,84 (honderdzesenvijftigduizend tweehonderddertien euro en vierentachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
de aan [naam benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [naam benadeelde partij], te betalen een bedrag van EUR 14.831,81 (veertienduizend achthonderdeenendertig euro en eenentachtig cent).
Verklaart de benadeelde partij, [naam benadeelde partij], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [naam benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 14.831,81 (veertienduizend achthonderdeenendertig euro en eenentachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 209 (tweehonderdnegen) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
de aan [naam benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [naam benadeelde partij], te betalen een bedrag van EUR 9.298,41 (negenduizend tweehonderdachtennegentig euro en eenenveertig cent).
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [naam benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 9.298,41 (negenduizend tweehonderdachtennegentig euro en eenenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
de aan [naam benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [naam benadeelde partij], te betalen een bedrag van EUR 529,56 (vijfhonderdnegenentwintig euro en zesenvijftig cent).
Verklaart de benadeelde partij, [naam benadeelde partij], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [naam benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 529,56 (vijfhonderdnegenentwintig euro en zesenvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
de aan [naam benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [naam benadeelde partij], te betalen een bedrag van EUR 176.739,65 (honderdzesenzeventigduizend zevenhonderdnegenendertig euro en vijfenzestig cent).
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, tot op heden op EUR 1.910,44 (duizend negenhonderdtien euro en vierenveertig cent.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [naam benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 176.739,65 (honderdzesenzeventigduizend zevenhonderdnegenendertig euro en vijfenzestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
de aan [naam benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [naam benadeelde partij]er, te betalen een bedrag van EUR 34.475,95 (vierendertigduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en vijfennegentig cent).
Verklaart de benadeelde partij, [naam benadeelde partij], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [naam benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 34.475,95 (vierendertigduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en vijfennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 307 (driehonderd zeven) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
de aan [naam benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [naam benadeelde partij], te betalen een bedrag van EUR 2.675,03 (tweeduizend zeshonderdvijfenzeventig euro en drie cent).
Verklaart de benadeelde partij, [naam benadeelde partij], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [naam benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 2.675,03 (tweeduizend zeshonderdvijfenzeventig euro en drie cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 53 (drieënvijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
de aan [naam benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [naam benadeelde partij], te betalen een bedrag van EUR 4.310,91 (vierduizend drierhonderdtien euro en eenennegentig cent).
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, tot op heden op EUR 109,05 (honderdnegen euro en vijf cent).
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [naam benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 4.310,91 (vierduizend driehonderdtien euro en eenennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 86 (zesentachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
de aan [naam benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [naam benadeelde partij], te betalen een bedrag van EUR 6.806,70 (zesduizend achthonderdzes euro en zeventig cent).
Verklaart de benadeelde partij, [naam benadeelde partij], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [naam benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 6.806,70 (zesduizend achthonderdzes euro en zeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 136 (honderdzesendertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Van Kuijck, voorzitter,
mrs Harteveld en Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Schellekens, griffier,
en op 5 maart 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.