Home

Gerechtshof Arnhem, 27-04-2005, AT4658, 21-003359-04

Gerechtshof Arnhem, 27-04-2005, AT4658, 21-003359-04

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
27 april 2005
Datum publicatie
28 april 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AT4658
Formele relaties
Zaaknummer
21-003359-04

Inhoudsindicatie

Het hof heeft met verwerping van het beroep op psychische overmacht en met afwijzing van het verzoek om het sanctierecht voor jeugdigen toe te passen, verdachte veroordeeld ter zake van 1) medeplegen van moord en 2) medeplegen van een lijk verbranden en weg-voeren, gepleegd met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, tot een gevangenisstraf van twaalf (12) jaren.

Uitspraak

Parketnummer: 21-003359-04

Uitspraak d.d.: 27 april 2005

TEGENSPRAAK

Gerechtshof te Arnhem

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 26 mei 2004 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1985],

wonende te [woonplaats], [adres],

thans verblijvende in [detentieplaats]

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 18 oktober 2004, 18 november 2004, 22 februari 2005 en 13 april 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Overweging

De raadsman heeft bij pleidooi gesteld, dat het hof in deze samenstelling niet over de zaak zou dienen te oordelen.

De beoordeling van de onpartijdigheid van een rechter of rechterlijk college door diezelfde rechter of datzelfde rechterlijk college ligt weinig voor de hand nu die rechter of dat rechterlijk college voor een dergelijke beoordeling de nodige distantie mist. Om die reden is in de wet-geving voorzien in de mogelijkheid van wraking met beoordeling door een andere samenstelling van het gerecht.

Voor zover de stelling van de raadsman is gebaseerd op "oude" feiten en omstandigheden zijn deze door de wrakingskamer op 17 februari 2005 beoordeeld en van onvoldoende gewicht bevonden. Eventuele "nieuwe" feiten en omstandigheden zouden tot een nieuw wrakings-verzoek hebben kunnen leiden, dat echter niet is gedaan. Het hof ziet in het door de raadsman aangevoerde geen aanleiding om een verzoek tot verschoning te doen.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb).

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III).

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezene levert op de misdrijven

ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:

Het medeplegen van: moord.

ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:

Het medeplegen van: een lijk verbranden en wegvoeren, gepleegd met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.

Strafbaarheid van de verdachte

Psychische overmacht

De raadsman heeft betoogd dat - kort gezegd - zijn cliënt heeft gehandeld uit psychische overmacht, zodat hij zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. In het bijzonder heeft de raadsman met een beroep op de rapporten van de in hoger beroep gehoorde deskundigen gesteld dat verdachte geen weerstand heeft kunnen bieden aan zijn mededader nu het hier een manipulerende, intimiderende, leugenachtige, fabulerende en uiterst bedreigende psychopaat betreft.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende:

Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden (HR 30 november 2004 LJN AR2067, NJ 2005,94 m.nt. PMe).

Voor de beoordeling van het beroep op psychische overmacht acht het hof onder meer de volgende feiten en omstandigheden van belang:

- Verdachte werd naar eigen zeggen voor het eerst op 12 november 2003 in diens slaapkamer door [mededader] bedreigd met de dood als hij niet zou helpen met de moord op [slachtoffer]. Dit was dus de woensdag voorafgaand aan de moord. Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 april 2005 verklaard dat hij deze bedreiging niet serieus heeft genomen, evenmin als het moordplan als zodanig.

- Verdachte werd naar eigen zeggen voor de tweede keer bedreigd door [mededader] op vrijdag(avond) 14 november 2003 na afloop van het verjaardagsfeest van [vriendin] in de woning van [mededader] toen deze tegen hem zei: "je weet wat je te wachten staat als jij mij niet helpt".

- Verdachte werd naar eigen zeggen voor de derde keer op zaterdag(avond) 15 november 2003 door [mededader] bedreigd met de dood in de wc van uitgaansgelegenheid [x] waarbij verdachte door [mededader] bij zijn kraag werd gepakt en hem door [mededader] werd toegevoegd dat hij hem zou vermoorden als verdachte hem niet zou helpen.

- Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 13 april 2005 voor het eerst verklaard dat hij ook op de dag van de moord, maandag 17 november 2003, door [mededader] werd bedreigd, ditmaal door de telefoon met de woorden "je weet het als je niet helpt" en "waar ben je, waar blijf je, je weet wat je te wachten staat als je niet komt".

- Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 13 april 2005 verklaard dat tijdens de rit in de auto, voorafgaande aan de moord, geen bedreigingen zijn geuit.

Het hof is van oordeel dat, hoewel alleen verdachte over de bedreigingen rept en deze niet op andere wijze zijn komen vast te staan, niet kan worden uitgesloten dat in de periode vóór de moord op [slachtoffer] van enige bedreiging van de zijde van [mededader] aan het adres van verdachte sprake is geweest. Het hof betrekt bij dit oordeel de verklaringen van getuigen, inhoudende dat zij zelf door [mededader] zijn bedreigd, alsmede diens agressieve en gewelddadige houding en de daarmee gepaard gaande incidenten, zoals deze uit het dossier kunnen blijken, en voorts de conclusies in het nader te noemen rapport van het Pieter Baan Centrum over [mededader], waaruit blijkt dat er bij hem sprake is van een ernstige anti-sociale persoonlijkheidsstoornis. Gelet op de voormelde overweging zal het hof bij de beoordeling van het beroep op psychische overmacht dan ook veronderstellenderwijs moeten uitgaan van de juistheid van de bedreigingen, zij het dat vaststaat dat deze zich qua frequentie, aard, intensiteit en tijdsduur beperkt hebben voorgedaan. De bedreigingen werden immers slechts enkele malen geuit, ze werden aanvankelijk door verdachte niet serieus genomen, ze zijn in hoofdzaak beperkt gebleven tot enkele woorden en ze werden in de auto niet meer geuit.

Het hof acht voorts niet uitgesloten dat verdachte zich in meer algemene zin door [mededader] geïntimideerd heeft gevoeld, hoewel verdachte daarover zelf niet expliciet heeft verklaard. Het hof baseert zich hierbij op het rapport van het Pieter Baan Centrum van 4 mei 2004 en dat van de klinisch en forensisch psycholoog prof. dr. C. de Ruiter van 24 maart 2005 over verdachte, waaruit kan blijken dat verdachte door zijn persoonlijkheid waarschijnlijk minder goed dan de gemiddelde mens in staat was om weerstand te bieden aan intimidaties.

Het hof heeft te beoordelen of verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden aan genoemde beperkte bedreigingen en ervaren intimidaties. Het hof stelt voorop dat zowel in genoemd rapport van het Pieter Baan Centrum van 4 mei 2004 als in het door de klinisch en forensisch psycholoog prof. dr. C. de Ruiter opgemaakte rapport van 24 maart 2005 én in het door zenuwarts-psychiater drs. J.J.F.M. de Man opgemaakte rapport van 8 april 2005, wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten niet lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.

Voorts acht het hof bij die beoordeling onder meer van belang de volgende feiten en omstandigheden:

- Verdachte heeft wel degelijk met succes invloed kunnen uitoefenen en hij heeft ook invloed uitgeoefend op [mededader], door bijvoorbeeld de uitvoering van de moord naar een latere datum te verschuiven en een veto uit te spreken over het eventuele gebruik van een mes.

- Verdachte heeft reeds vóór de eerste bedreiging zelf suggesties aangedragen met betrekking tot de moord, door voor te stellen om [slachtoffer] in brand te steken, door mee te spreken over de wijze waarop de moord zou kunnen worden gepleegd en door kort voor de moord ook zelf initiatieven te ontplooien door een touw in de auto te leggen dat bij de moord gebruikt zou kunnen worden.

- Verdachte is bij een eerder incident in staat geweest [mededader] te corrigeren toen deze agressief dreigde te worden tegenover een klant van verdachtes broer, zoals blijkt uit de beschouwingen in het rapport van het Pieter Baan Centrum van 4 mei 2004.

- Verdachte is al eerder in staat gebleken zich te onttrekken dan wel weerstand te bieden aan (de dynamiek van) een (andere) vriendengroep, zoals blijkt uit het rapport van prof.dr. De Ruiter, door daarvan afstand te nemen omdat enkelen uit die groep veel blowden en verdachte dat niet meer wilde.

- Verdachte heeft kennelijk niet gezocht naar wegen om onder de druk van [mededader] uit te komen, zoals bijvoorbeeld het waarschuwen van [slachtoffer] voor [mededader].

Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat verdachte, nog vóór de bedreigingen serieus werden of werden genomen, al wetenschap had van het plan om [slachtoffer] te vermoorden, daarbij eigen initiatief heeft getoond en er al eerder blijk van heeft gegeven een keuzevrijheid te hebben en ook in staat te zijn om dienovereenkomstig keuzes te maken, zonder daarbij geheel en al zonder meer [mededader] te volgen.

Het hof overweegt dat zowel verdachte als [mededader] vrijwel gelijktijdig in het Pieter Baan Centrum en onder gelijke omstandigheden door en onder verantwoordelijkheid van dezelfde deskundigen (psycholoog J.M. Oudejans en psychiater H.D. Sierink) zijn onderzocht. Uit het rapport dat over [mededader] werd opgemaakt (voor zover het in deze zaak is gevoegd) blijkt dat de onderzoekers hebben geconcludeerd dat er bij [mededader] sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis in het narcistisch-psychopatisch spectrum. Prof. dr. de Ruiter heeft [mededader] op grond van de bevindingen van het Pieter Baan Centrum en het onderliggend strafdossier gekwalificeerd als een psychopaat. Het Pieter Baan Centrum spreekt in dit verband over "secundaire psychopathisering".

Uit eerder genoemd rapport van het Pieter Baan Centrum over verdachte blijkt evenwel volgens de onderzoekers - die de persoonlijkheidsstoornis van [mededader] dus hebben onderkend - dat verdachte niet heeft blootgestaan aan een sterke angst of innerlijke drang om aan de feiten mee te doen. Onderzoekers merken op in het rapport: "Betrokkene is niet opvallend angstig of onzeker en evenmin verhoogd beïnvloedbaar, afhankelijk of suggestibel. Zijn meegaandheid verdwijnt en zijn weerstand neemt toe wanneer hij zijn eigen belangen in het gedrang ziet komen. Hij laat zich dan de kaas niet van het brood eten en is goed in staat tegen een ander 'nee' te zeggen (...) Betrokkene moet in gedragskundig opzicht geacht worden met gevoelens van angst om te kunnen gaan, zoals dat van een gemiddeld normaal mens wordt verwacht".

Het hof overweegt voorts dat, hoewel prof. dr. De Ruiter het aannemelijk acht dat verdachte over een zwakke persoonlijkheid beschikt, ten gevolge waarvan hij een relatief makkelijke "prooi" voor [mededader] zou zijn, dit niet in de weg staat aan de verwijtbaarheid van de gedragingen als hiervoor bewezen verklaard, hetgeen ook door de psychiater drs. De Man ter terechtzitting van het hof van 13 april 2005 is onderkend.

Gelet op voormelde overwegingen, kon verdachte naar het oordeel van het hof weerstand bieden aan de door [mededader] (onder meer) op hem uitgeoefende druk en had hij dat zeker op enig moment op enige wijze behoren te doen bij de voorbereiding of de uitvoering van een zo afschuwelijk misdrijf als de moord op [slachtoffer].

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen kan het beroep op psychische overmacht niet slagen. Het hof verwerpt het verweer.

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Toepassing sanctierecht voor jeugdigen

De raadsman heeft bepleit dat ten aanzien van verdachte het jeugdsanctierecht moet worden toegepast. De advocaat-generaal heeft zich daartegen verzet.

Het hof overweegt hieromtrent:

Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten achttien jaren oud. In beginsel wordt ten aanzien van achttienjarige daders het sanctierecht voor volwassenen toegepast. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet in de mogelijkheid om ten aanzien van (jong) volwassenen het jeugdsanctierecht toe te passen, indien de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het hof ziet zowel in de persoonlijkheid van verdachte (zoals kan blijken uit de beschouwingen op pagina's 43 en 44 in de omtrent hem opgemaakte rapportage van het Pieter Baan Centrum), als in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan (koelbloedig, berekenend en planmatig, met onder meer een eveneens meerderjarige mededader), geen aanleiding om een uitzondering te maken op de hoofdregel en aan dit artikel toepassing te geven.

Strafoplegging

Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- de navolgende omstandigheden.

Verdachte heeft samen met zijn mededaders de zestienjarige [slachtoffer] op gruwelijke en brute wijze vermoord. Het nietsvermoedende slachtoffer dacht met vrienden een autoritje te maken maar werd vervolgens langdurig door verdachte en zijn mededader gewurgd door met een touw de hals/keel dicht te trekken. In de daaraan voorafgaande periode werden door verdachte en één van zijn mededaders plannen gemaakt voor de moord en tot in detail besproken met anderen. Er zijn verschillende en afschuwelijke scenario's aan de orde geweest, er werden voor- en nadelen tegen elkaar afgewogen en er werden nauwkeurige voorbereidingsmaatregelen getroffen.

Door deze weerzinwekkende moord, waarvoor verdachte of zijn mededaders geen enkel begrijpelijk motief hebben kunnen geven, is de rechtsorde in zeer ernstige mate geschokt. Deze schok is nog vergroot doordat het feit werd gepleegd door daders die [slachtoffer] tot haar vriendenkring rekende en die zij dus mocht vertrouwen. Mede ook in dat licht bezien moet haar doodsstrijd, die mogelijk een half uur heeft geduurd, een vreselijke geweest zijn.

Ook na de moord hebben verdachte en zijn mededaders gehandeld op een wijze die nauwelijks is te bevatten. Niet alleen hebben zij het lichaam van [slachtoffer] weggevoerd, met benzine overgoten en in brand gestoken waardoor het gruwelijk werd verminkt, maar vervolgens hebben zij zich ook naar de buitenwereld toe - zelfs tegenover de uiterst ongeruste ouders van [slachtoffer] - gedragen alsof zij geen weet hadden van hun daad. Deze handelwijze getuigt naar het oordeel van het hof van een onwaarschijnlijke koelbloedigheid en van een diepe minachting jegens het slachtoffer en haar familie.

Door deze feiten hebben verdachte en zijn mededaders onvoorstelbaar en onherstelbaar leed aangericht bij de nabestaanden en de vrienden van het slachtoffer, alsmede bij de medeleerlingen en leerkrachten van haar school. Voor de ouders van [slachtoffer], die hun enig kind hebben verloren, is ook ruim een jaar na de moord niet duidelijk waarom hun dochter heeft moeten sterven. Duidelijk is wel dat niets hun immense verdriet zal kunnen verzachten.

Toerekeningsvatbaarheid

Omtrent verdachte is een (reeds genoemd) multidisciplinair rapport opgemaakt door het Pieter Baan Centrum te Utrecht, opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog en H.D. Sierink, psychiater, gedateerd 4 mei 2004. Zij concluderen dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten niet lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens zodat de feiten - indien bewezen - hem volledig kunnen worden toegerekend.

In haar hiervoor reeds genoemde onderzoeksrapport omtrent verdachte van 24 maart 2005 komt klinisch en forensisch psycholoog prof. dr. C. de Ruiter tot dezelfde conclusie. Deze conclusie wordt tevens gedeeld door de zenuwarts-psychiater drs. J.J.F.M. de Man in zijn eerdergenoemde rapport van 8 april 2005.

Het hof neemt deze conclusies over en maakt die tot zijn oordeel.

Alles afwegende is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur op zijn plaats. De rechtbank heeft aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd van elf jaren. Zowel verdachte als de officier van justitie zijn in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren. Naar het oordeel van het hof doet de door de rechtbank opgelegde straf geen recht aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het hof zal daarom een hogere straf opleggen dan de rechtbank, maar ziet in hetgeen hiervoor is overwogen, de nog jeugdige leeftijd van verdachte en zijn blanco strafverleden, aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.

Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Aldus gewezen door

mr Vegter, voorzitter,

mrs Van den Heuvel en Boekhorst Carrillo, raadsheren,

in tegenwoordigheid van Wormgoor, griffier,

en op 27 april 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

- 9 - 21-003359-04