Home

Gerechtshof Arnhem, 22-10-2009, BK1189, 24-000640-07

Gerechtshof Arnhem, 22-10-2009, BK1189, 24-000640-07

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
22 oktober 2009
Datum publicatie
27 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BK1189
Formele relaties
Zaaknummer
24-000640-07

Inhoudsindicatie

Verdachte wordt ter zake het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000640-07

Parketnummer eerste aanleg: 07-630295-06

Arrest van 22 oktober 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 maart 2007 in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren op [1983] te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats], [adres],

verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat te Zwolle.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.

Gebruik van het rechtsmiddel

De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen. De advocaat-generaal heeft op 22 juli 2008 bij akte het hoger beroep ten aanzien van feit 2 ingetrokken.

Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

De vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte onder 1. ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

De beslissing op het hoger beroep

Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:

hij in of omstreeks de periode van 26 oktober 2006 tot en met 9 november 2006 in de gemeente [gemeente 1] en/of te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer vier (4) kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een postpakket, afkomstig uit Costa Rica, waarin zich kleding en etenswaren (waaronder een 4-tal pakken koekjes) bevonden, in welke pakken koekjes cocaïne was verpakt en/of geborgen, dat aan hem en/of één van zijn mededaders was geadresseerd en/of (vervolgens) op het woonadres [adres] te [plaats 1] werd afgeleverd, in ontvangst genomen.

Verzoeken raadsman

Ten eerste heeft de raadsman het hof verzocht om verbalisant Y55 te horen indien het hof op basis van het proces-verbaal van deze verbalisant tot een bewezenverklaring komt. Het is volgens de raadsman voor de waarheidsvinding noodzakelijk om vast te stellen wat [verdachte] precies gezegd heeft en hoe hij exact reageerde op het aangeboden pakket.

Een dergelijk verzoek dient tijdig en gemotiveerd te worden gedaan.

De raadsman is voor het eerst op de (eind)zitting van het hof, bij pleidooi, met het verzoek gekomen om verbalisant Y55 te horen. De raadsman heeft zijn verzoek onvoldoende onderbouwd: uit dat verzoek blijkt zelfs niet impliciet dat hij de betrouwbaarheid van de inhoud van het proces-verbaal (gemotiveerd) betwist.

Het hof wijst het verzoek af, aangezien de noodzaak daartoe niet is gebleken.

Ten tweede heeft de raadsman het hof in overweging gegeven om een reclasseringsrapport te doen opmaken indien het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou overwegen. Het hof acht de noodzaak van een dergelijk rapport niet aanwezig. Het hof is door de ter zitting afgelegde verklaring van de verdachte voldoende voorgelicht over diens persoonlijke omstandigheden.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat:

hij in de periode van 26 oktober 2006 tot en met 9 november 2006 in de gemeente [gemeente 1] opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers heeft verdachte opzettelijk een postpakket, afkomstig uit Costa Rica, waarin zich kleding en etenswaren, waaronder een 4-tal pakken koekjes, bevonden, in welke pakken koekjes cocaïne was verpakt, dat aan hem was geadresseerd en vervolgens op het woonadres [adres] te [plaats 1] werd afgeleverd, in ontvangst genomen.

Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.

Kwalificatie

Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid

Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren van cocaïne op 26 oktober 2006. Hij heeft dit gedaan door op zijn woonadres een uit Costa Rica afkomstige luchtpostzending in ontvangst te nemen. In het desbetreffende postpakket bevond zich cocaïne. De douane had het postpakket eerder die dag op [plaats 2] onderschept. In dat pakket bevond zich bijna 4 kilogram cocaïne.

Dat pakket is - nadat de politie het grootste deel van de cocaïne uit veiligheidsoverwegingen daaruit had verwijderd - aan de geadresseerde gecontroleerd afgeleverd; dat was verdachte. Vervolgens heeft verdachte het pakket naar [plaats 3]vervoerd.

Uit het hiervoor overwogene en uit het dossier leidt het hof af dat het verdachtes bedoeling is geweest om de (hoeveelheid) cocaïne die de douane heeft aangetroffen in te voeren. Bij de bepaling van de straf zal het hof dan ook uitgaan van de opzettelijke invoer van bijna vier kilogram cocaïne.

De wetgever heeft de invoer van cocaïne met zware straffen bedreigd, onder meer omdat het gebruik van cocaïne schade toebrengt aan de volksgezondheid.

Verdachte heeft gebruik gemaakt van het vervoer van drugs in postpakketten, waardoor men in het algemeen minder risico loopt gepakt te worden dan de koerier die drugs in zijn koffer probeert binnen Nederland te brengen. Zowel wat de ernst als de strafbaarheid betreft zijn beide wijzen van invoer vergelijkbaar. Om die reden neemt het hof bij de strafoplegging de landelijke gehanteerde oriëntatiepunten straftoemeting die betrekking hebben op drugskoeriers mede in aanmerking. Gezien hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen over verdachtes opzet op de invoer van bijna vier kilogram cocaïne, dient gezien deze oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden het uitgangspunt te zijn.

Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 25 juni 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, zij het niet wegens soortgelijke feiten.

Verdachte heeft ter zitting zijn persoonlijke omstandigheden toegelicht. Uit hetgeen verdachte hierover naar voren heeft gebracht is aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van het plegen van de invoer van de cocaïne geen ernstige financiële problemen had, zodat hij dit feit kennelijk heeft gepleegd om gemakkelijk en snel geld te verdienen.

Op grond van het vorenstaande acht het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf te laag. Om recht te doen aan de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit en aan de omstandigheden waaronder hij dit feit heeft begaan, dient verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van langere duur te worden opgelegd. Het hof is van oordeel dat in dit geval een passende bestraffing slechts gevonden kan worden in het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Het hof acht dus het hiervoor reeds genoemde uitgangspunt voor de straftoemeting ook in het geval van verdachte juist.

Het hof ziet geen reden deze straf te matigen op grond van het door de raadsman aangevoerde tijdsverloop. Er is weliswaar sprake van tijdsverloop tussen het instellen van het hoger beroep en de behandeling in tweede aanleg, maar dit is deels aan verdachte zelf te wijten, doordat hij lange tijd niet stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en hij derhalve onbereikbaar was.

Toepassing van wetsartikelen

Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

De uitspraak

HET HOF,

RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:

vernietigt het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:

verklaart het verdachte onder 1. ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;

veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden;

beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.

Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. J. Hielkema, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier.