Gerechtshof Den Haag, 27-07-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1529, 200.259.340/01
Gerechtshof Den Haag, 27-07-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1529, 200.259.340/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 27 juli 2021
- Datum publicatie
- 25 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:1529
- Zaaknummer
- 200.259.340/01
Inhoudsindicatie
Werknemer is niet gehouden om opleidingskosten aan werkgever te vergoeden. Heeft niet op verwijtbare wijze aanleiding gegeven tot niet-verlengen arbeidsovereenkomst. Ook niet o.g.v. toezegging, redelijkheid/billijkheid dan wel goed werknemerschap.
Uitspraak
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.259.340/01
Zaaknummer rechtbank Rotterdam : 7013875 CV EXPL 18-25773
arrest van 27 juli 2021
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E.E.P. Gosling-Verheijen te Utrecht,
tegen
Haver Service Benelux B.V.,
gevestigd te Helmond,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: HSB,
advocaat: mr. N.C.A. Elias-Boots te Helmond.
1 Waar deze zaak over gaat
HSB vordert van [appellant] vergoeding van opleidingskosten en cursuskosten die zij voor hem heeft betaald tijdens de (tijdelijke) arbeidsovereenkomst tussen partijen. [appellant] is het hier niet mee eens. Het hof komt tot het oordeel dat [appellant] deze kosten niet hoeft te vergoeden omdat hij niet op verwijtbare wijze aanleiding heeft gegeven tot het doen eindigen van de arbeidsovereenkomst zonder verlenging en niet uitdrukkelijk heeft toegezegd om de kosten te vergoeden, en ook niet op grond van redelijkheid en billijkheid dan wel goed werknemerschap daartoe verplicht is.
2 Procesverloop in hoger beroep
Het hof heeft in deze zaak tussenarrest gewezen op 18 juni 2019. Voor het verloop van het geding tot deze datum wordt verwezen naar het tussenarrest. Bij het tussenarrest is een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft niet plaatsgevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- -
-
memorie van grieven, met producties,
- -
-
memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties,
- -
-
memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties,
- -
-
akte van de zijde van HSB, met een productie,
- -
-
akte van de zijde van [appellant].
Ten slotte is arrest gevraagd.
3 Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
HSB houdt zich bezig met het aanbieden en uitvoeren van reparatie en onderhoud aan technische apparatuur en het detacheren van personeel.
[appellant] is van 1 maart 2017 tot en met 31 december 2017 in dienst geweest van HSB als Field Service Engineer op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst was de cao voor het metaalbewerkingsbedrijf van toepassing. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd.
In artikel 9 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst zijn partijen het volgende overeengekomen:
“Werkgever is bereid de opleidingskosten voor het HBO Elektrotechniek met als specialisatie mechatronica ten bedrage van € 17.800,-- voor zijn rekening te nemen onder voorwaarde dat het diploma uiterlijk in 2019 behaald wordt. Indien de opleiding niet succesvol wordt afgerond zal werknemer de opleidingskosten aan werkgever restitueren.
Indien werknemer binnen 3 jaar na het behalen van het HBO examen de arbeidsrelatie verbreekt, zal hij naar rato een deel van de totale opleidingskosten aan werkgever terugbetalen. Dit deel wordt als volgt berekend: de totale opleidingskosten gedeeld door 36 (maanden) x het resterend aantal maanden.
Daarnaast zal werkgever gedurende 2 jaar investeren in cursuskosten met betrekking tot de apparatuur uit de Haver&Boecker groep (thans geschat op € 15.000,--). Onder cursuskosten wordt verstaan de loonkosten, reis- en verblijfskosten en cursuskosten. Aanvullende cursussen zijn nader overeen te komen tussen werkgever en werknemer.
Indien werknemer binnen 2 jaar na het volgen van de bedrijfscursussen de arbeidsrelatie verbreekt, zal hij naar rato 50% van deze cursuskosten aan werkgever terugbetalen met een maximum van € 7.500,--. Dit deel wordt als volgt berekend: de totale cursuskosten gedeeld door 2 (max 7.500,-- voor werknemer) gedeeld door 24 (maanden) x het resterend aantal maanden.
Onder het verbreken van de arbeidsrelatie in de overeenkomst wordt verstaan: een nadrukkelijke beëindiging door de werknemer of een beëindiging door de werkgever waartoe de werknemer op verwijtbare wijze aanleiding heeft gegeven.
De werkgever is in deze situatie gerechtigd het bedrag van de opleiding(en) dat werknemer op grond van de bovengenoemde staffeling alsdan aan werkgever verschuldigd is, met de eindafrekening te verrekenen.”
Op 28 juni 2017 hebben partijen een ‘overeenkomst inzake gebruik service auto van de werkgever’ gesloten. In artikel 4 van deze schriftelijke overeenkomst is opgenomen dat het gebruik van de aan [appellant] verstrekte bedrijfswagen niet (dan wel incidenteel) is toegestaan. Onder incidenteel privégebruik wordt verstaan: een zodanig privégebruik dat het aantal privé kilometers gereden in enige periode gedurende het jaar nooit meer is dan 500 maal het percentage dat verkregen wordt door deling van het aantal dagen van die periode door het aantal dagen van een vol kalenderjaar. Indien achteraf zou blijken dat [appellant] ondanks het verbod op (meer dan incidenteel) privégebruik van de auto, de auto toch (meer dan incidenteel) voor privédoeleinden had gebruikt, kon HSB ingevolge lid 6 van deze bepaling met onmiddellijke ingang en eventueel met terugwerkende kracht diens fiscale loon verhogen met de bijtelling wegens het privégebruik van de auto en was [appellant] op grond van artikel 9 lid 1 van deze overeenkomst aan HSB een direct opeisbare boete van € 5.000,- verschuldigd.
[appellant] heeft vóór zijn arbeidsovereenkomst met HSB achtereenvolgens bij Almatis B.V. (hierna: Almatis) en FMJ Elektro B.V. (hierna: FMJ) gewerkt. Almatis heeft de kosten voor de HBO-opleiding Elektrotechniek met als specialisatie mechatronica (hierna: de opleidingskosten) van [appellant] aan NCOI betaald. Almatis had met [appellant] een terugbetalingsregeling getroffen, waarvan de strekking was dat [appellant] de opleidingskosten diende te vergoeden aan Almatis indien hij de arbeidsovereenkomst met Almatis zou beëindigen. Vervolgens heeft FMJ bij de indiensttreding van [appellant] de opleidingskosten overgenomen en aan Almatis betaald. Ook FMJ was met [appellant] een terugbetalingsregeling overeengekomen, vergelijkbaar met de regeling die Almatis met [appellant] had getroffen. Ten slotte heeft HSB op haar beurt bij de indiensttreding van [appellant] de opleidingskosten overgenomen en aan FMJ betaald.
HSB heeft € 8.970,18 besteed aan cursussen met betrekking tot de apparatuur uit de Haver&Boecker groep die [appellant] gedurende zijn dienstverband met HSB heeft gevolgd (hierna: de cursuskosten).
Op 13 oktober 2017 hebben partijen een gesprek over het functioneren van [appellant] gevoerd, waarvan een verslag is opgemaakt. In dat gesprek heeft HSB [appellant] aangesproken op diens privégebruik van de bedrijfswagen en hem verweten dat hij niet volgens de geldende richtlijnen werkbonnen en serviceberichten opstelde, dat hij zich niet hield aan de werktijden, dat hij niet respectvol communiceerde met collega’s en management en dat hij onvoldoende nauwkeurig reis- en werkuren en gereden kilometers noteerde. Hiervoor heeft [appellant] van HSB een officiële waarschuwing gekregen die bij brief van 19 oktober 2017 schriftelijk is bevestigd. Bij die brief heeft HSB [appellant] bovendien een boete opgelegd van € 5.000,- in verband met diens privégebruik van de bedrijfswagen.
Op 24 november 2017 heeft HSB aan [appellant] mondeling aangezegd dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 31 december 2017 van rechtswege zou eindigen en niet verlengd zou worden, wat bij brief van dezelfde datum schriftelijk is bevestigd. In de brief staat onder meer het volgende:
“In verband met hetgeen ook tijdens ons gesprek op 13 oktober 2017 is besproken wordt u na afloop van dit dienstverband geen nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden.”
Bij brief van 2 januari 2018 heeft HSB aanspraak gemaakt op betaling van de opleidingskosten (€ 17.800,-) en de cursuskosten (tot een bedrag van € 2.803,18). Na verrekening met een bedrag van € 3.448,68 netto dat zij aan [appellant] verschuldigd was in het kader van de eindafrekening, resteerde volgens HSB een door [appellant] te voldoen totaalbedrag van € 17.154,50 (netto).
[appellant] heeft op 1 oktober 2019 de HBO-opleiding Elektrotechniek met succes afgerond.