Gerechtshof Den Haag, 22-10-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1877, 200.340.178/01
Gerechtshof Den Haag, 22-10-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1877, 200.340.178/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 22 oktober 2024
- Datum publicatie
- 23 oktober 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2024:1877
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2024:400, Overig
- Zaaknummer
- 200.340.178/01
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Studiekostenbeding overeengekomen tussen advocatenkantoor en een advocaat-stagiair. Is dit beding nietig op grond van art. 7:611a lid 4 BW? Het hof stelt hierover prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
Uitspraak
Civiel recht
Team handel
Zaaknummer : 200.340.178/01
Zaaknummer rechtbank : 10617381 VZ VERZ 23-7536
Beschikking van 22 oktober 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonend in [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A. Ramsaroep, kantoorhoudende in Den Haag,
tegen:
[verweerster] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. D. van Gerven, kantoorhoudende in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna de [verzoekster] en [verweerster] noemen.
1 De zaak in het kort
Deze zaak betreft een arbeidsrechtelijk geschil tussen advocatenkantoor en een advocaat-stagiair. Het gaat over de vraag of het overeengekomen studiekostenbeding nietig is op grond van art. 7:611a lid 4 BW. Het hof stelt hierover prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
2 Procesverloop in hoger beroep
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- -
-
het verzoekschrift in hoger beroep tevens incident schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad, ingekomen op de griffie van het hof op 16 april 2024, waarmee [verzoekster] in hoger beroep is gekomen van de beschikking van 16 januari 2024 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende in Rotterdam, met bijlage;
- -
-
het verweerschrift in hoger beroep van [verweerster] , tevens verzoekschrift in incidenteel hoger beroep, met bijlage;
- -
-
het verweerschrift in incidenteel hoger beroep van [verzoekster] ;
- -
-
een verweerschrift van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA), gevestigd te Den Haag, die in hoger beroep als belanghebbende in deze procedure is verschenen.
Op 21 augustus 2024 heeft mr. S.F. Sagel, kantoorhoudende te Amsterdam, zich als advocaat voor NOvA gesteld.
Op 23 augustus 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht (mr. Ramsaroep voor [verzoekster] , mrs. Avedissian en Van Gerven voor [verweerster] en mr. Timp voor NOvA). De advocaten van [verweerster] en NOvA hebben daarbij gebruik gemaakt van schriftelijke pleitaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
3 Feiten en procedure bij de kantonrechter
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
i. [verzoekster] is per 1 juni 2022 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [verweerster] in de functie van advocaat-stagiaire. De arbeidsovereenkomst is aangegaan onder een aantal ontbindende voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat werkneemster uiterlijk op 1 december 2025 de Beroepsopleiding Advocatuur met goed gevolg heeft afgelegd.
De arbeidsovereenkomst van [verzoekster] bevat het volgende studiekostenbeding:
“1. Werkneemster zal deelnemen aan de Beroepsopleiding Advocaten (BA). Werkgever draagt de studiekosten van Werkneemster bestaande uit:
Lesgelden;
Lesmaterialen;
Een examen en een herexamen per vak, het tweede of volgende herexamen komt voor rekening van Werkneemster;
2. Werkneemster volgt de studie in eigen tijd, behoudens de voorgeschreven contactmomenten, zoals cursusdagen. Ten behoeve van een examen krijgt de Werkneemster een vrije dag. Voor herexamens wordt Werkneemster geacht een vakantiedag op te nemen;
3. Reis- en verblijfkosten komen voor rekening van Werkneemster;
4. Werkneemster is gehouden de onder sub b genoemde studiekosten volledig aan Werkgever terug te betalen voor zover deze kosten niet of niet volledig in mindering kunnen worden gebracht op een aan Werkneemster verschuldigde transitievergoeding:
indien Werkneemster zonder gegronde reden de opleiding afbreekt voordat deze met een diploma is afgerond; dan wel
de opleiding niet binnen redelijke termijn afrondt; dan wel
het dienstverband op initiatief van Werkneemster tijdens de opleiding is beëindigd; dan wel
het dienstverband op initiatief van Werkgever tijdens de opleiding rechtsgeldig is beëindigd wegens een dringende reden zoals omschreven in artikel 7:677 Burgerlijk Wetboek.
5. Werkneemster is ook gehouden de studiekosten volledig of deels aan Werkgever terug te betalen – voor zover deze kosten niet of niet volledig in mindering kunnen worden gebracht op de aan Werkneemster verschuldigde transitievergoeding indien:
het dienstverband op verzoek van Werkneemster binnen drie jaar na afronding van de opleiding wordt beëindigd of het dienstverband door Werkgever binnen drie jaar na afronding van de opleiding wegens een dringende reden zoals omschreven in artikel 7:677 Burgerlijk Wetboek wordt beëindigd.
Hierbij geldt de volgende afbouwregeling:
(…)
6. Werkneemster erkent door ondertekening van deze arbeidsovereenkomst dat Werkgever haar uitdrukkelijk heeft geattendeerd op de verplichting uit hoofde van dit artikel om de studiekosten geheel of ten dele terug te betalen indien Werkneemster vóór of binnen drie jaar na afronding van de opleiding bij Werkgever uit dienst treedt en dat Werkgever haar tevens heeft gewezen op de voor haar mogelijk ernstige consequenties van die verplichting.”
[verzoekster] is op 19 mei 2023 op staande voet ontslagen.
[verzoekster] heeft de kantonrechter verzocht om een verklaring voor recht dat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet, met veroordeling van [verweerster] tot betaling van een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een vergoeding voor onregelmatige opzegging. Verder heeft [verzoekster] een verklaring voor recht verzocht dat er op 8 maart 2023 een betermelding heeft plaatsgevonden. In verband daarmee heeft zij de kantonrechter verzocht [verweerster] te veroordelen tot betaling van achterstallig loon van 30% over maart 2023 tot en met 2 april 2023, betaling van vakantiegeld en uitbetaling van niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging. Tot slot heeft zij verzocht om de verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie.
[verweerster] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekster] . [verweerster] heeft de kantonrechter verzocht om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding en tot terugbetaling van de studiekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vroeg [verweerster] op grond van art. 843a Rv om afgifte door [verzoekster] van de financiële gegevens van haar eenmanszaak en van de door haar gemaakte geluidsopnames, op straffe van een dwangsom.
De kantonrechter heeft [verweerster] veroordeeld om aan [verzoekster] te betalen: (i) het achterstallige salaris van 30% over de periode maart 2023 tot en met 2 april 2023, (ii) het verschuldigde vakantiegeld, (iii) de vijftien opgebouwde niet-genoten vakantiedagen, een en ander te vermeerderen met 20% wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 3 juni 2023. De kantonrechter heeft de overige verzoeken van [verzoekster] afgewezen.
Verder heeft de kantonrechter [verzoekster] veroordeeld tot betaling aan [verweerster] van een bedrag van € 6.004,80 (netto) aan gefixeerde schadevergoeding. De overige verzoeken van [verweerster] zijn afgewezen. Over het verzoek om terugbetaling van de studiekosten heeft de kantonrechter geoordeeld dat het studiekostenbeding nietig is.