Gerechtshof Den Haag, 23-09-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2102, 200.349.220/01
Gerechtshof Den Haag, 23-09-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2102, 200.349.220/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 23 september 2025
- Datum publicatie
- 24 oktober 2025
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2025:2102
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2024:10200, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 200.349.220/01
Inhoudsindicatie
geen verwijtbaar handelen werknemer ziekenhuis. Arbeidsovereenkomst ten onrechte ontbonden. Herstel arbeidsovereenkomst niet aan de orde, daarom toekenning billijke vergoeding.
Uitspraak
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.349.220/01
Zaak- en rekestnummer rechtbank : 11115026 VZ VERZ 24-5097
Beschikking van 23 september 2025
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonend in [woonplaats],
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.J. Aantjes, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
Gemeente Rotterdam,
gevestigd in Rotterdam,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.M. de Jonge-Wolff, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt partijen hierna [verzoekster] en de Gemeente.
1 De zaak in het kort
[verzoekster] werkte in loondienst bij de Gemeente en was gedetacheerd naar een andere afdeling toen zij zich op 28 april 2022 ziek meldde. In de daarop volgende periode volgden officiële waarschuwingen van de Gemeente aan [verzoekster] en paste de Gemeente tot twee keer toe een loonstop of loonopschorting toe, om [verzoekster] ertoe te bewegen mee te werken aan haar re-integratie dan wel een WIA-uitkering aan te vragen. Op verzoek van de Gemeente heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden vanwege verwijtbaar handelen door [verzoekster].
Het hof oordeelt dat van verwijtbaar handelen door [verzoekster] geen sprake is en dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte om die reden is ontbonden. Omdat herstel van de arbeidsovereenkomst niet aan de orde is, kent het hof een billijke vergoeding toe.
2 Procesverloop in hoger beroep
Bij beroepschrift, ter griffie ingekomen op 19 december 2024 is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 19 september 2024.
De Gemeente heeft een verweerschrift tevens incidenteel appel ingediend dat op 17 juni 2025 is ontvangen ter griffie van het hof.
[verzoekster] heeft een verweerschrift in incidenteel appel, tevens akte overlegging producties ingediend, die door het hof is ontvangen op 27 juni 2025.
Partijen hebben hun standpunten uiteengezet tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2025. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens is een datum voor de beschikking bepaald.
3 Feitelijke achtergrond
Volgens [verzoekster] heeft de kantonrechter de feiten niet volledig vastgesteld. Voor zover dit betoog als grief moet worden opgevat, faalt deze grief. Het is aan de rechter om uit de tussen partijen vaststaande feiten die feiten te selecteren die de rechter voor de beoordeling van het geschil relevant acht. Daarnaast heeft [verzoekster] zich op het standpunt gesteld dat de feiten niet altijd juist zijn vastgesteld. [verzoekster] heeft echter nagelaten toe te lichten welke feiten volgens haar niet correct zijn, zodat het hof dat betoog verder onbesproken laat. Het hof zal de voor het hoger beroep relevante feiten zelf vaststellen.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[verzoekster] was sinds 2 mei 2017 werkzaam in loondienst bij de Gemeente op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van medewerker Belastingen voor 36 uur per week, laatstelijk tegen een brutosalaris van € 3.784,- per maand. Haar leidinggevende was de heer [leidinggevende 1] (hierna: [leidinggevende 1]).
Per 1 maart 2022 is [verzoekster] gedetacheerd bij de afdeling Juridische Zaken en Financiën voor de duur van zes maanden in de functie van Juridisch Medewerker tegen een bruto salaris van € 4.100,- per maand. Haar leidinggevende in deze periode was (aanvankelijk) mevrouw [leidinggevende 2] (hierna: [leidinggevende 2]).
Op 28 april 2022 heeft [verzoekster] zich ziek gemeld bij [leidinggevende 2].
Op 17 mei 2022 vond het eerste consult bij de bedrijfsarts plaats. In de probleemanalyse adviseerde de bedrijfsarts dat [verzoekster] per 26 mei 2022 kon starten met haar re-integratie.
Op 23 mei 2022 heeft [leidinggevende 2] een e-mail aan [verzoekster] gestuurd, waarin zij aangeeft dat ze vergeefs contact met [verzoekster] heeft opgenomen en dat zij vanwege haar vertrek haar werkzaamheden overdraagt aan [collega] (hierna: [collega]). [collega] is Afdelingsmanager Bijzondere Diensten bij de Gemeente Rotterdam.
[verzoekster] heeft op 29 mei 2022 bij [collega] aangegeven dat zij nog steeds ziek is en niet in staat is om te re-integreren.
Per 30 mei 2022 is mevrouw [leidinggevende 3] (hierna: [leidinggevende 3]) tijdelijk als leidinggevende van [verzoekster] aangesteld.
Per 1 september 2022 is de detachering van [verzoekster] beëindigd en is [verzoekster] teruggeplaatst in haar oude functie. Haar leidinggevende is (opnieuw) [leidinggevende 1].
In het advies van 13 september 2022 van de bedrijfsarts staat dat de belastbaarheid van [verzoekster] sinds de laatste afspraak sterk is verslechterd. Haar advies is om de minimaal benutbare mogelijkheden aan te wenden voor herstel.
Bij brief van 14 september 2022 heeft mevrouw [directeur 1], directeur Burgerzaken (hierna: [directeur 1]), aan [verzoekster] een formele waarschuwing gestuurd omdat zij voor haar leidinggevende regelmatig onbereikbaar was. Zij heeft [verzoekster] verzocht contact op te nemen met haar leidinggevende om afspraken te maken over de contactmomenten en haar bereikbaarheid.
In het advies van de bedrijfsarts van 27 september 2022 valt onder meer te lezen dat de belastbaarheid niet is veranderd sinds de laatste afspraak en dat de huidige interventies niet adequaat zijn. Ook is vermeld dat [verzoekster] in 2021 reeds begeleiding heeft gehad van bedrijfsmaatschappelijk werk.
Per 1 juli 2023 is mevrouw [leidinggevende 4] (hierna: [leidinggevende 4]) formeel als leidinggevende van [verzoekster] aangesteld. [leidinggevende 1] bleef bij [verzoekster] betrokken in de rol van casemanager.
In de rapportage arbeidskundig onderzoek d.d. 24 juli 2023 staat dat haar eigen werk geen passende werkplek voor [verzoekster] is om te re-integreren. Verder valt in dit rapport te lezen:
“7. Functionele mogelijkheden en visie bedrijfsarts
De bedrijfsarts (...) heeft (...) de belastbaarheid van werknemer in kaart gebracht (...) en stelt de volgende beperkingen:
(...)
Sociaal functioneren:
- (...)
- Kan een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact hanteren.
- (...)
(...)
9. Gesprek met de casemanager
(...)
Ondanks haar trage herstel en de zorg over wat er uiteindelijk over enkele maanden qua belastbaarheid zal zijn, uit de leidinggevende de intentie de werknemer te willen houden. Om deze zekerheid is een tweede spoortraject dan ook niet nodig.
Volgende week krijgt de werknemer een nieuwe leidinggevende, maar de huidige leidinggevende blijft het casemanagement doen.”
Op 13 september 2023 vond er een consult bij de bedrijfsarts mevrouw [bedrijfsarts 1] ([bedrijfsarts 1]) plaats. [bedrijfsarts 1] vermeldt over die afspraak dat het contact niet goed verliep en dat het niet was te herstellen, dat [verzoekster] te laat op het spreekuur verscheen en het spreekuur ook voortijdig verliet. [bedrijfsarts 1] heeft verder aangegeven dat zij het van belang acht dat mevrouw [verzoekster] een arts krijgt met wie ze een vertrouwensband kan opbouwen. Zij heeft een afspraak ingepland bij een andere bedrijfsarts, mevrouw [bedrijfsarts 2].
Op 21 september 2023 heeft [verzoekster] zich (opnieuw) volledig ziek gemeld.
[verzoekster] is, zonder bericht, niet op de afspraak met de (nieuwe) bedrijfsarts verschenen op 27 september 2023.
Op 3 oktober 2023 hebben [verzoekster] en [leidinggevende 4] telefonisch contact gehad over het niet verschijnen bij de bedrijfsarts op 27 september 2023.
Bij brief van 9 oktober 2023 heeft [directeur 1] een tweede waarschuwing aan [verzoekster] gestuurd, omdat zij niet is verschenen op de afspraak met de bedrijfsarts. [verzoekster] is gewaarschuwd voor een loonopschorting als zij weer niet op het spreekuur van de bedrijfsarts zou verschijnen.
In de e-mail van 10 oktober 2023 reageerde [verzoekster] op deze waarschuwing en heeft zij om een andere contactpersoon verzocht dan [leidinggevende 4].
Op 11 en 25 oktober 2023 vonden er consulten plaats bij de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft partijen geadviseerd in aanwezigheid van iemand die het vertrouwen van beide partijen geniet in gesprek te gaan over de ontstane werk gerelateerde problematiek om een oplossing te bereiken. De bedrijfsarts heeft (aanvankelijk) ook geadviseerd om dat gesprek nu nog niet in te plannen, maar pas zodra de belastbaarheid van betrokkene voldoende is toegenomen.
Bij brief van 1 november 2023 heeft [directeur 1] [verzoekster] laten weten dat zij geen gehoor geeft aan het verzoek van [verzoekster] om een andere contactpersoon dan [leidinggevende 4]. Omdat er volgens de bedrijfsarts geen belemmeringen zijn om in contact te blijven met zowel de leidinggevende ([leidinggevende 4]) als de HR-adviseur (mevrouw [HR-adviseur]), wordt [verzoekster] verzocht om binnen een week te laten weten wanneer een contactmoment kan worden ingepland.
[verzoekster] heeft, in reactie op de brief van 1 november 2023, op 2 november 2023 per WhatsApp bericht aan [leidinggevende 4] bericht dat zij geen persoonlijk contact wil omdat er voor haar als werkneemster geen sprake is van een veilige situatie en dit voor haar herstel belemmerend werkt. Zij heeft aangegeven dat zij daarom geen contact zal opnemen.
Bij brief van 21 november 2023 heeft [directeur 1] [verzoekster] gesommeerd om te verschijnen op het gesprek van 27 november 2023 en is [verzoekster] ook geïnformeerd dat een deel van haar loon wordt opgeschort totdat zij aan haar leidinggevende bevestigt dat zij op de afspraak verschijnt. [verzoekster] is niet verschenen op het gesprek van 27 november 2023 met haar leidinggevende.
De bedrijfsarts heeft in haar verslag van 22 november 2023 aangegeven dat de belastbaarheid van [verzoekster] sinds het vorige consult niet is veranderd. Zij heeft geadviseerd dat [verzoekster] en haar leidinggevende met elkaar in gesprek te gaan over de werkgerelateerde problematiek met een derde erbij en acht het van belang dat deze derde het vertrouwen van beiden geniet.
Bij brief van 1 december 2023 heeft de Gemeente [verzoekster] geïnformeerd dat zij een deskundigenoordeel zal aanvragen bij het UWV met als doel de re-integratie inspanningen van [verzoekster] te laten beoordelen.
In haar verslag van 20 december 2023 heeft de bedrijfsarts haar advies om in gesprek te gaan over de werkgerelateerde problematiek met een onafhankelijke derde (eventueel mediator) erbij, die het vertrouwen van zowel [verzoekster] als de Gemeente geniet, herhaald.
In een brief van 11 januari 2024 is [verzoekster] er namens de Gemeente op gewezen dat zij uiterlijk 8 februari 2024 een WIA-aanvraag moest indienen. Verzocht wordt om het aan de Gemeente door te geven zodra de aanvraag is gedaan, zodat de Gemeente vervolgens de benodigde stukken in verband met de Wet Verbetering Poortwachter kan uploaden.
In haar brief van 16 januari 2024 aan [verzoekster] heeft mevrouw [directeur 2] (concerndirecteur Cluster Dienstverlening, hierna: [directeur 2]) onder meer geschreven:
“(...) In de gesprekken die ik met u en met mevrouw [directeur 1] heb gevoerd is mij gebleken dat er wel contactmomenten zijn geweest tussen u en uw leidinggevende. Het daadwerkelijk in gesprek komen om te kijken naar wat we kunnen doen om uw terugkeer mogelijk te maken is tot op heden niet gelukt.
(...)
Om u te bewegen om afspraken te maken over uw re-integratie is er een loonsanctie opgelegd. Deze is na uw email aan mij weer ingetrokken.
(...)
Ik begrijp dat de relatie tussen uw leidinggevende en u op dit moment fragiel is, maar ik pleit toch echt voor een gesprek tussen betrokkenen onder begeleiding van een derde. Deze weg is nog niet doorlopen en het is te vroeg om te concluderen dat er alles is gedaan om weer met elkaar in gesprek te komen. (...) ́
Per brief (en WhatsApp-bericht) van 14 maart 2024 is [verzoekster] opnieuw uitgenodigd voor een gesprek (met onder meer [leidinggevende 4]) op 21 maart 2024. [verzoekster] is erop gewezen dat zij, als zij dat prettig vindt, iemand mee kan nemen naar dat gesprek. Ook is, met een beroep op artikel 7:629 lid 3 onder f BW, aangekondigd dat de loondoorbetaling zal worden opgeschort wanneer [verzoekster] niet uiterlijk op 20 maart 2024 een WIA-uitkering heeft aangevraagd.
[verzoekster] heeft per WhatsApp bericht van 14 maart 2024 laten weten dat zij niet zal ingaan op de uitnodiging. Volgens [verzoekster] volgt uit het advies van de arbo-arts en het arbeidskundig rapport van de Gemeente dat zij geen (persoonlijk) contact met [leidinggevende 4] of [HR-adviseur] dient te hebben. [verzoekster] is niet verschenen op het gesprek van 21 maart 2024.
Bij brief van 25 maart 2024 is [verzoekster] met ingang van die dag een loonstop opgelegd, omdat zij op 21 maart 2024 niet op het gesprek is verschenen, niet meewerkte aan haar re-integratie en geen WIA-aanvraag heeft ingediend.
In zijn deskundigenbericht van 26 april 2024 heeft het UWV onder meer het volgende opgenomen:
‘(...)
Thans ligt de vraag voor een aanvraag deskundigenoordeel re-integratie-inspanningen werknemer, ingediend door de werkgever. Deze heeft betrekking op de periode van 28 april 2022 tot en met 21 december 2023. (...)
Uit de stukken kan worden opgemaakt dat er vanaf datum ziekmelding tot medio september 2023 in feite niets aan de hand was. Op 13 september 2023 verscheen werknemer weliswaar te laat op het spreekuur van de bedrijfsarts, doch dit kan een keer voorkomen. Hoewel mevrouw [verzoekster] voor het niet verschijnen op het spreekuur van de nieuwe bedrijfsarts op 27 september 2024 [bedoeld is:2023, toev. hof] een medische oorzaak aangeeft, had zij hierna de Arbodienst of haar werkgever moeten informeren.
Hiernaast heeft betrokkene zonder tegenbericht verzuimd te verschijnen op de afspraak van 27 november 2023 om met werkgever in gesprek te gaan over re-integratie en zo nodig afspraken te maken met betrekking tot mediation. (...)
Hiermee zijn de re-integratie-inspanningen van de werknemer naar mijn mening onvoldoende.’
Op 28 oktober 2024 heeft het UWV geoordeeld dat de Gemeente niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen jegens [verzoekster], omdat het re-integratieverslag van [verzoekster] niet is aangevuld. Het plan van aanpak, de (eerstejaars)evaluatie, de eindevaluatie en de probleemanalyse ontbreken. In verband daarmee is de loondoorbetalingsverplichting verlengd tot 24 december 2025. De WIA-aanvraag had uiterlijk op 8 februari 2024 ingediend moeten zijn, maar is 244 te dagen te laat ingediend. De WIA-uitkering kan dus niet eerder ingaan dan 25 december 2025 (verlenging loondoorbetaling van 244 dagen).