Gerechtshof Den Haag, 08-01-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:93, 200.315.746/01
Gerechtshof Den Haag, 08-01-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:93, 200.315.746/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 8 januari 2025
- Datum publicatie
- 14 februari 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2025:93
- Zaaknummer
- 200.315.746/01
Inhoudsindicatie
“Wijziging van omstandigheden - in casu de geboorte van een kind en de wijziging van de zorgregeling - leidt niet tot wijziging van de kinderalimentatie zolang beide ouders in staat zijn om aan de overeengekomen onderhoudsverplichting te blijven voldoen en zij ook niet boven hun draagkracht worden belast. Een redelijke wetstoepassing brengt met zich dat bij voldoende draagkracht, een wijziging in de inkomens- of gezinssituatie van partijen, nog geen relevante wijziging van omstandigheden vormt die noopt tot herberekening en aanpassing van de overeengekomen onderhoudsbijdrage en een andere onderlinge verdeling van de kosten van de kinderen.
Uit de wet volgt niet dat het hof dan zonder meer een draagkrachtvergelijking zou moeten maken. In deze zaak zal het hof dit ook niet doen omdat die vergelijking alleen tot gevolg zou hebben dat de ene ouder in een gunstiger situatie ten opzichte van de andere ouder wordt gebracht. Het hof meent dat een wijziging van de alimentatie onder die omstandigheden niet alleen in strijd met de strekking van artikel 1:401 jo 1:404 lid BW, maar ook in strijd met de gerechtvaardigde belangen van de minderjarigen.”
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.315.746/01
zaaknummer rechtbank : C/09/622746 / FA RK 21-8678
beschikking van de meervoudige kamer van 8 januari 2025
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Groenleer te Den Haag,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Krim te Haarlem.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
1 Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.
2 Het geding in hoger beroep
De vrouw is op 5 september 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De man heeft op 19 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
De man heeft op 18 juli 2024 een akte verdeling vakanties, studiedagen, aanvangs- en einddagen/tijden vakanties ingediend.
Voorts zijn bij het hof ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- een journaalbericht van 29 april 2024, ingekomen op 29 april 2024,
van de zijde van de man:
- een journaalbericht van 29 april 2024, ingekomen op 29 april 2024;
- een journaalbericht van 24 juli 2024, met bijlagen, ingekomen op 30 juli 2024.
De raad heeft het hof bij brief van 16 juli 2024 laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Het hof heeft het verzoek van mr. Groenleer van 18 april 2024 om een extra schriftelijke ronde toe te staan, omdat er tussen de indiening van het hoger beroep en de door het hof geplande mondelinge behandeling twee jaren zijn verstreken en de omstandigheden in de tussentijd (volgens de vrouw) zijn gewijzigd, toegewezen en partijen daarbij in de gelegenheid gesteld op elkaars stukken te reageren. Nadien heeft het hof op verzoek van partijen uitstel verleend van de geboden (reactie)termijnen.
Vervolgens heeft mr. Groenleer bij journaalbericht van 16 juli 2024, ingekomen op 22 juli 2024, een nadere reactie ingediend. De man heeft bij e-mail van 26 augustus 2024 een nadere reactie ingediend en daarbij ook gereageerd op de reactie van de vrouw. Bij journaalbericht van 28 augustus 2024 heeft de man zijn reactie nog kort toegelicht.
Mr. Groenleer heeft het hof op voorhand een pleitnota toegezonden, ingekomen bij het hof op 28 augustus 2024. Mr. Krim heeft daartegen, bij journaalbericht van 28 augustus 2024, bezwaar gemaakt.
Het hof heeft partijen bij e-mail van 28 augustus 2024 verzocht nadere financiële stukken in het geding te brengen. Daarop heeft de vrouw het hof bij e-mail van 28 augustus 2024 van nadere stukken gediend. Ook de man heeft het hof bij e-mail van 28 augustus 2024 van nadere stukken gediend.
De mondelinge behandeling heeft op 29 augustus 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, alsmede door mr. J.M. Bekooij, kantoorgenoot van haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Na de zitting heeft de vader bij e-mail van 2 september 2024 nadere financiële stukken aan het hof doen toekomen. Naar aanleiding daarvan het hof mr. Groenleer bij e-mail van 6 september 2024 (met een kopie daarvan aan mr. Krim) in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op deze stukken en voorts om nadere financiële stukken verzocht, waarbij mr. Krim in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren.
Mr. Bekooij heeft het hof bij e-mail van 12 september 2024 bericht dat partijen met elkaar in onderling overleg zijn getreden om te proberen een oplossing in der minne te bereiken en dat de schikkingsonderhandelingen na de vakantie van mr. Krim zullen worden hervat. Mr. Krim heeft dat bericht bij e-mail van 12 september 2024 bevestigd.
Mr. Krim heeft bij e-mail van 26 september 2024 gereageerd op de door de vrouw op 12 september 2024 overgelegde stukken.
Bij e-mail van 8 oktober 2024 heeft mr. Bekooij het hof bericht dat partijen er niet zijn uitgekomen en zij heeft het hof verzocht een beschikking af te geven.
3 De feiten
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [ de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , en;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna tezamen: de minderjarigen.
[ de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben de hoofdverblijfplaats bij de vrouw. De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [ de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit.
Partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:247a BW een ouderschapsplan opgesteld.
Bij beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 11 februari 2020 is - voor zover thans van belang - de inhoud van het door de ouders op 7 januari 2020 ondertekende ouderschapsplan, waarvan een afschrift aan die beschikking is gehecht, in de beschikking opgenomen.