Home

Gerechtshof Leeuwarden, 02-10-2012, BX9186, 200.095.913/01

Gerechtshof Leeuwarden, 02-10-2012, BX9186, 200.095.913/01

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Vraag of arbeidsovereenkomst, na eerdere opzegging door werknemer, rechtsgeldig is geëindigd op latere datum door verstrijken van tijd.

Uitspraak

Arrest d.d. 2 oktober 2012

Zaaknummer 200.095.913/01

(zaaknummer rechtbank 354067\CV EXPL 11-818)

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

[appellant],

wonende te [woonplaats],

appellant,

in eerste aanleg: eiser,

hierna te noemen: [appellant],

toevoeging,

advocaat: mr. H.A. de Boer, kantoorhoudende te Sneek,

tegen

1. V.O.F. De Daaldersplaats,

gevestigd te Sneek,

2. [geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats],

3. [geïntimeerde 3],

gevestigd te [woonplaats],

geïntimeerden,

in eerste aanleg: gedaagden,

hierna gezamenlijk aangeduid als: De Daaldersplaats,

advocaat: mr. S. Osinga, kantoorhoudende te Sneek.

De inhoud van het tussenarrest van 29 november 2011 wordt hier overgenomen.

Het verdere verloop van de procedure

Op 27 januari 2012 heeft de comparitie na aanbrengen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Vervolgens zijn de volgende stukken gewisseld:

- de memorie van grieven van [appellant]

- de memorie van antwoord, met producties, van De Daaldersplaats

- een akte van De Daaldersplaats

- een antwoordakte van [appellant].

Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.

De grieven

[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.

De beoordeling

De feiten

1. In hoger beroep staat tussen partijen, als gesteld en erkend, dan wel niet voldoende gemotiveerd betwist, het volgende vast.

1.1 [appellant], geboren op 20 mei 1978, is op 10 augustus 2002 als kok in dienst getreden bij De Daaldersplaats.

1.2 [appellant] heeft de arbeidsovereenkomst tegen 1 november 2009 opgezegd. De Daaldersplaats heeft ontvangst van deze opzegging bevestigd in een brief van 14 augustus 2009, waarin staat dat 31 oktober 2009 de laatste werkdag zal zijn. [appellant] heeft deze brief voor akkoord getekend.

1.3 [appellant] was voornemens een eigen restaurant te beginnen. Dat plan is niet doorgegaan. Hij is ook na 31 oktober 2009 bij De Daaldersplaats werkzaam gebleven. Na 21 februari 2011 heeft [appellant] feitelijk niet meer bij De Daaldersplaats gewerkt.

1.4 Het laatstgenoten bruto maandsalaris van [appellant] bedroeg bij een 38-urige werkweek € 1.707,92 exclusief 8% vakantietoeslag. De Daaldersplaats heeft

dat salaris tot en met februari 2011 betaald.

1.5 Bij brief van 16 maart 2011 aan De Daaldersplaats is namens [appellant] de stelling ingenomen dat hij op 3 maart 2011 is weggestuurd van zijn werk omdat hij te duur werd. Voorts is de nietigheid ingeroepen van ieder eventueel gegeven ontslag, heeft [appellant] zich voor werk beschikbaar gesteld en heeft hij aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon.

1.6 De Daaldersplaats heeft twee ondertekende verklaringen in geding gebracht. De eerste is gedateerd 26 oktober 2009 en bevat de tekst:

“Beste [appellant],

In onderling overleg is de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst, die plaats vond op jouw eigen verzoek, verplaatst naar 1 maart 2010.

28 februari 2010 zal de laatste werkdag zijn.”

Boven de getypte namen [geïntimeerde 3] en [appellant] staan handtekeningen.

De tweede is gedateerd 5 februari 2010 en luidt:

“Beste [appellant],

In onderling overleg is de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst die plaats vond op jouw eigen verzoek, verplaatst naar 1 maart 2011, 28 februari 2011 zal de laatste werkdag zijn.”

Ook op deze verklaring zijn boven de getypte namen van [geïntimeerde 3] en [appellant] handtekeningen geplaatst.

De vordering in eerste aanleg en de beoordeling daarvan

2. [appellant] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet nietig is, onder veroordeling van De Daaldersplaats tot betaling van € 1.695,21 bruto loon per maand c.a. vanaf 1 maart 2011.

De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en daartoe overwogen dat [appellant] ontslag heeft genomen, waarna de overeenkomst is voortgezet. De kantonrechter gaat ervan uit dat partijen zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2011 met wederzijds goedvinden is beëindigd, gelet op twee door De Daaldersplaats overgelegde en ondertekende verklaringen als bedoeld onder 1.6. De enkele stelling van [appellant] dat zijn handtekeningen daaronder zijn vervalst achtte de kantonrechter, tegenover de gemotiveerde betwisting door De Daaldersplaats, onvoldoende.

Wijziging van eis in appel

3. Bij memorie van grieven heeft [appellant] zijn eis in die zin gewijzigd dat hij thans uitgaat van het onder 1.4 vermelde maandloon. De Daaldersplaats heeft tegen deze wijziging geen bezwaar gemaakt en ook het hof ziet geen reden om deze tijdige wijziging niet toelaatbaar te achten. Het hof zal derhalve recht doen op de gewijzigde vordering.

Bespreking van de grieven

4. Met de grieven I, II en III, die het hof gezamenlijk zal behandelen, komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn vorderingen en de daaraan door de kantonrechter ten grondslag gelegde motivering. Hij ontkent de onder 1.6 weergegeven schriftelijke verklaringen te hebben ondertekend. Mocht bij een handtekeningonderzoek blijken dat hij deze verklaringen wel heeft ondertekend, dan beroept hij zich er subsidiair op dat de inhoud niet correspondeert met zijn werkelijke wil. [appellant] wenste immers zijn opzegging te herroepen en wilde niet meer vertrekken bij De Daaldersplaats, hetgeen De Daaldersplaats wist. Volgens [appellant] heeft De Daaldersplaats haar onderzoeksplicht geschonden, dan wel hem laten tekenen terwijl zij wist dat hij deze verklaring niet wilde. Daarom kan zij hem niet aan die verklaring houden.

Voorts is het onzedelijk van De Daaldersplaats dat zij [appellant] door hem niet gewilde verklaringen heeft laten tekenen, waarmee die verklaringen nietig zijn of waarvan [appellant] nu de vernietigbaarheid inroept. Met die verklaringen diende De Daaldersplaats haar eigen belang bij omzetting van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in een overeenkomst voor bepaalde tijd. Dat is in strijd met goed werkgeverschap en met de Ragetlie-regel. De Daaldersplaats had voor opzegging een ontslagvergunning nodig en hij, [appellant], heeft met zijn onder 1.5 genoemde brief tijdig de nietigheid van dat ontslag ingeroepen.

5. Het hof stelt voorop dat opzegging van een arbeidsovereenkomst een eenzijdige, gerichte rechtshandeling is die krachtens de hoofdregel van art 3:37 lid 3 BW werking heeft doordat de opzegging degene bereikt tot wie de opzegging is gericht. Intrekking van een dergelijke opzegging kan ingevolge art. 3:37 lid 5 BW alleen werking hebben, wanneer die intrekking de geadresseerde bereikt voor, of uiterlijk gelijktijdig met, de ingetrokken verklaring.

Tussen partijen bestaat geen verschil van mening over het feit dat van zo’n tijdige intrekking geen sprake was. Niet alleen heeft [appellant] dat niet aangevoerd, maar zulks blijkt ook uit de onder 1.2 genoemde brief van 14 augustus 2009.

6. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij zijn ontslagname heeft willen herroepen.

Het hof begrijpt dat [appellant] daarmee bedoelt, dat hij wilde dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, zoals die gold tot de datum waartegen hij had opgezegd, zou doorlopen alsof er geen ontslagname had plaatsgevonden.

Het mag zo zijn dat [appellant] dat heeft gewild, maar geenszins is komen vast te staan, of zelfs maar door hem gesteld en te bewijzen aangeboden, dat hij dit aan De Daaldersplaats heeft gevraagd en dat De Daaldersplaats ermee heeft ingestemd te doen alsof [appellant] niet had opgezegd.

De Daaldersplaats mocht, als [appellant] dat verzoek al gedaan zou hebben, honorering van dat verzoek ook weigeren. Niet valt in te zien waarom goed werkgeverschap vereist dat een werkgever altijd en zonder meer bereid moet zijn een opzegging door een werknemer, die daar achteraf spijt van krijgt, als niet-gedaan te beschouwen. Voor zover [appellant] bedoelt te verwijzen naar jurisprudentie waaruit volgt dat een werkgever dient te onderzoeken of een werknemer, die bijvoorbeeld in een vlaag van woede ontslag neemt, dat ontslag werkelijk heeft gewild en gelegenheid moet bieden daarop terug te komen, ziet [appellant] over het hoofd dat hij niet heeft gesteld dat zijn opzegging en de bevestiging daarvan, zoals omschreven onder 1.2, niet met zijn wil correspondeerde en dat De Daaldersplaats dat had moeten begrijpen.

Het gaat er derhalve om, of De Daaldersplaats vervolgens, na rechtsgeldige opzegging door [appellant], tweemaal uitstel mocht geven van de laatste werkdag, waarbij de arbeidsovereenkomst automatisch op de voor het einde bepaalde datum zou aflopen.

7. Volgens De Daaldersplaats is zij op verzoek van [appellant] met dit uitstel akkoord gegaan. De eerste keer was dat omdat zijn plan om een bedrijf over te nemen niet doorging en [appellant] kostwinner was van een gezin met kleine kinderen. De Daaldersplaats was, zo is tijdens de comparitie in eerste aanleg verklaard, bereid hem een jaar gelegenheid geven om wat anders te zoeken, maar wilde hem wel aan zijn opzegging houden zodat zij met haar keuken een andere koers kon inslaan.

Op verzoek van [appellant] is de einddatum wederom verzet, waarbij [appellant] aangaf dat zijn partner voor de inkomsten zou gaan zorgen en hijzelf de volledige zorg voor de kinderen op zich zou gaan nemen, aldus De Daaldersplaats. Nadat [appellant] medio februari 2011 hersteld was van ziekte is afgesproken dat hij zijn resterende vakantiedagen zou opnemen en niet meer behoefde te werken tot 1 maart 2011. [appellant] heeft in de week van 21 februari 2011 afscheid genomen van zijn collega’s.

De Daaldersplaats heeft in eerste aanleg schriftelijke verklaringen overgelegd van haar vennoten en van werkneemster [werkneemster], die de lezing van De Daaldersplaats in grote lijnen ondersteunen. [werkneemster] beschrijft ook hoe [appellant] reageerde op beide uitstellen.

8. [appellant] beroept zich in appel op de Ragetlie-regel ten betoge dat de handelwijze van De Daaldersplaats niet is toegestaan. Het hof volgt [appellant] daarin niet.

De Daaldersplaats heeft de langere duur van de opgezegde arbeidsovereenkomst, blijkens de onder 1.6 weergegeven schriftelijke verklaringen waarvan [appellant] ondertekening betwist, vormgegeven als een verlengde opzegtermijn. Voor zover deze verlengingen al geduid moeten worden als arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in vervolg op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, volgen zij op een rechtsgeldige opzegging zoals bedoeld in art. 7:667 lid 4 BW, waarin de Ragetlie-regel is vervat. Onder “rechtsgeldige opzegging” in dit artikel dient immers te worden verstaan: een opzegging die niet meer vernietigbaar is (zie Kamerstukken II 1998-1999 26 257 nr 7, p. 5). En vernietigbaar was de opzegging door [appellant] zelf niet.

Dit sluit ook aan bij de ratio van deze bepaling: [appellant] mocht niet de ontslagbescherming verliezen die hij had op grond van zijn arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Van die bescherming heeft hij afstand gedaan door zelf rechtsgeldig op te zeggen.

9. Het hof ziet ook niet in waarom De Daaldersplaats onzedelijk zou hebben gehandeld door [appellant] -hetgeen hij overigens betwist- de onder 1.6 vermelde verklaringen ter ondertekening voor te leggen, ook al zou zij hebben geweten dat [appellant] niet meer het automatische einde van zijn arbeidsovereenkomst nastreefde.

Het hof acht het juist verstandig en getuigen van goed werkgeverschap dat De Daaldersplaats de nieuwe afspraken heeft vastgelegd, zodat bij [appellant] geen misverstand kon ontstaan over het feit dat hij aan zijn opzegging werd gehouden.

Wat ook zij van de ontkenning van [appellant] dat hij die verklaringen heeft ondertekend, hij heeft niet het standpunt ingenomen dat andere afspraken zijn gemaakt dan hetgeen in die verklaringen is neergelegd.

10. Het hof constateert voorts dat [appellant] zijn oorspronkelijke verwijt aan De Daaldersplaats, te weten dat hij op staande voet is ontslagen omdat hij te duur zou zijn (zie zijn onder 1.5 weergegeven brief), in het geheel niet heeft onderbouwd. Met name uit de schriftelijke verklaring van eerdergenoemde [werkneemster] blijkt het tegendeel.

De slotsom

11. De grieven zijn ongegrond. De beslissing van de kantonrechter waarvan beroep dient, onder verbetering van gronden, te worden bekrachtigd en [appellant] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat volgens liquidatietarief 1 punt, tarief II; voor de nodeloze akte wordt geen salaris toegekend).

De beslissing

Het gerechtshof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep onder verbetering van gronden;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van De Daaldersplaats tot aan deze uitspraak op € 284,- aan verschotten en € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;

verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Aldus gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, voorzitter, J.M. Rowel-van der Linde en A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 2 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.