Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-09-2004, AR2197, 96/625 en 96/649
Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-09-2004, AR2197, 96/625 en 96/649
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 15 september 2004
- Datum publicatie
- 4 januari 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2004:AR2197
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2006:AU4790
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2006:AU4790
- Zaaknummer
- 96/625 en 96/649
Inhoudsindicatie
Juistheid van een onderhandse akte.
Is een overeenkomst tot stand gekomen door bedrog, misbruik van omstandigheden en of dwaling? Beperking of aanvulling van deovereenkomst op basis van de redelijkheid en billijkheid in casu niet aan de orde. Het opstellen van een contre-lettre, zoals door de vrouw bepleit, leidt ertoe dat niet meer van een goed beheer kan worden gesproken.
Uitspraak
Uitspraak : 15 september 2004
Rolnummer : 96/625 en 96/649
Rolnr. rb. : 94/3349
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
A r r e s t
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
appellante in de procedure 96/625 en geïntimeerde in de procedure 96/649,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E. Grabandt,
tegen
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde in de procedure 96/625, en appellant in de procedure 96/649
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.M.H. Alkemade.
HET VERLOOP VAN HET GEDING
Bij exploot van 24 april 1996 is de vrouw en bij exploot van 26 april 1996 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 31 januari 1996 van de rechtbank te 's-Gravenhage tussen partijen gewezen.
Bij memorie in het incident strekkende tot voeging heeft de man verzocht de aldus bij dit hof aanhangige procedures bekend onder de rolnummers 96/649 en 96/625 te voegen.
Bij memorie van antwoord in het incident strekkende tot voeging heeft de vrouw bezwaar gemaakt tegen de voeging van de procedures.
Bij arrest van dit hof van 14 juni 2000 zijn de zaken onder de rolnummers 96/625 en 96/649 gevoegd.
Het hof zal eerst nader ingaan op het verdere verloop van de zaak rolnummer 96/625 en vervolgens op de zaak 96/649.
De vrouw heeft in de zaak 96/625 van grieven gediend en haar eis vermeerderd. Tevens heeft de vrouw een groot aantal producties in het geding gebracht.
De man heeft een akte genomen in welke akte hij primair vordert dat dit hof opdracht geeft tot nader onderzoek van de bij dit hof gedeponeerde stukken.
De vrouw heeft een antwoordakte genomen.
Op 27 maart 2002 heeft het hof bij tussenarrest het verzoek van de man afgewezen.
De man heeft een memorie van antwoord genomen in de zaak 96/625 alsmede heeft hij stukken in het geding gebracht.
De vrouw heeft in de zaak 96/625 van een akte tot uitlating producties gediend.
De man heeft in de zaak 96/625 een akte uitlating producties genomen.
In de zaak 96/649 heeft de man van grieven geconcludeerd en producties in het geding gebracht.
De vrouw heeft in de zaak 96/649 voor antwoord geconcludeerd en stukken in het geding gebracht.
De man heeft in de zaak 96/649 bij akte uitgelaten over de producties die door de vrouw in het geding zijn gebracht.
De vrouw heeft in de zaak 96/649 nog een antwoordakte genomen.
De zaak is op 7 november 2003 bepleit door de advocaat van de man en de advocaat van de vrouw. Daarbij heeft de vrouw andermaal stukken in het geding gebracht.
Partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Tegen de feiten zoals door de rechtbank vastgesteld in het bestreden vonnis van 31 januari 1996 is niet opgekomen, zodat het hof in dit hoger beroep van die feiten uitgaat.
2. Het hof zal eerst de grieven behandelen die de vrouw tegen het vonnis heeft geformuleerd.
3. Naar het oordeel van het hof brengt een goede procesorde met zich mede dat van een procespartij mag worden verlangd dat hij of zij op een inzichtelijke wijze aangeeft waartegen zijn of haar grieven zich richten. Het hof is van oordeel dat degene die niet duidelijk aangeeft waartegen hij of zij grieft hiervan het risico heeft te dragen.
4. In grief 1 stelt de vrouw:
"Man manipuleerde het litigieuze stuk op vignet papier."
Het hof leest in deze grief dat de vrouw van mening is dat de man valsheid in geschrift heeft gepleegd en dat de rechtbank op die grond niet had mogen uit gaan van de onderhandse akte die op 30 april 1982 door partijen is ondertekend. De man heeft gemotiveerd weersproken dat hij met de akte heeft gemanipuleerd.
5. Uit productie 15 bij de memorie van grieven volgt dat de vrouw aangifte tegen de man heeft gedaan bij de politie Haaglanden op grond van valsheid in geschrift (artikel 225 lid 1 Sr). Uit het proces-verbaal blijkt dat de vrouw is gehoord als aangever, de man is gehoord als verdachte, alsmede dat een tweetal getuigen is gehoord te weten [getuige 1] en [getuige 2]. Gezien de omvang alsmede de inhoud van het proces-verbaal is het hof van oordeel dat de politie Haaglanden op een zorgvuldige wijze de aangifte van de vrouw heeft behandeld. De man heeft onweersproken gesteld dat de hiervoor genoemde zaak tegen hem is geseponeerd.
6. De man heeft gesteld dat de onderhandse akte is opgesteld door notaris mr. A.M. Reijntjes tegelijk met - onder meer - de akte waarbij de vrouw van haar zuster het aandeel van de zuster in de woning aan de[x] overnam. Voorts heeft de man gesteld dat de kosten van de onderhandse akte ƒ 150,00 bedroegen, zoals vermeld op de afrekening opgesteld door voornoemde notaris. De vrouw heeft niet bestreden dat de onder de onderhandse akte gestelde handtekening van haar afkomstig is. Op basis van hetgeen de man heeft gesteld acht het hof het aannemelijk dat notaris Reijntjes de onderhandse akte heeft opgesteld en dat beide partijen deze akte hebben ondertekend.
7. In rechtsoverweging 2 van het tussenarrest 27 maart 2002 had het hof reeds overwogen dat het hof het niet aannemelijk achtte dat er met de ter griffie gedeponeerde onderhandse akte is gemanipuleerd. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen is het hof ook thans nog van oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat de man met de onderhandse akte van 30 april 1982 heeft vervalst. Grief 1 treft mitsdien geen doel.
8. In grief 3 stelt de vrouw: "bedrog"; in grief 4: "misbruik van omstandigheden" en in grief 5: "dwaling". Het hof leest in deze grieven dat de vrouw hiermee heeft willen betogen dat de overeenkomst tussen partijen - zoals vastgelegd in de onderhandse akte van 30 april 1982 - tot stand is gekomen door bedrog, misbruik van omstandigheden en/of dwaling en dat op die gronden de rechtbank niet van die overeenkomst had mogen uitgaan.
9. Het hof is van oordeel dat op de vrouw de bewijslast rust om aan te tonen dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder bedrog, misbruik van omstandigheden en/of dwaling. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd weersproken.
10. In de onderhandse akte van 30 april 1982 is de navolgende passage opgenomen:
"zodat bij een ontbinding van het huwelijk tussen ondergetekenden beide partijen ieder voor de helft gerechtigd zullen zijn in de waarde van het onroerend goed na aftrek van de op dat moment openstaande hypothecaire schuld".
Het hof is met de man van oordeel dat de tekst van de onderhandse akte duidelijk is. Van ontbinding van het huwelijk is - voor zover hier van belang - sprake bij echtscheiding en overlijden.
11. De vrouw stelt in punt a blz. 2 van grief 3 dat de overeenkomst alleen bedoeld was om te gebruiken tegenover de fiscus in geval van vooroverlijden van de vrouw en niet bedoeld was vermogensverschuiving tussen de echtgenoten teweeg te brengen. Indien de stelling van de vrouw juist zou zijn, betekent dit dat de vrouw haar medewerking heeft verleend aan het tot stand brengen van een geschrift waarvan de inhoud in strijd met de werkelijkheid zou zijn om aldus de fiscale autoriteiten te misleiden. Dat zou onder omstandigheden ook voor haar verstrekkende gevolgen kunnen hebben, te weten het (mede)plegen van valsheid in geschrift.
12. Het hof acht op basis van hetgeen de vrouw heeft gesteld, alsmede op grond van de verklaringen van notaris mr J.G. Geene en van drs. F.R.M.B Janssen niet aannemelijk dat partijen naast de voorwaarden en bepalingen zoals verwoord in de onderhandse akte, een aanvullende voorwaarde zijn overeengekomen inhoudende dat op de inhoud van de onderhandse akte alleen een beroep kan worden gedaan bij vooroverlijden van de vrouw. Bepalend is wat partijen op 30 april 1982 met elkaar zijn overeengekomen. Noch notaris mr J.G. Geene, noch drs. F.R.M.B Janssen RA zijn bij het tot stand komen van de onderhandse akte betrokken geweest. Zij kunnen daarom niet uit eigen wetenschap verklaren wat partijen op 30 april 1982 met elkaar zijn overeengekomen inzake de 'economische eigendomsoverdracht' van een deel van het woonhuis dat in juridische eigendom toebehoorde aan de vrouw. Van bedrog is naar het oordeel van het hof geen sprake.
13. De vrouw stelt dat er sprake is van misbruik van omstandigheden en beroept zich op artikel 3:44 BW. Zij stelt daartoe onder meer dat ze woord- en cijferblind is en dat zij sinds 1984 aan een ongeneeslijke nierziekte lijdt.
14. De man stelt dat er niet van misbruik van omstandigheden sprake is. Volgens de man was de vrouw volledig bij verstand, helder, leed zij niet aan woordblindheid, terwijl alles zijn beslag heeft gehad bij haar vaders huisnotaris.
15. Op grond van artikel 68a Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek heeft artikel 3:44 BW in beginsel directe werking. De feiten die de vrouw heeft gesteld en door de man zijn bestreden leveren naar het oordeel van het hof geen misbruik van omstandigheden op. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen acht het hof het aannemelijk dat de onderhandse akte tot stand is gekomen onder leiding van notaris Reijntjes. Gezien de aard en de omvang van de op de notaris rustende zorgplicht gaat het hof er van uit dat er bij de notaris geen feiten en omstandigheden kenbaar waren op grond waarvan hij niet zijn medewerking zou dienen te verlenen bij de totstandkoming van de onderhandse akte en de uitvoering daarvan. De door de vrouw gestelde woord- en leesblindheid en nierziekte maken dat niet anders.
16. De vrouw stelt dat er tevens sprake is van dwaling. In haar toelichting bouwt de vrouw voort op hetgeen zij heeft gesteld in haar toelichting bij misbruik van omstandigheden en bedrog. De man heeft wederom gemotiveerd weersproken dat er sprake is van dwaling. Dat de vrouw stukken ondertekent die zij niet heeft gelezen komt naar het oordeel van het hof in beginsel voor haar rekening en risico. Als de vrouw woord- en leesblind is, had zij die maatregelen moeten nemen om goed voorgelicht te worden over de inhoud van de onderhandse akte. Als de vrouw achteraf spijt krijgt over de inhoud van de onderhandse akte komt ook dit naar het oordeel van het hof voor rekening van de vrouw zelf. Onder de gegeven omstandigheden mocht de man ervan uit gaan dat de vrouw de strekking van de onderhandse akte heeft overzien.
17 Gezien het hof hiervoor heeft overwogen treffen de grieven 3, 4 en 5 van de vrouw geen doel.
18. In grief 7 stelt de vrouw: "redelijkheid en billijkheid". Het hof leest in deze grief dat de rechtbank haar ten onrechte gebonden acht aan de onderhandse akte, aangezien de redelijkheid en de billijkheid zich hiertegen verzetten. In haar toelichting bouwt de vrouw voort op hetgeen zij eveneens heeft gesteld in de grieven die betrekking hebben op dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd weersproken.
19. Of een overeenkomst op grond van de redelijkheid en billijkheid kan worden beperkt of aangevuld is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het betreffende geval. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de betaling van ƒ 178.200,00 - inzake aankoop van de helft van het woonhuis aan de [adres] - aan de zuster van de vrouw geheel ten laste van de man is gekomen. Door de vrouw is in het geding gebracht de eindafrekening opgesteld door notaris Reijntjes voornoemd. Het hof verwijst naar deze afrekening. Uit de eindafrekening volgt:
· overmaking inzake verkoop huis [adres] te Den Haag ƒ 48.507,00
· restitutie extra rente ƒ 10.053,33,
· uit te betalen aan mevrouw [naam] te Breda ƒ 178.200,00,
· resteert ƒ 132.452,00.
De woning aan de [adres] behoorde in volle eigendom toe aan de man.
In punt 8 van de conclusie van repliek heeft de vrouw erkend dat het resterende gedeelte van het bedrag van ƒ 260.000,00, zijnde dit ƒ 132.452,00, is aangewend voor de verbouwing van de woning aan de [adres]. Het hof is van oordeel dat, indien de vrouw gelden in de woning aan de [adres] van de man heeft geïnvesteerd, de vrouw slechts een vordering in geld op de man heeft. Zij heeft daarmee geen rechtstreekse aanspraak op de opbrengst van het woonhuis aan de [adres] te [x] verkregen. Naar het oordeel van het hof behoort overeenkomstig de regels van zaaksvervanging tot het eigen vermogen van de man de netto-opbrengst van het woonhuis [adres] te [x]. Hieronder verstaat het hof in dit geval het bedrag van ƒ 48.507,00 en het bedrag dat de man aan boete rente heeft terugontvangen van ƒ 10.053,33 in totaal ƒ 58.560,33. Uitgaande van de niet weersproken stelling van de man dat hij van de hypothecaire geldlening van ƒ 260.000,00 een bedrag van ƒ 120.000,- voor zijn eigen rekening neemt, brengt dit met zich mede dat de man het aandeel van de zuster van de vrouw in de woning aan de[x] heeft gefinancierd. Naar het oordeel van het hof is het niet onredelijk dat de man voor de door hem gedane investering in de woning aan de[x] voor de helft gerechtigd is in de vorm van een 'economische eigendom'. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat de man door de onderhavige transactie - zoals vastgelegd in de onderhandse akte van 30 april 1982 - niet is bevoordeeld. Tegenover het verwerven van deze economische gerechtigdheid staat een redelijke prestatie. Van schenking of een materiële bevoordeling is naar het oordeel van het hof in dit geval geen sprake.
20. De vrouw stelt voorts in het kader van de redelijkheid en de billijkheid dat, als de man een goede beheerder was geweest van het vermogen van de vrouw, naast de litigieuze overeenkomst een contre-lettre had moeten worden opgesteld, waarin zou zijn opgenomen dat de vrouw in werkelijkheid geen schuld aan de man had. Het hof is van oordeel dat niet meer van goed beheer kan worden gesproken indien in het kader van het beheer een of meer akten worden vervaardigd waarvan de inhoud in strijd met de werkelijkheid is.
21. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen relevante feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de redelijkheid en billijkheid zich er tegen verzetten dat de man uitvoering kan verlangen van de overeenkomst zoals vastgelegd in de onderhandse akte van 30 april 1982. Grief 7 mist derhalve doel.
22. In grief 8 stelt de vrouw dat zij niet beschikkingsbevoegd was om de 'economische eigendom' van de woning aan de[x] over te dragen en dat de man dit wist. Het hof acht deze stelling niet relevant. De vrouw kan immers thans uitvoering geven aan hetgeen zij met de man is overeengekomen, zoals vastgelegd in de onderhandse akte van 30 april 1982.
23. In grief 2 stelt de vrouw dat er sprake is van een ongeoorloofde schenking. Het hof leest deze grief in die zin dat de vrouw van mening is dat de rechtbank ten onrechte niet heeft overwogen dat er sprake is van een ongeoorloofde schenking tussen de man en de vrouw indien uitvoering wordt gegeven aan het geen in de onderhandse akte van 30 april 1982 is vastgelegd. Gezien het hof in rechtsoverweging 19 heeft gesteld behoeft deze grief geen verdere bespreking. Van schenking tussen de man en de vrouw is naar het oordeel van het hof geen sprake. Ook grief 2 treft geen doel.
24. In grief 9 heeft de vrouw haar eis vermeerderd en wel in die zin dat het hof de man zal veroordelen zijn medewerking te verlenen dat de opstalverzekering opnieuw op naam van de vrouw wordt gesteld zonder toevoeging van de man op straffe van een nader te noemen dwangsom. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen heeft de man een te respecteren belang om de woning aan de[x] te verzekeren. Het hof zal de vermeerdering van eis van de vrouw afwijzen. Voorts heeft de vrouw nog gevorderd de man in de kosten te veroordelen. Het hof komt hierop nog terug.
25. In grief 10 richt de vrouw een grief tegen het oordeel van de rechtbank dat de tijdens het huwelijk aangekochte collectie zilver, antiek en boeken aan ieder van partijen voor de helft in eigendom toebehoort. Gezien de onderlinge samenhang met de grieven van de man bespreekt het hof deze grief gezamenlijk met de desbetreffende grieven van de man.
26. In grief 2 stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de tijdens het huwelijk aangekochte collectie zilver, antiek en boeken ieder voor de helft toebehoort. Grief 3 bouwt op grief 2 voort. De man is van mening dat die collectie aan hem toebehoort. In grief 10 in de memorie van grieven geeft de vrouw aan dat de hiervoor genoemde goederen aan haar in eigendom toebehoren.
27. Door de vrouw is bij memorie van grieven als productie 3 in het geding gebracht de akte van huwelijkse voorwaarden alsmede de staat van aanbrengsten. Uit artikel 1 van die huwelijkse voorwaarden volgt dat tussen de echtgenoten generlei vermogensrechtelijke gemeenschap bestaat. Bij conclusie van antwoord eis in reconventie (blz. 13) heeft de man gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat het antiek, zilver en bibliotheek welke staande huwelijk door hem is aangekocht, uitsluitend aan hem in eigendom toebehoort. Bij conclusie van repliek in reconventie (punt 18) heeft de man - met verwijzing naar productie 7 (zijnde de lijst T 25 blz. 1 tot en met 7) - een nagenoeg volledige overzicht gegeven van de roerende goederen die naar zijn mening tijdens het huwelijk door hem zijn aangekocht. Tevens heeft hij gesteld dat een groot deel van de aankoopnota's nog in zijn bezit is. Op blz. 28 van de memorie van antwoord van de vrouw stelt de vrouw:
"dat ondanks het feit dat het merendeel der rekeningen en taxatierapporten van die collectie op zijn naam man staan, de man derhalve niet heeft kunnen aantonen, dat de litigieuze, in T25 en elders genoemde voorwerpen uit de collectie zilver, antiquiteiten en boeken tijdens het huwelijk aangeschaft, betaald zijn uit zijn inkomen/ zijn privé-vermogen."
Naar het oordeel van het hof is voor de beantwoording van de vraag wie van partijen eigenaar is van de hiervoor genoemde roerende zaken bepalend wie van partijen die zaken heeft gekocht, aan wie hunner deze zaken zijn geleverd, alsmede dat degene die de zaken heeft gekocht ook de wil had deze goederen voor zichzelf te verwerven. De man heeft gesteld dat hij de zaken heeft aangekocht. Dit heeft hij nader onderbouwd met zijn stelling dat de desbetreffende rekeningen en taxatierapporten op zijn naam zijn gesteld. Door de vrouw is erkend dat het merendeel van de rekeningen en taxatierapporten te zijnen name luiden. De vrouw heeft de door de man in het geding gebrachte lijst T 25 bestaande uit een zevental pagina's naar het oordeel van het hof niet gemotiveerd weersproken. Op de desbetreffende lijst heeft de man per voorwerp gespecificeerd aangegeven welk voorwerp aan hem in privé eigendom toebehoort. Bij het aangaan van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden zijn partijen met elkaar overeengekomen dat tussen hen geen enkele gemeenschap van goederen zou ontstaan. Aan de akte van huwelijkse voorwaarden is gehecht een duidelijke en gespecificeerde lijst van goederen die aangeeft welke goederen privé-eigendom zijn. Uit de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden konden beide partijen expliciet afleiden dat er sprake was van een volledige scheiding van vermogens. Op grond van het tussen partijen overeengekomen huwelijksgoederenregime is het hof van oordeel dat wanneer partijen goederen in mede-eigendom hadden willen verwerven dit uitdrukkelijk uit het handelen van beide partijen had dienen voort te vloeien. Uit de tenaamstelling van de nota's, de taxatierapporten en het niet door de vrouw weersproken feit dat de man het verzamelen van die zaken tot liefhebberij heeft, volgt - voor zover hier van belang - dat de man de zaken in privé-eigendom heeft willen verwerven. Onder die omstandigheden - mede gelet op de omvang en de waarde van de onderhavige zaken - had van de vrouw in redelijkheid mogen worden verlangd dat wanneer er sprake zou zijn geweest van een gemeenschappelijke verwerving zij aannemelijk had gemaakt dat deze zaken niet privé aan de man toebehoren. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de zaken die de man in de huwelijkse periode heeft aangekocht en die zijn vermeld op bijlage T 25 van de conclusie van repliek in conventie door hem in privé-eigendom zijn verworven. Het vorenstaande brengt met zich mede dat grieven 2 en 3 van de man doel treffen en dat grief 10 van de vrouw te vergeefs is opgeworpen. Hetgeen partijen overigens nog ter zake de eigendomsvraag van de litigieuze zaken hebben gesteld - zoals de vraag uit welke middelen de zaken zijn gefinancierd - behoeft geen verdere bespreking aangezien dit in het onderhavige geval niet relevant is voor de vraag wie eigenaar is van de goederen.
28. Het hof is wel van oordeel dat van de vrouw had mogen worden verlangd dat zij inzake de lijst T 25 per voorwerp had dienen aan te gegeven waarom zij van oordeel was dat niet de man maar zij eigenaar was van de desbetreffende zaak. Nu de vrouw dit niet heeft gedaan zal het hof algemene bewijsaanbod van de vrouw passeren. De door de vrouw genoemde getuigen [getuigen 1] en [getuige 2], kunnen op basis van hetgeen de vrouw zelf onder punt 27 van haar memorie van antwoord heeft gesteld, geen antwoord gegeven op de eigendomsvraag van de goederen zoals vermeld op de lijst T 25.
29. Beide partijen hebben een grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de kosten tussen partijen zijn gecompenseerd. Alles afwegende ziet het hof evenwel geen aanleiding om in dit geval af te wijken van compensatie van de kosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
30. Het bovenstaande brengt mee dat het bestreden vonnis deels dient te worden vernietigd en voor het overige bekrachtigd.
BESLISSING VAN DE ZAAK IN HET HOGER BEROEP
Het hof:
- vernietigt het vonnis door de rechtbank te 's-Gravenhage op 31 januari 1996 voor zover de reconventionele vordering van de man is afgewezen zijnde de verklaring voor recht dat de antiquiteiten, zilveren voorwerpen, alsmede de boeken met betrekking tot kunstnijverheid en zilver welke door de man zijn aangekocht staande huwelijk en als vermeld op de opgave antiek/zilver man huwelijksperiode overgelegd als productie 7, de man uitsluitend in eigendom toebehoren, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart voor recht dat de antiquiteiten, zilveren voorwerpen, alsmede de boeken met betrekking tot kunstnijverheid en zilver welke door de man zijn aangekocht staande huwelijk en als vermeld op de opgave antiek/zilver man huwelijksperiode overgelegd als productie 7 lijst T 25 blz. 1 tot en met 7, de man uitsluitend in eigendom toebehoren,
- compenseert de kosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stille, Kok en Zonnenberg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.