Gerechtshof 's-Gravenhage, 07-10-2010, BN9816, HV 200.044.831
Gerechtshof 's-Gravenhage, 07-10-2010, BN9816, HV 200.044.831
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 7 oktober 2010
- Datum publicatie
- 8 oktober 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BN9816
- Zaaknummer
- HV 200.044.831
Inhoudsindicatie
Provisionele voorziening.
Voorlopig verlof voor het leggen van conservatoir beslag mogelijk?
Vereisten voor toewijzing in hoger beroep.
Conservatoir beslag op handelsvoorraad.
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-Gravenhage
nevenzittingsplaats 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zevende Kamer
Uitspraak: 7 oktober 2010
Zaaknummer: HV 200.044.831/01
Zaaknummer eerste aanleg: 75011 / KG RK 10-365
in de zaak in hoger beroep van:
de vennootschap naar Chileens recht Chilean Lumber Company S.A.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats], Chili,
appellante,
hierna te noemen: CLC,
advocaat: mr. P.H.N. van Spanje,
tegen:
de vennootschap naar Engels recht Arkans Limited,
kantoorhoudende te [kantoorplaats],
verweerster,
verder te noemen: Arkans,
in hoger beroep (nog) niet opgeroepen of bij advocaat verschenen.
1. Het procesverloop en de feiten
1.1. Bij inleidend verzoekschrift van 15 september 2010 heeft CLC de voorzieningenrechter te Middelburg verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir beslag op roerende zaken, te weten ‘partijen houten vloerdelen Jatoba, ter grootte van ongeveer 1.541 m2’, die zich bevinden op een opslagterrein van [X.] Zeeland Terminals B.V. te [vestigingsplaats].
1.2. Diezelfde dag heeft de voorzieningenrechter, op een daartoe strekkend verzoek, onder meer beslist:
Verleent voorlopig verlof tot het leggen van het verzochte beslag, met dien verstande dat de voorzieningenrechter ten aanzien van het verzochte beslag, alvorens definitief te beslissen, partijen zal horen op (…)
1.3. Bij beschikking van 29 september 2010 is het verzoek van CLC afgewezen, met haar veroordeling in de proceskosten, waartoe de voorzieningenrechter onder meer overwoog:
dat verzoekster, in het licht van het ter zitting door verweerster gevoerde verweer, in onvoldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat zij een opeisbare vordering heeft op verweerster en dat zij evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de onderhavige partij hout niet tot de handelsvoorraad van verweerster zou behoeven te worden gereken.,
1.4. Het hof is op dit moment nog niet bekend met de exacte inhoud en onderbouwing van het kennelijk door Arkans in eerste aanleg mondeling gevoerde verweer.
1.5. Van deze laatgenoemde beschikking is CLC in hoger beroep gekomen bij beroepschrift dat bij het hof is binnengekomen op 6 oktober 2010. In dat kader vraagt CLC, voor zover thans van belang, om:
Bij wege van voorlopige voorziening
Het hierna verzochte verlof terstond voorlopig wordt verleend totdat partijen zijn gehoord op een nader door u te bepalen zitting.
CLC voert daartoe aan dat zij gegronde vrees heeft dat Arkans de partij zal weghalen. Zij beroept zich daartoe op een e-mail van de directeur van verweerster van 5 oktober 2010, 16.41 uur, aan een medewerker van [X.] Zeeland Terminals B.V. met de volgende inhoud:
Hoop dat je de brief hebt gekregen en dat [je] hebt gelezen dat het beslag al een paar dagen geleden werd opgeheven.
Ik wil deze week de goederen (laten afhalen).
2. De beoordeling van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen
2.1. Tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de betreffende zaken handelsvoorraad zijn, en zich deswege kennelijk niet lenen voor beslag, voert CLC aan dat de betreffende partij in Nederland onverkoopbaar is gebleken en dat daarom het beslag verweerster niet treft in haar bedrijfsvoering. Voorts heeft CLC aangevoerd dat de partij hout weliswaar eigendom is van verweerster, maar dat zij, CLC, die heeft gefinancierd en dat verweerster in gebreke is met betaling. De partij hout vertegenwoordigt een waarde van € 40.000,-, aldus CLC.
2.2. Het hof overweegt als volgt.
De artikel 700 e.v. Rv geven geen uitsluitsel over de vraag of het verlangde verlof voorlopig kan worden gegeven.
Artikel 223 Rv (voorlopige voorziening binnen een aanhangig geding) leent zich voor analoge toepassing in de verzoekschriftprocedure.
In het algemeen zal er geen noodzaak bestaan voor toepassing in zaken als de onderhavige (verlof conservatoir beslag) omdat de wederpartij noch wordt opgeroepen, noch gehoord. In het onderhavige geval, waarin de wederpartij op de hoogte is van de behandeling van het verlof in eerste aanleg en op de hoogte zal geraken van de verlofaanvrage in hoger beroep, kan het praktisch en zinvol zijn om het verlof voorlopig te verlenen zonder de wederpartij te horen, zoals de voorzieningen- rechter deed, en kan verzoekster daarbij ook aanmerkelijk belang hebben.
Naar het oordeel van het hof staat het stelsel van het verlenen van beslagverlof niet aan toewijzing in de weg. Weliswaar bepaalt lid 3 van artikel 700 Rv dat verlof verleend wordt onder voorwaarde dat een eis in de hoofdzaak binnen een bepaalde termijn moet worden ingesteld, maar dat die termijn bij een voorlopig verlof niet wordt bepaald, staat aan die toewijzing niet in de weg. Bepaling van de termijn geschiedt indien en zodra definitief verlof is verleend.
Ten aanzien van de vraag hoe in hoger beroep op een verzoek tot het treffen van een zodanige voorlopige voorziening moet worden geoordeeld neemt het hof in overweging dat in de regel de beslissing van de voorzieningenrechter op het gevraagde verlof leidraad zal zijn en dat de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing moet blijven, maar dat feiten, die zich eerst hebben voorgedaan na de uitspraak in eerste aanleg tot toewijzing aanleiding kunnen geven (vgl. HR 30 mei 2008, LJN BC5012, en NJ 2008/311).
2.3. Het hof neemt voorts in overweging dat bij de beoordeling van de toewijsbaarheid van een verzoek om (voorlopig) verlof voor het leggen van beslag op (een deel van) de handelsvoorraad terughoudendheid past in verband met de verstrekkende gevolgen voor de beslagdebiteur, maar er kunnen omstandigheden bestaan waaronder het verzoek desalniettemin moet worden toegestaan, bijvoorbeeld als er ernstige aanwijzingen bestaan dat de handelsvoorraad niet wordt gebruikt voor verkoop en levering aan afnemers, maar zal verduisterd, althans zal worden ontrokken aan het zicht van de beslagcrediteur (vgl. Hof Arnhem, LJN BD2713), eventueel onder zekerheidstelling voor te lijden schade. Op basis van de thans voorliggende informatie kan naar het voorlopig oordeel van het hof niet onaannemelijk worden geacht dat CLC een opeisbare vordering heeft op Arkans.
2.4. Naar het oordeel van het hof voldoet het verzoek aan de gestelde voorwaarden voor toewijzing. Voor het opleggen van zekerheidstelling ziet het hof thans geen aanleiding nu het volgens CLC gaat om een slecht verkoopbare handelsvoorraad.
3. De uitspraak
Het hof:
verleent voorlopig – namelijk totdat het hof definitief op het hoger zal hebben beslist - verlof tot het leggen van het verzochte beslag;
beveelt eveneens voorlopig de gerechtelijke bewaring van de in beslag te nemen roerende zaken, met benoeming van [X.] Zeeland Terminals B.V. tot gerechtelijk bewaarder;
bepaalt dat de griffier partijen zal oproepen voor een zitting op een nader te bepalen dag en uur;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Meulenbroek, mr. W.H.B. den Hartog Jager en Venhuizen en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2010.