Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-04-2011, BQ1111, 200.082.491-01
Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-04-2011, BQ1111, 200.082.491-01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 12 april 2011
- Datum publicatie
- 13 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ1111
- Zaaknummer
- 200.082.491-01
Inhoudsindicatie
Betalingsopdracht betaling griffierecht op laatste dag van de termijn gegeven. Bedrag één dag later binnengekomen. Een dag te laat betaald. Ontslag van instantie.
Uitspraak
Gerechtshof ‘s-Gravenhage
sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.082.491/01
zaaknummer rechtbank 380530 / KG ZA 10-1427
arrest d.d. 12 april 2011
inzake
LIONS BEDDEGOED B.V. tevens handelend onder de naam LION BEDDENSHOP,
gevestigd te Kwintsheul, gemeente Westland,
appellante,
hierna te noemen: appellante,
advocaat: mr. M.S. van Dijk te Rotterdam,
tegen:
1. GOLDEN DREAM B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
2. [A],
wonende te [Woonplaats] ([Land])
3. FIRMA EMPIRE,
gevestigd te Rumia (Polen)
geïntimeerden,
hierna te noemen: geïntimeerden,
advocaat: mr. H. Maatjes te Amsterdam.
Het geding
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, van 1 februari 2011.
Appellante heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor genoemde vonnis en heeft geïntimeerden gedagvaard om op de rol van 22 februari 2011 voor dit hof te verschijnen.
Appellante heeft de zaak tegen 22 februari 2011 aangebracht. Voor geïntimeerden heeft zich een advocaat gesteld. Ook geïntimeerden zijn op die rol bij advocaat verschenen.
De zaak is op 22 februari 2011 aangehouden tot de rol van 29 maart 2011 voor: Afwachten griffierecht partijen.
Appellant heeft niet binnen vier weken na de eerste roldag het griffierecht betaald.
Op 31 maart 2011 heeft de advocaat van appellante een fax naar de griffie van dit gerechtshof gestuurd.
Als bijlage bij deze fax heeft de advocaat van appellante een betalingsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij zijn bank (ING Bank Electronic Banking) op 22 maart 2011 de opdracht heeft gegeven het verschuldigde griffierecht te betalen. Uit het overzicht van het bankrekeningnummer van het hof blijkt dat het verschuldigde griffierecht op 23 maart 2011 bij het hof is binnengekomen.
In verband met het achterwege blijven van een tijdige betaling van het griffierecht heeft het hof op 29 maart 2011 bepaald dat heden arrest wordt gewezen op basis van het griffiedossier.
De motivering van de beslissing
1. De zaak is voor het eerst uitgeroepen op 22 februari 2011. Volgens art. 3 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) moet appellant ervoor zorgen dat binnen vier weken na 22 februari 2011, dus uiterlijk 22 maart 2011, het griffierecht is bijgeschreven op de rekening van dit hof. Appellante heeft niet tijdig betaald.
2. Uit het door appellante opgestuurde bewijsstuk blijkt dat appellante op 22 maart 2011 om 13.57 uur haar bank opdracht heeft gegeven om het griffierecht over te maken. Uit het rekeningoverzicht van The Royal Bank of Scotland blijkt dat het griffierecht op 23 maart 2011 is bijgeschreven op de rekening van het hof. Dat is een dag te laat. Als appellante op 22 maart 2011 zeker had willen stellen dat het griffierecht tijdig zou zijn ontvangen, had zij het griffierecht telefonisch moeten overmaken. Dat heeft zij niet gedaan. Van omstandigheden als bedoeld in art. 127a lid 3 Rv., dat de toepassing van art. 127 lid 2 Rv., gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, is niet gebleken.
Nu appellante niet tijdig tot betaling van het griffierecht is overgegaan, zullen geïntimeerden
overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van deze instantie worden ontslagen en zal appellante worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
- ontslaat geïntimeerden van deze instantie,
- veroordeelt appellante in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerden vastgesteld op € 649,- voor verschotten en op € 447,- voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, E.J. van Sandick en A.G.M. Zander en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 april 2011.