Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-01-2006, AV5206, C0401468

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-01-2006, AV5206, C0401468

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 januari 2006
Datum publicatie
16 maart 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AV5206
Zaaknummer
C0401468

Inhoudsindicatie

De vordering tot schadevergoeding wegens tekortkomingen (aan woning als gevolg van vochtprobleem) is door de rechtbank afgewezen, omdat niet binnen de in art. 7:23 BW bedoelde "bekwame tijd" zou zijn geklaagd.

Uitspraak

typ. NJ

rolnr. C0401468/MA

ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,

vijfde kamer, van 31 januari 2006,

gewezen in de zaak van:

[appellant sub 1] en

[appellante sub 2],

echtelieden,

beiden wonende te [woonplaats],

appellanten bij exploot van dagvaarding van

14 oktober 2004,

procureur: mr. E.G.M. van Ewijk,

tegen:

[geïntimeerde sub 1] en

[geïntimeerde sub 2],

echtelieden,

beiden wonende te [woonplaats],

geïntimeerden bij gemeld exploot,

procureur: mr. M.J.C. Zuurbier,

op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van

25 augustus 2004 tussen appellanten - hierna in enkelvoud [appellanten] - als eisers en geïntimeerden - hierna in enkelvoud [geïntimeerden] - als gedaagden.

1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 90398/HAZA 04-184)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en de daarin genoemde stukken.

2. Het geding in hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Het verloop van het geding blijkt uit de volgende voor uitspraak overgelegde, als ingelast te beschouwen stukken:

- de appèldagvaarding

- de memorie van grieven met producties

- de memorie van antwoord

[appellant] concludeert tot vernietiging met toewijzing alsnog van zijn vorderingen. [geïntimeerde] concludeert tot bekrachtiging.

3. De gronden van het hoger beroep

Het hof verwijst naar de vijf grieven zoals geformuleerd in de memorie van grieven.

4. De beoordeling

4.1. Voor de vaststaande feiten wordt verwezen naar de niet bestreden weergave daarvan onder punt 2, eerste alinea, van het vonnis waarvan beroep. De vordering tot schadevergoeding wegens tekortkomingen is door de rechtbank afgewezen, omdat niet binnen de in art. 7:23 BW bedoelde "bekwame tijd" zou zijn geklaagd. Daartegen richten zich grieven 1 tot en met 4 van het hoger beroep. Grief 5 betreft de weergave in het proces-verbaal van comparitie van partijen.

Een en ander brengt met zich mede, dat indien (in het bijzonder) grieven 1 tot en met 4 slagen en het beroep op het verstrijken van de "bekwame tijd" zou worden verworpen, het hof alsnog moet overgaan tot de inhoudelijke behandeling waaraan de rechtbank niet is toegekomen.

4.2. [geïntimeerde] had een huis verkocht aan [appellant]; levering vond plaats op 11 oktober 2002. Bekend was dat er een vochtprobleem in de kelder was, voor herstel waarvan krachtens afspraak [geïntimeerde] zorg diende te dragen.

Volgens [appellant] werd echter na levering een tweede vochtprobleem in de kelder ontdekt, en wel, aldus [appellant] bij inleidende dagvaarding, omstreeks een maand na levering, dus in november 2002. Bij memorie van grieven stelde hij nogmaals, dat het tweede probleem werd waargenomen op 20 november 2002 (toen er 1 tot 1 1/2 cm water in de grote kelder stond) en nogmaals op 10 december 2002.

Vast staat, dat [appellant] voor het eerst schriftelijk heeft geklaagd op 15 februari 2003 (of hij eerder telefonisch heeft geklaagd komt verderop aan de orde). Dat was dus bijna drie maanden na 20 november 2002 en ruim twee maanden na 10 december 2002.

Onder verwijzing naar een arrest van dit hof van 16 maart 2004 heeft [appellant] gezegd, dat de termijn pas ging lopen zodra hij van het oordeel van de door hem ingeschakelde deskundige op de hoogte was. Dit standpunt berust op een onjuiste uitleg van bedoeld arrest. In dat geval heeft het hof geoordeeld dat zelfs uitgaande van het voor de klagende partij gunstigste aanvangstijdstip, de termijn hoe dan ook ruimschoots was verstreken. Dat zegt niets over hoe het hof geoordeeld zou hebben als de termijn uitgaande van laatstbedoeld tijdstip nog niet, maar uitgaande van een eerder tijdstip (bijvoorbeeld van feitelijke ontdekking) wel zou zijn verstreken.

Een verwijzing naar het arrest, eveneens van dit hof, van 20 maart 2001, NJ 2002-67 is dan meer op zijn plaats. Daarin is het hof uitgegaan van een termijn van twee maanden. Ook al is dat geen onwrikbaar gegeven, als richtsnoer staat deze termijn nog steeds overeind. In het onderhavige geval ziet het hof geen aanleiding om van de in het arrest van 2001 genoemde termijn van twee maanden af te wijken. Er valt ook niet in te zien waarom [appellant], als de lekkage inderdaad zo ernstig was als hij zegt (1 - 11/2 cm water in de grote kelder), het resultaat van een deskundigenonderzoek zou moeten afwachten vooraleer een klacht bij de verkoper te kunnen deponeren. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld, dat als de brief van

15 februari 2003 de eerste klacht was, dit te laat was gelet op het tijdstip van ontdekking van het gebrek.

4.3. Volgens [appellant] heeft hij echter ook telefonisch geklaagd bij de makelaar [makelaar]; hij stelt op 31 december 2002 gedurende 16 seconden contact te hebben gehad met het kantoor van de makelaar. [geïntimeerde] stelt, dat zijn kantoor tussen Kerst en de jaarwisseling gesloten is en dat dan het antwoordapparaat aan staat, en dat 16 seconden naar normale maatstaven te kort zijn om een inhoudelijk gesprek te voeren, zeker als er nog eerst doorverbonden moest worden.

Aan bewijs dienaangaande komt het hof niet toe vanwege het volgende.

4.4 Volgens de rechtbank blijkt nergens uit dat [makelaar] ook na de koop nog aangemerkt kon worden als vertegenwoordiger van de verkoper [geïntimeerde].

Onder omstandigheden is denkbaar, dat een makelaar ook na verkoop gedurende enige tijd (enkele weken/maanden) nog een zeer beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid overhoudt, bijvoorbeeld door als "brievenbus" voor klachten te fungeren, zodat, als dan binnen de in art. 7:23 lid 1 BW bedoelde termijn bij hem wordt geklaagd, dat als tijdig zou kunnen worden aangemerkt.

De lezing van [appellant] omtrent het beweerdelijk op 31 december 2001 met [makelaar] gevoerde telefoongesprek volgend: In dit geval had de makelaar niet verklaard de klacht te zullen doorleiden aan de verkoper, maar aan [appellant] te kennen gegeven dat deze zich rechtstreeks moet wenden tot de verkoper. In dit verband verklaarde [appellant] bij gelegenheid van de comparitie van partijen: "[makelaar] heeft mij toen geadviseerd om de verkopers aansprakelijk te stellen." Een dergelijke uitlating was onvoldoende voor [appellant] om aan te nemen, hetzij dat [makelaar] voor zichzelf nog enige taak als vertegenwoordiger (hoe beperkt ook) zag weggelegd, hetzij dat hij de klacht zou doorgeleiden aan de verkoper.

Dit betekent dat ook in de door [appellant] verdedigde lezing hij met zijn jegens de makelaar geuite klacht niet geacht kan worden tijdig bij de verkoper te hebben geklaagd.

[appellant] verbindt nog gevolgen aan de brief van [makelaar] van 27 februari 2003, doch die brief dateert van latere datum, en uit de aard der zaak kan aan een latere brief niet worden ontleend dat deze wijst op het bestaan van eerdere vertegenwoordigingsbevoegdheid.

4.5. Het vorenstaande betekent dat grieven 1 tot en met 4 falen. [appellant] heeft, wat het tweede vochtprobleem betreft, te laat geklaagd.

4.6. Grief 5: volgens [appellant] is in het proces-verbaal ten onrechte niets opgenomen over hetgeen is voorgevallen met betrekking tot onderhandelingen over het eerste vochtprobleem. Terecht heeft [geïntimeerde] opgemerkt, dat gebruikelijk is dat omtrent onderhandelingen niets in het proces-verbaal wordt opgenomen. Deze grief faalt dus.

Overigens dient opgemerkt te worden, dat [geïntimeerde], althans in hoger beroep, stelt zijn verantwoordelijkheid voor het eerste vochtprobleem - het minst ernstige van de twee - niet te willen ontlopen. De kwestie van het te laat klagen speelt hierbij niet, omdat immers bij gelegenheid van de koop hieromtrent afspraken waren gemaakt. [geïntimeerde] moet deze uitspraken gestand doen, doch tot enige veroordeling thans leidt dit niet, reeds omdat, voor zover de rechtbank geacht zou moeten worden met haar afwijzing van de totale vordering, tevens een deel van de vordering betreffende het eerste vochtprobleem impliciet te hebben afgewezen, tegen die (impliciete) beslissing geen grief is gericht.

4.7. Nu alle grieven falen dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure.

5. De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep;

veroordeelt appellanten in de kosten van het geding, aan de zijde van geïntimeerden tot heden begroot op E 945,-- aan verschotten en E 1.158,--;

Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Feddes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 31 januari 2006.

griffier rolraadsheer