Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-10-2006, AZ1065, 20-006127-04
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-10-2006, AZ1065, 20-006127-04
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 oktober 2006
- Datum publicatie
- 27 oktober 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ1065
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BC9412, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BC9412
- Zaaknummer
- 20-006127-04
- Relevante informatie
- Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer [Tekst geldig vanaf 01-10-2010] [Regeling ingetrokken per 2010-10-01] art. bijlage I, Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 30-03-2024 tot 01-01-2025] art. 18.18, Wet op de economische delicten [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 15-11-2025]
Inhoudsindicatie
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 18.18 van de Wet milieubeheer.
Uit de omschreven feiten en omstandigheden, waaronder in het bijzonder de feitelijke werkzaamheden die verdachte heeft verricht nadat zij op de hoogte was gesteld van het feit dat de bij verdachte in huur zijnde opslagsilo's lekten, blijkt naar het oordeel van het hof afdoende dat verdachte zich tezamen en in vereniging met [rechtspersoon] opzettelijk heeft gedragen in strijd met voorschriften verbonden aan de aan [rechtspersoon] verleende milieuvergunning.
Uitspraak
Parketnummer: 20-006127-04
Uitspraak : 10 oktober 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 november 2004 in de strafzaak met parketnummer
01-075210-04 tegen:
[verdachte],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte terzake het ten laste gelegde vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
A1
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen d.d.
11 april 2006 en 26 september 2006 in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
A2
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, zoals gedaan bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 26 september 2006, welke vordering ertoe strekt dat het beroepen vonnis zal worden vernietigd en dat het hof opnieuw rechtdoende verdachte terzake het ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 2.000,--.
A3
Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen zijdens verdachte naar voren is gebracht, in het bijzonder ook van hetgeen door de vertegenwoordiger, de heer [vertegenwoordiger verdachte], bij die gelegenheid naar voren is gebracht, alsmede van het pleidooi van de raadsman,
mr. Van Groningen, die gepleit heeft overeenkomstig de inhoud van de door hem overgelegde pleitnotities.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 21 augustus 2003 te [plaatsnaam], tezamen en in vereniging met (een) ander(en), terwijl aan [bedrijf 1] door Burgemeester en Wethouders van de gemeente [plaatsnaam] bij besluit van 24 november 1998 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel [adres], kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam], oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in Categorie 7 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers
- werden, terwijl zich een onvoorziene gebeurtenis had voorgedaan waardoor hinderveroorzakende stoffen buiten de inrichting waren gekomen, niet onmiddellijk maatregelen getroffen om zoveel mogelijk de gevolgen te beperken en/of werd hiervan niet terstond kennis gegeven aan het bevoegd gezag en/of de gemeentelijke brandweer en/of
- werden mankementen en/of lekkages welke schade of hinder voor de omgeving tot gevolg hadden, niet zo snel mogelijk ongedaan gemaakt en/of
- geschiedde het pompen van producten in of uit een tank niet zoveel mogelijk zonder lekken of morsen en/of werd gemorst product niet direct verwijderd en opgeslagen in een afgesloten vat of container, immers werd product overgepompt middels een slang welke lekte waardoor product in een put terecht kwam en/of
- werden in het openbaar riool voor de afvoer van hemelwater (schoonwaterriool) andere afvalwaterstromen gebracht dan vergund, immers werd in het openbaar riool voor de afvoer van hemelwater meststof en/of Gevakal gebracht.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 21 augustus 2003 te [plaatsnaam], tezamen en in vereniging met een ander, terwijl aan [bedrijf 1] door Burgemeester en Wethouders van de gemeente [plaatsnaam] bij besluit van
24 november 1998 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente op het perceel [adres], kadastraal bekend gemeente [plaatsnaam], oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in Categorie 7 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zich, opzettelijk heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers
- werden, terwijl zich een onvoorziene gebeurtenis had voorgedaan waardoor hinderveroorzakende stoffen buiten de inrichting waren gekomen, niet onmiddellijk maatregelen getroffen om zoveel mogelijk de gevolgen te beperken en werd hiervan niet terstond kennis gegeven aan het bevoegd gezag en de gemeentelijke brandweer en
- werden mankementen en lekkages welke schade of hinder voor de omgeving tot gevolg hadden, niet zo snel mogelijk ongedaan gemaakt en
- geschiedde het pompen van producten in of uit een tank niet zoveel mogelijk zonder lekken of morsen en werd gemorst product niet direct verwijderd en opgeslagen in een afgesloten vat of container, immers werd product overgepompt middels een slang welke lekte waardoor product in een put terecht kwam en
- werden in het openbaar riool voor de afvoer van hemelwater (schoonwaterriool) andere afvalwaterstromen gebracht dan vergund, immers werd in het openbaar riool voor de afvoer van hemelwater meststof gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
B1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B2
Ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is van de zijde van de verdediging aangevoerd, althans zo verstaat het hof de verweren, dat:
i) de aan [bedrijf 1] verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer niet door het wettelijke bevoegd gezag is afgegeven;
ii) verdachte geen (mede)drijver van de inrichting is;
iii) verdachte geen (mede-)pleger van het ten laste gelegde feit is.
Het hof overweegt ten aanzien van deze onderdelen in de hierna volgende overwegingen onder B3 (i), B4 (ii), B5 en B6 (iii) als volgt.
B3
De raadsman heeft ter adstructie van het onder B2, i) genoemde verweer betoogd dat in casu, kort weergegeven, de vergunning door Burgemeester en Wethouders van de gemeente [plaatsnaam] is verleend, terwijl Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag was om tot verlening van de vergunning over te gaan. Dat een eerdere door Gedeputeerde Staten verleende vergunning in januari 1997 is vernietigd en dat daarna nog geen nieuwe vergunning is verleend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat door [bedrijf 1]
op 27 november 1997 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer is ingediend
(proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 maart 2006, mutatienummer LJN PL2214/06-031375).
Op de aanvraag is bij besluit van 24 november 1998 door Burgemeester en Wethouders van de gemeente [plaatsnaam] positief beslist, waardoor de milieuvergunning alstoen is verkregen.
Het verweer van de verdediging mist, voorzover is gesteld dat er geen nieuwe vergunning is verleend, derhalve feitelijke grondslag. Alleen al om die reden dient het verweer te worden verworpen.
Voorzover door de verdediging wordt betoogd dat uit de brief van de gemeente [plaatsnaam] d.d. 27 februari 2006 volgt dat het bedrijf [bedrijf 2] (voorheen [bedrijf 1]) thans valt onder het bevoegd gezag van de Provincie Noord-Brabant, overweegt het hof als volgt.
In voornoemde brief wordt verwezen naar een overleg waaruit zou blijken dat [bedrijf 2] een traject is gestart om voor de locaties [straatnaam] 6 en [straatnaam] 10 een gezamenlijke vergunning ingevolge de Wet milieubeheer aan te vragen bij de Provincie. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof niet dat de vergunning verleend bij besluit van 24 november 1998 door Burgemeester en Wethouders van de gemeente [plaatsnaam] niet langer van kracht zou zijn, omdat de Provincie bevoegd zou zijn. Het is weliswaar mogelijk dat (in de toekomst) bijvoorbeeld door schaalvergroting van het bedrijf ook de vergunningstechnische status van het bedrijf zal veranderen, maar dat heeft geen invloed op de feitelijke vergunning zoals die thans in zoverre bestaat en is derhalve ook niet van invloed op de vergunning onder voorschriften, zoals die ten tijde van het gepleegde feit vigeerde.
Het hof verwerpt het verweer.
B4
Met betrekking tot hetgeen door zowel de advocaat-generaal als door de raadsman terzake het (mede)drijven van de inrichting is betoogd, overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat de steller van de tenlastelegging deze op zulk een wijze heeft geredigeerd, althans het gerechtshof kan de tenlastelegging slechts aldus lezen en verstaan, dat - kort gezegd - wordt ten laste gelegd (mede-)plegen van overtreding van een voorschrift krachtens artikel 18.18 van de Wet milieubeheer.
De opvatting dat aan verdachte wordt verweten dat zij zich als (mede)drijver van de inrichting, een begripsomschrijving welke ziet op "hoofdstuk 8. Inrichtingen" van de Wet milieubeheer, opzettelijk heeft gedragen in strijd met voorschriften verbonden aan de aan [bedrijf 1] verleende milieuvergunning, is naar 's hofs oordeel gelet op de redigering van de tenlastelegging dan ook feitelijk onjuist.
Mitsdien worden alle verweren ten aanzien van het (mede)drijverschap van verdachte om die reden verworpen.
B5
Ten aanzien van het (mede-)plegen van het bewezen verklaard feit overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zijn in zijn algemeenheid de navolgende feiten en omstandigheden vast komen te staan.
- op 18 augustus 2003 hebben personeelsleden van [bedrijf 1] geconstateerd dat twee op het perceel [adres] te [plaatsnaam] staande opslagsilo's, genaamd V210 en V220 en in eigendom bij [bedrijf 1] bruine vloeistof zijn gaan lekken, op een manier die wordt omschreven als "zweten" van de silo's;
- de heer [naam], de directeur van [bedrijf 1], heeft hierop diezelfde dag contact opgenomen met de heer [vertegenwoordiger verdachte], vertegenwoordiger van verdachte, om te melden dat (ondermeer) de opslagsilo V-220, in verhuur bij verdachte, vloeistof lekte;
- verdachte noch diens medeverdachte [bedrijf 1] heeft dit als ongewoon voorval bij de gemeente of de brandweer gemeld;
- personeel van verdachte is/zijn op diezelfde dag, 18 augustus 2003, met een bedrijfsvoertuig van verdachte naar het terrein van [bedrijf 1], en met medeweten van de directeur van [bedrijf 1], op het perceel [adres] te [plaatsnaam] gegaan om de bruine vloeistof over te pompen van de lekkende opslagsilo's naar een andere opslagsilo;
- de overpompwerkzaamheden door het personeel van verdachte hebben (overdag) meerdere dagen geduurd;
- op 21 augustus 2003 zijn de heer [naam], als vertegenwoordiger van de gemeente op eigen initiatief en op zoek naar de oorzaak van de stankoverlast, die al vanaf 21 augustus 2003 de omgeving hinderde, in het bijzijn van politieambtenaar [verbalisant], de gemeentelijke brandweer en de heer [naam], beëdigd monsternemer bij het Waterschap de Aa, het terrein van [bedrijf 1] op het perceel [adres] te [plaatsnaam] opgegaan;
- verbalisant [verbalisant] heeft de putdeksel bij de hoofdafsluiter van het riool geopend en zag toen dat een gekleurde en stinkende vloeistof door het riool stroomde en dat deze het bedrijfsriool verliet richting gemeentelijk riool waarmee de vermoedelijke oorzaak bekend was;
- na deze constatering van verbalisant [verbalisant] is door hem de hoofdafsluiter van het terrein afgesloten;
- de verbalisanten hebben geconstateerd dat twee opslagsilo's lekten en dat er vloeistof in het riool liep;
- de verbalisant [verbalisant] heeft gezien dat er twee slangen aan de opslagsilo V-220 waren gekoppeld en dat deze slangen liepen naar een bedrijfsvoertuig van verdachte naar een daaraan gekoppelde pomp;
- de verbalisant [verbalisant] heeft gezien dat er vanaf de pomp een blauwe slang liep richting een andere silo, opslagsilo V-230;
- de verbalisant [verbalisant] heeft gezien dat de blauwe slang, waar druk op stond, op een put lag en dat de blauwe slang bol stond;
- de verbalisant [verbalisant] heeft gezien dat de blauwe slang lek was, in die zin dat hij de slang heeft vastgepakt en hij heeft gezien dat er twee kleine gaatjes in de blauwe slang zaten die bruine vloeistof lekte/spoot in de rioolput, precies op het punt waar de blauwe slang op de put lag;
- nadien, op 22 augustus 2003 is er begonnen met het schoonspoelen van het bedrijfsriool, waarbij het bedrijfsriool in de nabijheid van de betreffende lekkende opslagsilo's is gecompartimenteerd middels ballonnen.
Meer specifiek is ten aanzien van het aandeel van verdachte het navolgende gebleken.
- in de periode van 18 augustus 2003 tot en met 21 augustus 2003 huurde verdachte twee opslagsilo's van [bedrijf 1];
- het terrein waarop de opslagsilo's zich bevinden is - blijkens de huurovereenkomst - voor huurder toegankelijk (tijdens werkdagen van 07.00 uur tot 17.00 uur);
- de heer [naam], de directeur van [bedrijf 1], heeft op 18 augustus 2003 contact heeft opgenomen met de vertegenwoordiger van verdachte, om te melden dat een opslagsilo lekte, waarna verdachte diezelfde dag op het terrein van [bedrijf 1] en met medeweten van de heer [naam], directeur van [bedrijf 1], is begonnen met overpompen;
- verdachte heeft naar eigen zeggen overpompwerkzaamheden verricht in de uren waarop het haar was toegestaan om het terrein van [bedrijf 1] te betreden;
- verdachte heeft naast het overpompen gedurende de uren op werkdagen van 07.00 uur tot 17.00 uur geen andere maatregelen getroffen om de ontstane situatie te verhelpen.
B6
Uit de hiervoor onder B5 gerelateerde feiten en omstandigheden, waaronder in het bijzonder de feitelijke werkzaamheden die verdachte heeft verricht nadat zij op de hoogte was gesteld van het feit dat de bij verdachte in huur zijnde opslagsilo's lekten, in onderlinge samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van het hof afdoende dat verdachte zich op 21 augustus 2003 tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] opzettelijk heeft gedragen in strijd met voorschriften verbonden aan de aan [bedrijf 1] verleende milieuvergunning, waarbij het hof voorop stelt dat het strafrechtelijk verwijt dat verdachte wordt gemaakt niet ziet op het ontstaan van de lekkage, doch op - kort samengevat - het niet treffen van adequate maatregelen nadat de lekkage is ontstaan.
B7
In dit verband overweegt het hof voorts dat het exploiteren van een onderneming met een omvang als die van verdachte in de regel gepaard gaat met het opslaan en vervoeren van (soms zeer) grote hoeveelheden meststoffen. Onder die omstandigheden had verdachte als professionele speler in de meststoffenbranche een verantwoordelijkheid voor de meststoffen, waarover overigens geen discussie bestaat dat deze aan verdachte toebehoorde, teneinde deze meststoffen op een voor het milieu veilige wijze op te slaan en in de inrichting opgeslagen te houden. In die hoedanigheid had verdachte zich ook moeten vergewissen dat haar handelen bleef binnen hetgeen [bedrijf 1] overeenkomstig de vergunning, met de bijbehorende voorschriften, was vergund, inclusief de meldingsplicht van een ongewoon voorval aan de bevoegde autoriteiten.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
C1
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, juncto bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer en artikel 1a van de Wet op de economische delicten en is strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
C2
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
D1
Ter gelegenheid van de terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman van verdachte een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld, op basis waarvan verdachte van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen. De verdediging stelt in dit verband dat verdachte niet verantwoordelijk is voor de staat van onderhoud en kan derhalve voor de lekkages van de silo's niet verantwoordelijk worden gehouden.
D2
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Zoals onder B6 en B7 reeds is overwogen ziet het verwijt dat verdachte wordt gemaakt niet op het ontstaan van de lekkages en derhalve ook niet op de staat van onderhoud van de silo's, maar kort gezegd op het niet treffen van adequate maatregelen zoals in de vergunningsvoorschriften wordt voorgeschreven.
D3
Naar 's hofs oordeel kan verdachte zich derhalve rechtens niet beroepen op afwezigheid van alle schuld.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
E1
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de straftoemeting heeft het hof er in het bijzonder rekening mee gehouden dat er na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken.
E2
Het hof heeft bij de op te leggen straf in het bijzonder acht geslagen op de stankoverlast die door het bewezen verklaarde is ontstaan alsmede op de inspanningen die overheidsinstanties nadien hebben moeten nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 47, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer en artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro).
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. A. de Lange en mr. W.J.B. Zeyl,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.A. van Ham, griffier,
en op 10 oktober 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W.J.B. Zeyl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.