Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-11-2007, BB9070, C200600694/MA

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-11-2007, BB9070, C200600694/MA

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 november 2007
Datum publicatie
29 november 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BB9070
Formele relaties
Zaaknummer
C200600694/MA

Inhoudsindicatie

Onbetaald laten huurtermijnen. Verweer dat geen kwitanties zijn afgegeven. Geen omkering bewijslast.

Uitspraak

C0600694/MA

ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,

sector civiel recht,

zevende kamer, van 20 november 2007,

gewezen in de zaak van:

[X.],

wonende te [woonplaats],

appellant bij exploot van dagvaarding van 30 mei 2006,

verder te noemen: [X.] of huurder,

procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,

tegen:

[Y.],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde bij gemeld exploot,

verder te noemen: [Y.] of verhuurder,

procureur: mr. P.L.M.F. Roosendaal,

op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen onder zaak/rolnummer 203833 CV EXPL 05-5396 gewezen vonnis van 1 maart 2006 tussen huurder als eiser in oppositie en verhuurder als gedaagde in oppositie.

1. Het verloop van het geding in eerste aanleg

Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis alsmede naar de tussenvonnissen van 12 oktober 2005 en 8 november 2005 en het verstekvonnis van 6 juli 2005.

2. Het verloop van het geding in hoger beroep

2.1. Bij memorie van grieven heeft huurder één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de drie genoemde vonnissen beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vorderingen van verhuurder.

2.2. Bij memorie van antwoord, met bijlagen, heeft verhuurder de grief bestreden.

2.3. Huurder heeft nog een akte genomen; verhuurder een antwoordakte.

2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.

3. De gronden van het hoger beroep

De grief keert zich tegen het verlenen van de bewijsopdracht aan huurder in het mondeling tussenvonnis van 8 november 2005.

4. De beoordeling

4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.

4.1.1. Huurder huurde van verhuurder de woning aan de [adres] te [woonplaats] tegen een huurprijs van € 450,- per maand.

4.1.2. Bij verstekvonnis van 6 juli 2005 werd de huurovereenkomst ontbonden en werd huurder veroordeeld tot betaling van onder meer achterstallige huur ten belope van € 2.400,-.

4.1.3. Bij vonnis van 12 oktober 2005 in de verzetprocedure heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie vond plaats op 8 november 2005. Het proces-verbaal van de zitting vermeldt onder meer:

Met instemming van beide partijen wijst de kantonrechter mondeling vonnis.

De kantonrechter wijst ter zitting vonnis en laat oppossant toe om te bewijzen door alle middelen rechtens, meer in het bijzonder door het horen van getuigen:

feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de heer [Y.] stelselmatig weigerde kwitanties af te geven, nadat de huur contant werd betaald;

feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat het restant van de huur over de maand december 2004 ten belope van € 150,- door [X.] is betaald alsook de huur over de maanden januari t/m 2005 (€ 450,- per maand).

4.1.4. Na het horen van getuigen heeft de kantonrechter in het eindvonnis geoordeeld dat huurder het hem opgedragen bewijs niet heeft geleverd.

4.1.5. De grief keert zich tegen het opdragen van bewijs aan huurder in het ter comparitie van 8 november 2005 gewezen vonnis.

4.2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep.

4.2.1. Verhuurder heeft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep bepleit op de grond dat huurder geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het tussenvonnis van 8 november 2005, maar – zulks blijkens de appeldagvaarding – tegen het eindvonnis van 1 maart 2006.

Dit verweer faalt. Wie verzuimd heeft in de appeldagvaarding een tussenvonnis te vermelden, kan het tussenvonnis nog door middel van het formuleren van grieven tegen beslissingen in het tussenvonnis in de memorie van grieven, in het appel betrekken (Wendels/Snijders (2003) nr. 53, Ras/Hammerstein (2004) nr. 3 en HR 26 oktober 2001, NJ 2001/665.

4.2.2. Verhuurder roept dan de niet-ontvankelijkheid in op de grond dat het vonnis van 8 november 2005 werd gewezen met instemming van beide partijen. Tevergeefs. Het feit dat huurder in eerste instantie heeft ingestemd met vonniswijzen waarin hem een bewijsopdracht wordt verleend ontneemt hem niet de mogelijkheid dat vonnis in hoger beroep ten toets te brengen. Het aanvaarden van een bewijsopdracht houdt niet in een afstand van het recht om tegen die beslissing in hoger beroep te komen of een berusting in het tussenvonnis. Voor niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep is vereist dat huurder uitdrukkelijk heeft berust in het tussenvonnis en aldus ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven of een houding heeft aangenomen zich bij die beslissing neer te leggen en van die beslissing niet in hoger beroep te zullen komen. Daarvan is niet kunnen blijken. Vgl. onder andere HR 30 juni 2006, NJ 2006/ 364.

4.2.3. Het hoger beroep is mitsdien ontvankelijk.

4.3. De bewijslastverdeling

4.3.1. Voorop dient te worden gesteld – en partijen gaan daar ook terecht van uit - dat op huurder in beginsel de bewijslast rust voor het betalen van de overeengekomen huurpenningen nu het huurder is die zich ter bevrijding uit zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst op betaling beroept.

4.3.2. Ingevolge artikel 150 Rv zou op verhuurder de bewijslast rusten indien dit blijkt uit enige bijzondere regel of als uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast volgt.

4.3.3. Ter onderbouwing van zijn stellingen beroept huurder zich op artikel 6:48 lid 1 BW, luidende:

De schuldeiser is verplicht voor iedere voldoening een kwitantie af te geven, tenzij uit overeenkomst, gewoonte of billijkheid anders voortvloeit.

Vast staat wel dat hier uit de overeenkomst, gewoonte en billijkheid niet anders voortvloeit. Verhuurder is derhalve verplicht kwitanties af te geven.

4.3.4. Huurder stelt: ‘Vast staat immers dat [Y.] nooit kwitanties (of enig ander bewijs van betaling) aan [X.] verstrekte’. Deze stelling is niet juist waar het betreft de wel betaalde huur-termijnen. Verhuurder stelt juist expliciet wel kwitanties te hebben verstrekt. Ten aanzien van de niet betaalde termijnen erkent verhuurder geen kwitanties te hebben verstrekt, maar dat hoeft uiteraard ook niet.

4.3.5. Alleen als zou komen vast te staan (dat wil zeggen: als huurder bewijst) dat verhuurder nooit kwitanties verstrekte – of stelselmatig weigerde deze af te geven zoals de kantonrechter het formuleerde – zou aan omkering van de bewijslast gedacht kunnen worden. Dan overigens niet op grond van artikel 6:48 lid 1 BW maar op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het is terecht dat de kantonrechter huurder belastte met het bewijs van die stelling, nu huurder zich daarop beriep. Dit bewijs is evenwel niet door huurder geleverd, zoals de kantonrechter vaststelde en waartegen niet is gegriefd.

4.3.6. Niet aanvaard kan worden – welk standpunt huurder kennelijk mede huldigt – dat de bewijs-last voor het onbetaald blijven van huurtermijnen op de verhuurder rust zolang de verhuurder niet aan de hand van kwitanties de wel betaalde termijnen heeft bewezen, althans door de huurder ondertekende (kopieën van die) kwitanties in geding heeft gebracht. De blote (betwiste en onbewezen) stelling van huurder, als zou verhuurder ook ten aanzien van de wel betaalde huurtermijnen geen kwitanties hebben verstrekt, kan niet leiden tot omkering van de bewijslast, ook niet op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid.

4.3.7. De grief faalt mitsdien. Huurder biedt weliswaar in algemeen gestelde bewoordingen bewijs aan, maar hij geeft niet aan welke feiten en omstandigheden hij wenst te bewijzen, noch hoe de feiten en omstandigheden dan tot een ander oordeel kunnen leiden.

4.4. De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd en huurder zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen.

5. De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;

veroordeelt huurder in de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van verhuurder gevallen, tot op heden begroot op € 248,- voor vast recht en op € 948,- voor salaris procureur, op de voet van artikel 243 Rv te voldoen aan de griffier van dit hof.

Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 20 november 2007.