Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-06-2008, BD9790, 103.004.556
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-06-2008, BD9790, 103.004.556
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 juni 2008
- Datum publicatie
- 12 augustus 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2008:BD9790
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BK4995, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BK4995
- Zaaknummer
- 103.004.556
Inhoudsindicatie
[appellant] merkt verder op dat Allianz onverplicht heeft betaald en vermeldt hierbij “zie arrest Hoge Raad”. Indien [appellant] hiermee beoogt te verwijzen naar het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 2004, kan het hof deze verwijzing niet plaatsen aangezien de betaling door de verzekeraar van [appellant] daar niet in voorkomt. Door [appellant] wordt ook niet aangegeven op welke passage van het arrest van 14 mei 2004 zij doelt of, indien zij enig ander arrest op het oog heeft, welk arrest dat zou moeten zijn. [appellant] licht niet toe waaruit blijkt dat de betaling door de verzekeraar onverplicht zou zijn geschied. Het ligt voor de hand dat de betaling voortvloeit uit de AVB-verzekering van [appellant]. In dat geval valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat een uitkering door de verzekeraar aan [appellant] als onverplicht heeft te gelden of als onverschuldigde betaling kan worden aangemerkt. Voor het overige is gesteld noch gebleken dat deze uitkering onder enig voorbehoud is gedaan, zodat het ervoor gehouden dient te worden dat de verzekeraar zonder meer heeft uitgekeerd.
Het gegeven dat de AVB-verzekeraar aan [appellant] heeft uitgekeerd, impliceert naar het oordeel van het hof dat [appellant] onder die verzekering was gedekt voor de aansprakelijkheid waar het hier om gaat. Door [appellant] is in ieder geval niets gesteld dat de conclusie kan rechtvaardigen dat dit anders is. Dit brengt mee dat Nationale-Nederlanden zich tegenover [appellant] kan beroepen op het bepaalde in het tweede gedachtestreepje van artikel 8.2 onder c van de toepasselijke polisvoorwaarden, zodat [appellant] geen verzekerde is in de zin van dit artikel. Daarmee is de vraag beantwoord die in het tussenarrest van 13 november 2007 als enige onderwerp van de rechtsstrijd is aangegeven (r.o. 4.1). Hetgeen partijen over verschillende andere onderwerpen naar voren hebben gebracht behoeft verder geen bespreking.
Uitspraak
typ. YH
rolnr. HD 103.004.556
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 3 juni 2008,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid [APPELLANT],
gevestigd te […],
appellante,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
de naamloze vennootschap NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ NV,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
geïntimeerde,
procureur: mr. J.E. Benner,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 13 november 2007 in het geding na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 14 mei 2004.
6. Het verdere verloop van het geding
6.1 Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [appellant] met het doel zoals in het arrest aangegeven onder 4.9.
6.2 [appellant] heeft hierop een akte genomen en Nationale- Nederlanden een antwoordakte.
6.3 Partijen hebben daarna opnieuw de stukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
7. De verdere beoordeling
7.1 In het tussenarrest heeft het hof aangegeven dat [appellant] in de gelegenheid zou worden gesteld (uitsluitend) op de onder 4.9 aangeduide kwestie te reageren en dat van Nationale-Nederlanden geen antwoordakte werd verwacht. Op de rol is dat laatste over het hoofd gezien en is nadat [appellant] haar akte had genomen per abuis aan Nationale-Nederlanden de gelegenheid geboden voor een antwoordakte. Nationale Nederlanden heeft vervolgens een antwoordakte genomen maar het hof zal deze antwoordakte, in overeenstemming met het tussenarrest, buiten beschouwing laten.
7.2 De kwestie waar het hier om gaat, betreft de stelling van Nationale-Nederlanden dat (de rechtsvoorgangster van) Allianz Nederland Schadeverzekering NV inmiddels geruime tijd geleden dekking heeft verleend op de polis van [appellant], waardoor deze geen belang en geen vorderingsrecht (meer) heeft en gelet op het tweede gedachtestreepje van artikel 8.2 onder c. niet als verzekerde kan worden aangemerkt. Deze bepaling uit de polisvoorwaarden van Nationale-Nederlanden is in het tussenarrest onder 4.2 aangehaald en luidt als volgt:
“Verzekerden bij overige aansprakelijkheid zijn:
a. de verzekeringnemer;
b. de bezitter, de bestuurder en de passagiers van een verzekerd object;
c. de houder, indien hij:
- aansprakelijk is voor een gedekte schade die door een onder a. of b. genoemde verzekerde is veroorzaakt,
- niet onder een andere verzekering voor deze aansprakelijkheid is gedekt.”
7.3 Nationale-Nederlanden heeft in haar memorie van antwoord na verwijzing gesteld dat de verzekeraar van [appellant] op
2 april 1996 en 2 maart 1998 aan [appellant] het bedrag heeft vergoed, waartoe [appellant] in de hoofdzaak tegen Delfland is veroordeeld. In haar akte heeft [appellant] deze stelling niet betwist, zodat van de juistheid daarvan uitgegaan dient te worden.
7.4 [appellant] acht dit verweer tardief, in strijd met de goede trouw en een goede procesorde en bovendien in strijd met de opstelling die van een redelijk handelend verzekeraar mag worden verwacht (akte punt 2).
7.5 De stelling die Nationale-Nederlanden naar voren heeft gebracht, betreft niet (alleen) een nieuw verweer maar (mede) een onderbouwing van het eerder door haar ingenomen standpunt dat [appellant] gelet op het tweede gedachtestreepje van artikel 8.2 onder c. niet als verzekerde kan worden aangemerkt. In dit opzicht kan de stelling over de vergoeding door de verzekeraar van [appellant] in ieder geval bij de beoordeling worden betrokken. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het op de weg van [appellant] zelf gelegen had dit gegeven in een aanzienlijk eerder stadium van de procedure kenbaar te maken zodat dit eerder onderdeel van het processuele debat had kunnen uitmaken. Dit brengt mee dat het hof voorbijgaat aan het bezwaar van [appellant], dat overigens alleen uit kwalificaties bestaat en verder niet is onderbouwd of toegelicht.
7.6 [appellant] merkt verder op dat Allianz onverplicht heeft betaald en vermeldt hierbij “zie arrest Hoge Raad”. Indien [appellant] hiermee beoogt te verwijzen naar het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 2004, kan het hof deze verwijzing niet plaatsen aangezien de betaling door de verzekeraar van [appellant] daar niet in voorkomt. Door [appellant] wordt ook niet aangegeven op welke passage van het arrest van 14 mei 2004 zij doelt of, indien zij enig ander arrest op het oog heeft, welk arrest dat zou moeten zijn. [appellant] licht niet toe waaruit blijkt dat de betaling door de verzekeraar onverplicht zou zijn geschied. Het ligt voor de hand dat de betaling voortvloeit uit de AVB-verzekering van [appellant]. In dat geval valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat een uitkering door de verzekeraar aan [appellant] als onverplicht heeft te gelden of als onverschuldigde betaling kan worden aangemerkt. Voor het overige is gesteld noch gebleken dat deze uitkering onder enig voorbehoud is gedaan, zodat het ervoor gehouden dient te worden dat de verzekeraar zonder meer heeft uitgekeerd.
7.7 Het gegeven dat de AVB-verzekeraar aan [appellant] heeft uitgekeerd, impliceert naar het oordeel van het hof dat [appellant] onder die verzekering was gedekt voor de aansprakelijkheid waar het hier om gaat. Door [appellant] is in ieder geval niets gesteld dat de conclusie kan rechtvaardigen dat dit anders is. Dit brengt mee dat Na-tionale-Nederlanden zich tegenover [appellant] kan beroepen op het bepaalde in het tweede gedachtestreepje van artikel 8.2 onder c van de toepasselijke polisvoorwaarden, zodat [appellant] geen verzekerde is in de zin van dit artikel. Daarmee is de vraag beantwoord die in het tussenarrest van 13 november 2007 als enige onderwerp van de rechtsstrijd is aangegeven (r.o. 4.1). Hetgeen partijen over verschillende andere onderwerpen naar voren hebben gebracht behoeft verder geen bespreking.
7.8 De consequentie is dat de vordering van [appellant] tegen Nationale-Nederlanden niet voor toewijzing in aanmerking komt, zodat het tussen deze partijen gewezen vonnis van de rechtbank Arnhem van 19 oktober 1998 zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
8. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van rechtbank Arnhem van 19 oktober 1998, voor zover gewezen tussen [appellant] en Nationale-Nederlanden;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Nationale Nederlanden begroot op E. 1.284,20 aan verschotten en op E. 1.542,85 aan salaris procureur ten aanzien van de procedure bij het gerechtshof Arnhem en op E. 1.631,= aan salaris procureur ten aanzien van de procedure bij dit hof.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Hofkes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 3 juni 2008.