Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-07-2008, BF1315, 06/00410

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-07-2008, BF1315, 06/00410

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 juli 2008
Datum publicatie
18 september 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BF1315
Formele relaties
Zaaknummer
06/00410

Inhoudsindicatie

Gelet op het feit dat in de Algemene wet bestuursrecht, noch in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, noch in enige andere wettelijke bepaling voor een geval als het onderhavige, te weten intrekking van het hoger beroep door de Inspecteur, een wettelijke basis kan worden gevonden voor de bevoegdheid van de belastingrechter voor het toekennen van een vergoeding aan belanghebbende van proceskosten gemaakt in verband met het door deze gevoerde verweer tegen een hoger beroep van de Inspecteur dat nadien is ingetrokken, verklaart het Hof zich onbevoegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Kenmerk: 06/00410

Uitspraak van de eerste meervoudige Belastingkamer

Op het verzoek van

de heer X,

wonende te Y (België)

hierna: belanghebbende

om vergoeding van proceskosten in hoger beroep

inzake het hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 25 augustus 2006, nummer AWB 05/4072, in het geding tussen

de Inspecteur

en

belanghebbende

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met dagtekening 21 april 2005 is aan belanghebbende opgelegd een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen, aanslagnummer 0000000.0000/0.0000. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar alsmede de naheffingsaanslag vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en de Staat gelast het griffierecht te vergoeden

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur op 16 oktober 2006 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft tegen vorenbedoelde uitspraak van de Rechtbank eveneens hoger beroep ingesteld. Deze zaak is bij het Hof bekend onder kenmerk 06/00412.

1.4. Bij schrijven van 21 maart 2007 heeft de Inspecteur zijn hoger beroep ingetrokken.

1.5. Bij schrijven van 31 maart 2008 respectievelijk 3 april 2008 hebben belanghebbende en de Inspecteur ermee ingestemd dat alle bescheiden die zijn overgelegd in het door belanghebbende bij het Hof ingediende hoger beroep tegen eerder vermelde uitspraak van de Rechtbank, bekend onder kenmerk AWB 06/412, en al hetgeen in die procedure tijdens het onderzoek ter zitting gehouden op 14 maart 2008 is verklaard, onderdeel uitmaken van de onderhavige procedure. Van dit onderzoek ter zitting is het proces-verbaal aan partijen verzonden. Voorts hebben partijen uitdrukkelijk ermee ingestemd dat in de onderhavige procedure het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven en het Hof zonder het houden van een onderzoek ter zitting in onderhavige procedure uitspraak kan doen.

1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. De Inspecteur heeft het door hem op 16 oktober 2006 ingediende hoger beroep bij schrijven met dagtekening 21 maart 2007, ontvangen door het Hof op 22 maart 2007, ingetrokken.

2.2. Namens belanghebbende heeft zijn gemachtigde, bij schrijven van 18 december 2006 een verweerschrift ingediend.

2.3. Bij brieven van 11 februari 2008, 4 maart 2008 en 14 maart 2008 heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een vergoeding van de werkelijke proceskosten voor onderhavige procedure in hoger beroep.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in verband met het door de Inspecteur ingestelde en nadien ingetrokken hoger beroep recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en het vaststellen van een integrale proceskostenvergoeding op een niet nader genoemd bedrag in verband met de door hem gemaakte proceskosten ter zake van het door de Inspecteur ingediende hoger beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Gelet op de bewoordingen van artikel 27j van Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht ziet dit laatste artikel niet op het onderhavige geval.

4.2. Gelet op het feit dat in de Algemene wet bestuursrecht, noch in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, noch in enige andere wettelijke bepaling voor een geval als het onderhavige, te weten intrekking van het hoger beroep door de Inspecteur, een wettelijke basis kan worden gevonden voor de bevoegdheid van de belastingrechter voor het toekennen van een vergoeding aan belanghebbende van proceskosten gemaakt in verband met het door deze gevoerde verweer tegen een hoger beroep van de Inspecteur dat nadien is ingetrokken, verklaart het Hof zich onbevoegd.

4.3. Voor een oordeel over de toekenning van een vergoeding van de in dit verband gemaakte proceskosten zal belanghebbende een vordering bij de civiele rechter moeten instellen (artikel 8:71 van Algemene wet bestuursrecht).

5. Beslissing

Het Hof verklaart zich onbevoegd.

Aldus gedaan op: 9 juli 2008 door P. Fortuin, voorzitter, J.W.J. Huige en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van Th.A.J.Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.