Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-10-2008, BF7166, 20-004219-07
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-10-2008, BF7166, 20-004219-07
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2008
- Datum publicatie
- 8 oktober 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2008:BF7166
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BK3359, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BK3359
- Zaaknummer
- 20-004219-07
Inhoudsindicatie
Verdachte wordt vrijgesproken van moord op zijn echtgenote. Bij de vrouw waren een 70-tal steek- en snijletsels geconstateerd.
Voor het aantreffen van bloedsporen in een toilet van een woning waar verdachte, na het vermoedelijke tijdstip van overlijden van zijn vrouw, werkzaamheden heeft verricht, heeft verdachte een verklaring afgelegd welke verklaring niet door bewijsmiddelen kan worden weerlegd. Interventie van een andere dader(s) sluit het hof bovendien niet uit, nu de buitendeur van de echtelijke woning openstond en er bovendien DNA van een 3e –mannelijk- persoon is aangetroffen rond de nagels van het slachtoffer.
Het hof acht de kwalificatie “mogelijk”, door de deskundigen gegeven voor de match tussen het aangetroffen schoenspoor in de woning onder het lichaam van het slachtoffer en de schoenen van verdachte, zonder nader bewijs onvoldoende specifiek om mede daarop een veroordeling van verdachte te kunnen baseren.
Uitspraak
Parketnummer: 20-004219-07
Uitspraak : 8 oktober 2008 BIJ VERVROEGING
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 5 november 2007 in de strafzaak met parketnummer 04-650032-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Roermond te Roermond,
waarbij verdachte ter zake van doodslag op zijn echtgenote is veroordeeld tot 15 jaren gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest en met last tot teruggave van een personenauto.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal mr. M. Kolkert en van hetgeen door verdachte en namens de verdachte door mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof de verdachte ter zake van moord op zijn echtgenote zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest en met teruggave van hetgeen in beslag genomen is.
De verdediging heeft:
- geen verweren gevoerd met betrekking tot de geldigheid van de inleidende dagvaarding, de bevoegdheid van de rechter of de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;
- integraal vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2006 in de gemeente Venray,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die
[slachtoffer], meermalen althans eenmaal, met een mes, in elk geval met
een scherp voorwerp in de keel althans hals en/of het lichaam gestoken en/of
gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 15 maart 2006 in de gemeente Venray
opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer], meermalen althans
eenmaal, met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp in de keel althans
hals en/of het lichaam gestoken en/of gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Vaststaande feiten
Het hof stelt de volgende feiten vast.
Op 15 maart 2006 omstreeks 18.52 uur belt [slachtoffer] vanuit haar woning aan de [adres1] te [woonplaats] met haar broer.
Iets voor 20.00 uur die avond komt verdachte, de echtgenoot van [slachtoffer], met zijn personenauto, Volkswagen Passat, aan op het adres [adres] te [woonplaats] waar [getuige1] en [getuige2] wonen.
Verdachte ging daar werkzaamheden uitvoeren aan het elektriciteitsnet, terwijl [getuige1] aan zijn, verdachtes, auto ging werken.
Om ongeveer 20.05 uur komt [getuige3][=getuige3] bij de woning aan de [adres1] te [woonplaats] aan. De auto van verdachte stond op dat moment niet voor de deur. [=getuige3] belt aan maar er wordt niet open gedaan. Om 20.14 uur belt [=getuige3] met haar GSM naar de mobiele telefoon van het slachtoffer, maar haar oproep wordt niet beantwoord. Zij belt vervolgens meerdere keren naar het slachtoffer, maar geen enkele van haar oproepen wordt beantwoord.
Omstreeks 21.25 uur vertrekt verdachte bij de woning [adres] te [woonplaats].
Omstreeks 21.30 uur komt verdachte aan bij zijn woning.
Even later ziet de buurman van verdachte, [getuige4][=getuige4], verdachte met zijn rug tegen de voordeur staan van de [adres1]. Hierna gaan [=getuige4] en verdachte de woning [adres1] binnen en wordt het slachtoffer liggend op haar rug in de woonkamer aangetroffen. [=getuige4] belt vervolgens 112. Het is dan 21.34 uur.
Omstreeks 23.00 uur wordt door de forensisch arts, L. Caspers, de dood geconstateerd van [slachtoffer].
De arts-patholoog H.A. Tromp, concludeert dat de dood van [slachtoffer] is ingetreden door verbloeding en weefselschade ten gevolge van vele steek- en snijletsels (zeventig).
Tijdstip van overlijden van [slachtoffer]:
De deskundige S.J.M. Eikelenboom-Schieveld, arts, forensisch medisch onderzoeker, concludeert dat het meest waarschijnlijke tijdstip van overlijden van [slachtoffer] ligt rond 19:50 op 15 maart 2006.
Bloedsporen op de adressen [adres1] te Venray en [adres] te [woonplaats].
De volgende bloedsporen zijn aangetroffen.
Bloed op het linkerportier van de personenauto Volkswagen van verdachte, dat na onderzoek hetzelfde bloedprofiel blijkt te hebben als dat van het slachtoffer
Bloed op een houten keper die aangetroffen is in de garageruimte van het pand [adres1] te Venray. Het aangetroffen bloed heeft hetzelfde bloedprofiel als dat van het slachtoffer.
Bloed in het toilet van de woning [adres] te [woonplaats] . Dit bevond zich op de WC-deur, op de rand van de wasbak en in de wasbak en op de vloer van de wc en op de handdoek in de wc. Het bloed van al deze sporen komt overeen met het bloedprofiel van het slachtoffer.
Schoenspoor
In de woning aan de [adres1] te [woonplaats] is een schoenspoor aangetroffen op een tegel onder het lichaam van het slachtoffer. Uit het deskundigenrapport van het NFI blijkt dat het spoor mogelijk is veroorzaakt door de linkerschoen van verdachte.
De bewijsoverwegingen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – zeer kort samengevat – betoogd dat het verdachte is die [slachtoffer] heeft gedood met gebruikmaking van de genoemde keper en een mes.
Het bewijs voor deze stelling ontleent de advocaat-generaal aan de volgende feiten en omstandigheden.
a. De advocaat-generaal acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Voor de inhoud van deze verklaring verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen daarover hieronder als het standpunt van de verdediging is weergegeven. Deze conclusie baseert de advocaat-generaal onder meer op het feit dat verdachte pas anderhalf jaar na de dood van zijn vrouw met die verklaring komt, op het moment dat de resultaten van de verschillende sporenonderzoeken bekend zijn geworden
b. De hierboven weergegeven bloedsporen.
c. Het hierboven genoemde schoenspoor.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betwist dat verdachte zijn vrouw gedood heeft.
De verdachte heeft de volgende verklaring afgelegd:
Rond 19.00 uur op de bewuste avond had verdachte zijn twee kinderen op bed gelegd. Toen hij beneden kwam waren er twee onbekende mannen in de woning. Zij zeiden dat ze gehoord hadden dat verdachte wel meterkasten maakte voor hennepkwekerijen en dat ze wilden dat hij dat voortaan voor hen zou doen. Zijn vrouw kwam tussenbeide en vroeg wat dit te betekenen had, waarna zij door een van de mannen aan de kant werd geduwd en ten val kwam tegen een muur of de deurpost van de deur naar de hal, en waarbij een van de mannen tegen haar zei “wegwezen” of “waar bemoei jij je mee”. Verdachte heeft haar toen overeind geholpen en merkte dat zij bloedde achter op het hoofd. Hij heeft de haren opzij gedaan om te kijken. Daarbij moet er bloed op zijn handen zijn gekomen. Vervolgens is verdachte naar de garage gegaan om een houten balk te pakken om de mannen weg te jagen. Hij is met de balk voor de mannen gaan staan. De mannen vertrokken en zeiden dat zij er nog van zouden horen.
Verdachte en zijn vrouw hebben vervolgens nog koffie gedronken. Rond 19.30 uur is verdachte uit zijn woning vertrokken naar de woning van [getuige1]. Toen was zijn vrouw nog in leven.
In de woning van [getuige1] aangekomen bemerkte hij dat hij wat bloed aan zijn handen had. Daarom heeft hij zijn handen gewassen op de wc in de woning van [getuige1].
Toen hij rond 21.30 uur weer terug kwam bij zijn woning, zag hij zijn vrouw in de woonkamer in een grote hoeveelheid bloed liggen. Hij wist vervolgens niet wat hij moest doen. Hij kan van alles kan hebben gedaan, zoals het pakken van gereedschap, weer terug gaan naar binnen, naar boven gaan, naar de keuken gaan, naar de kamers van de kinderen gaan om te kijken of ze nog leefden, en in de auto gaan zitten. Ten slotte is hij zijn buurman, [getuige4][=getuige4], gaan halen. Samen hebben ze toen weer zijn woning betreden.
Het oordeel van het hof
Het dossier bevat slechts twee soorten bewijsmiddelen die er min of meer rechtstreeks op wijzen dat verdachte [slachtoffer] gedood heeft.
1. de bloedsporen aangetroffen in de wc van de woning aan de [adres] te [woonplaats] alsmede de bloedsporen aangetroffen aan de auto van verdachte, en
2. het schoenspoor in de woning aan de [adres1] te [woonplaats], waarvan deskundigen hebben aangegeven dat het mogelijk is veroorzaakt door de linkerschoen van verdachte.
Met betrekking tot de vraag wie [slachtoffer] gedood heeft ziet het hof zich louter geconfronteerd met technisch bewijs dat zowel past in de versie van gebeurtenissen van de advocaat-generaal als van verdachte. Een versie die in het ene geval tot de conclusie leidt dat verdachte zijn vrouw gedood heeft, en in het andere geval dat hij dat niet gedaan heeft.
De eerste vraag die het hof zich in een dergelijke situatie moet stellen is of het technisch bewijs überhaupt te verenigen is met de gedachte dat verdachte zijn vrouw gedood heeft. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend.
Vervolgens moet het hof zich de vraag stellen of de versie van de gebeurtenissen van verdachte zo onwaarschijnlijk is dat deze niet door middel van bewijsmiddelen weerlegd moet worden.
Het hof oordeelt dat de verklaring van verdachte over hoe hij die avond bloed aan zijn handen heeft gekregen niet zo onwaarschijnlijk is dat deze geen weerlegging behoeft. Het tijdstip waarop verdachte met die verklaring komt, is niet relevant bij de beantwoording van de vraag.
Naar het oordeel van het hof ontbreekt deze weerlegging.
De verklaring van verdachte zou bijvoorbeeld weerlegd kunnen worden doordat er geen wondje op het hoofd van het slachtoffer was aangetroffen. Echter door de patholoog anatoom is vastgesteld dat een wond(je) aanwezig was op het hoofd van het slachtoffer dat veroorzaakt kan zijn op de wijze die verdachte aangeeft.
Een andere mogelijkheid ter weerlegging van de verklaring van verdachte zou bijvoorbeeld geweest zijn dat er op de wc van de woning van [getuige1] zo’n grote hoeveelheid bloed aangetroffen is, dat deze niet afkomstig kan zijn van alleen een hoofdwond(je). De in het dossier aanwezige informatie wijst echter op een zeer geringe hoeveelheid bloed in de genoemde wc.
De omstandigheid dat verdachte pas anderhalf jaar na de dood van zijn vrouw en na het bekend worden van de resultaten van de verschillende sporenonderzoeken met deze verklaring is gekomen, doet er niet aan af dat de genoemde weerlegging ontbreekt. Niet voldoende voor een weerlegging is immers dat de verklaring minder of meer geloofwaardig is. Vereist is dat de weerlegging door middel van bewijsmiddelen geschiedt.
Niet alleen ontbreken bewijsmiddelen die de verklaring van verdachte weerleggen, maar ook zijn er aanwijzingen die zijn verklaring ondersteunen.
Het hof noemt het feit dat er geen bloed op verdachtes kleding gezien is door [getuige1] en zijn vriendin, hetgeen toch zou passen bij het doden van het slachtoffer met zeventig steken, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat verdachte van kleding gewisseld is vlak voor hij naar [woonplaats] toe ging.
Interventie van een andere dader is bovendien niet uit te sluiten nu blijkens het relaas van een van de verbalisanten de buitendeur van de woning van de [adres1] openstond en er voorts DNA van een derde –mannelijk- persoon is aangetroffen rond de nagels van het slachtoffer.
De verklaring van de rechtbank over hoe dat DNA op het slachtoffer is gekomen (contact met een klant in de kledingszaak waar het slachtoffer werkte) acht het hof hoogst onwaarschijnlijk, omdat het slachtoffer weliswaar in een kledingszaak werkte, maar dit was een dameskledingzaak. Voorts heeft een deskundige in hoger beroep desgevraagd aangegeven dat DNA-sporen niet erg gemakkelijk door enkel fysiek contact van de ene persoon op de ander overgaan.
Het oordeel van de deskundige dat het aangetroffen schoenspoor in de woning onder het lichaam van het slachtoffer mogelijk van de schoenen van verdachte is, acht het hof zonder nader bewijs dat ontbreekt, onvoldoende specifiek om daarop een veroordeling van verdachte te kunnen baseren.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat het wettig bewijs ontbreekt om verdachte te veroordelen voor het doden van [slachtoffer], zodat hij van zowel het primair (moord) als het subsidiair (doodslag) ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven personenauto moet worden teruggegeven aan de verdachte, omdat hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
een personenauto Volkswagen Passat, kleur grijs, kenteken [kenteken].
Aldus gewezen door
mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter,
mr. A.R.O. Mooy en mr. C.R.L.R.M. Ficq,
in tegenwoordigheid van dhr. P.N.M. de Bruijn, griffier,
en op 8 oktober 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.